ECLI:NL:GHSHE:2017:5890

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
20-001430-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot doodslag en bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag en meermalen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde straf, omdat het hof geen termen aanwezig acht voor de oplegging van een proeftijd van vijf jaren. De verdediging had een alternatieve scenario geschetst, maar dit werd door het hof als niet aannemelijk beoordeeld. Het beroep op noodweer en noodweerexces werd verworpen. De benadeelde partij had zich niet verzekerd tegen ziektekosten, maar dit vormde geen reden om de schadevergoeding te matigen op grond van medeschuld.

De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin een gevangenisstraf was opgelegd. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak en stelde dat de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen moesten worden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De op te leggen straf werd bepaald op vier jaren gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. De vorderingen van de benadeelde partijen werden bevestigd, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001430-17
Uitspraak : 22 december 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 april 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-865112-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
thans verblijvende in P.I. Vught, Nieuw Vosseveld te Vught.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is gevorderd dat die zal worden toegewezen tot een bedrag van € 250,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is gevorderd dat die zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade en een door het hof naar redelijkheid en billijkheid te matigen bedrag aan materiële schade, eveneens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de in beslag genomen messen is teruggave aan de verdachte gevorderd.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Subsidiair is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde met een beroep op noodweer c.q. noodweerexces betoogd dat de verdachte ter zake daarvan zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] stelt de verdediging zich op het standpunt dat deze geheel dienen te worden afgewezen. Tot slot heeft de raadsman het hof met een beroep op artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevraagd de voorlopige hechtenis op te heffen en de verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve wat betreft de opgelegde straf en de bijbehorende strafmotivering. Voorts zal het hof, mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, de bewijsmiddelen, de bewijsoverwegingen en de overwegingen omtrent de strafbaarheid van de verdachte aanvullen, op de wijze zoals hieronder vermeld.
Bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, de bewijsoverwegingen en de bespreking van de verweren daaromtrent. Het hof vult het bewijs nog aan:
a.
met het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt d.d. 18 augustus 2016 [1] door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
“Wij, verbalisanten, kwamen op 18 augustus 2016 omstreeks 00.24 uur bij de woning aan de [straatnaam] te Eindhoven. Wij betraden die woning en zagen dat er in de woning een man op de bank lag die een steekwond liet zien aan zijn linkerzij. Wij zagen dat de man een snee in zijn zij had van ongeveer drie centimeter doorsnede.
Ik, verbalisant [verbalisant] , bleef bij het slachtoffer [slachtoffer 1] . Ik vroeg hem wat er gebeurd was. Ik hoorde hem zeggen dat hij in zijn gestoken was door de buurman. Ik hoorde hem zeggen dat het mes waarmee de buurman stak zo’n 30 centimeter groot was.”
b.
met de verklaring die de getuige [slachtoffer 2] blijkens het proces-verbaal verhoor van getuigen d.d. 5 april 2017 bij de rechter-commissaris in de rechtbank Oost-Brabant heeft afgelegd, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
“Toen ik uit de achtertuin kwam en weer binnen was, zag ik mijn vriend op de bank liggen en hij was heel erg bebloed. Het bloed kwam uit zijn linkerzij. Hij zei toen: ‘ik ben gestoken, bel een ziekenauto.”
c.
met de verklaring die de getuige [slachtoffer 3] blijkens het proces-verbaal verhoor van getuigen d.d. 22 februari 2017 bij de rechter-commissaris in de rechtbank Oost-Brabant heeft afgelegd, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
“Het is juist dat er die avond problemen waren met de buurman van mijn zus [slachtoffer 2] . Toen de ex-partner van mijn zus, de heer [slachtoffer 1] , thuiskwam lag ik op de bank met de kleine van mijn zus. Ik ben op de bank blijven liggen totdat de ex-partner van mijn zus gewond in de woning kwam. Ik zag dat hij binnenkwam en dat hij een steekwond had.”
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep nog bepleit dat aangever [slachtoffer 1] de zaak in scene heeft gezet en dat hij zichzelf had gewapend met een mes. Ook is de mogelijkheid geopperd dat de wond is ontstaan doordat aangever terecht is gekomen in een voorwerp op straat. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de enige bron van de beweerdelijke steek aangever is.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Op basis van de stukken in het dossier, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, is voor het hof niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer 1] de zaak in scene heeft gezet, dat hij zich heeft verwond met een eigen mes dan wel dat de wond is ontstaan door een voorwerp dat op straat lag. Aangever heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een mes had en dat verdachte hem daarmee heeft gestoken. Het hof heeft geen redenen om te twijfelen aan die verklaring van aangever. Immers wordt de verklaring ondersteund door de medische stukken van het Catharina Ziekenhuis d.d. 18 augustus 2018, inhoudende dat aangever een steekwond in de linkerflank had. Dat er in de onderhavige zaak geen forensisch medisch onderzoek is verricht, doet niet af aan de bevindingen van de artsen in het Catharina Ziekenhuis omtrent de aard en omvang van het letsel.
