In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] over de verplichting tot het aanbieden van een nieuw seizoenscontract op basis van goed werkgeverschap. [appellant] heeft sinds 2000 als seizoenarbeider gewerkt voor [geïntimeerde], met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. De laatste overeenkomst liep van 23 mei 2011 tot 20 november 2011. Na het beëindigen van deze overeenkomst heeft [appellant] verzocht om een nieuwe arbeidsovereenkomst voor 2012, maar [geïntimeerde] heeft dit geweigerd. [appellant] vorderde in eerste aanleg betaling van € 23.500,-- op basis van de cao-bepaling die werkgevers verplicht om seizoensarbeiders een nieuwe overeenkomst aan te bieden, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat het laatste dienstverband korter was dan de vereiste zes maanden. [appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd, waarbij hij stelt dat de kantonrechter de cao-bepaling onjuist heeft uitgelegd en dat goed werkgeverschap vereist dat [geïntimeerde] hem een nieuwe overeenkomst aanbiedt. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen. Het hof oordeelt dat de uitleg van de cao-bepaling door de kantonrechter juist was en dat er geen verplichting voor [geïntimeerde] bestond om een nieuwe overeenkomst aan te bieden op basis van goed werkgeverschap. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.