Tevens neemt het hof in overweging dat aangever onmiddellijk na het gebeuren aan de politie die ter plaatse is gekomen te kennen heeft gegeven door de buurman gestoken te zijn en het mes heeft beschreven. Het hof heeft geen enkele reden om aan die verklaring te twijfelen.
Voorts kent het hof in dit verband betekenis toe aan de hiervoor weergegeven verklaring van de getuige [slachtoffer 2] , die heeft verklaard dat toen zij binnenkwam aangever onmiddellijk meedeelde dat hij gestoken was en de verklaring van [slachtoffer 3] , die heeft verklaard dat aangever binnenkwam en dat hij zag dat aangever een steekwond had. Deze verklaringen vormen eveneens een ondersteuning van de aangifte.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde met een beroep op noodweer c.q. noodweerexces betoogd dat de verdachte ter zake daarvan zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof verenigt zich met de overweging en het oordeel van de rechtbank omtrent het beroep op noodweer.
Ter zake van het in hoger beroep nog gedane beroep op noodweerexces overweegt het hof dat, nu er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen, ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen. Bovendien is het verweer door de verdediging niet met feiten en omstandigheden onderbouwd. Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het onder 1 bewezen verklaarde houdt in dat de verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft eerder op de avond provocerend gedrag vertoond en heeft, nadat hij hiermee werd geconfronteerd door aangever, eerst flink met hem gevochten en hem vervolgens met een scherp voorwerp in de buikstreek gestoken. Aangever, maar ook verdachte, mag van geluk spreken dat het steken geen fatale afloop heeft gehad. Evenals de rechtbank rekent het hof de verdachte aan dat hij door zijn gewelddadige handelen op ernstige wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangever. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen nog lange tijd last hebben van lichamelijke en psychische gevolgen. Uit de woorden van het slachtoffer [slachtoffer 1] ter terechtzitting in hoger beroep maakt het hof op dat hij nog steeds kampt met de psychische gevolgen ervan. Daarbij komt dat dergelijk gewelddadig optreden in het openbaar zeer schokkend is voor de ooggetuigen en leidt het tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Het onder 2 bewezen verklaarde houdt in dat de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Het hof kan zich voorstellen dat deze ervaring zeer beangstigend voor hen is geweest.
Bij het bepalen van de aard en omvang van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de inhoud van het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 oktober 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie. Voorts heeft het hof bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met de NIFP rapportage d.d. 14 februari 2017 en aanvullende reactie d.d. 6 april 2017 van de psycholoog R. Haveman en de psychiater T. den Boer, met de daarin vervatte conclusie dat verdachte ten aanzien van feit 2 verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Uit de NIFP rapportage blijkt dat verdachte behandeling behoeft gelet op de bij hem vastgestelde problematiek en dat toezicht door de reclassering kan bijdragen aan het accepteren van de benodigde begeleiding.
Alles overziend acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Nu op basis van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, acht het hof geen termen aanwezig om een proeftijd voor de duur van vijf jaren op te leggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de verdediging tot opheffing van
de voorlopige hechtenis en tot de onmiddellijke invrijheidstelling afwijzen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van schade ter hoogte van € 9.960,50, bestaande uit € 8.960,50 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten van tenuitvoerlegging. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zijn vordering onverkort gehandhaafd.
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte bepleit dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel zal worden afgewezen, dan wel subsidiair zal worden gematigd nu er sprake is van medeschuld. De verdachte heeft aangevoerd dat de ziektekosten niet voor zijn rekening kunnen worden gebracht, nu de benadeelde partij [slachtoffer 1] zijn zaken niet goed heeft geregeld door zich niet te verzekeren. De advocaat-generaal heeft gerequireerd dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van materiële schade door het hof zal worden gematigd naar redelijkheid en billijkheid, nu de benadeelde heeft verzuimd een ziektekostenverzekering af te sluiten.
Het stelt voorop dat ook uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden en dat de verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden. Op basis van de stukken in het dossier stelt hof vast dat de gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dit is van de zijde van de verdachte ook niet betwist. Dat de benadeelde zich op de pleegdatum niet had verzekerd tegen ziektekosten neemt niet weg dat de verdachte tevens aansprakelijk is voor de ziektekosten die zijn ontstaan ten gevolge van het onder 1 bewezen verklaarde.
Ook indien de benadeelde zich verzekerd had, zouden die kosten uiteindelijk voor rekening van de verdachte komen, nu de ziektekostenverzekeraar bij uitkering aan de benadeelde in diens rechten treedt en de kosten kan verhalen op de verdachte. Het hof acht ook geen termen aanwezig om het aan de benadeelde toe te kennen bedrag te matigen op grond van medeschuld.
Het hof verenigt zich volledig met de beslissing van de rechtbank omtrent de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en komt tot een bevestiging daarvan.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten van tenuitvoerlegging. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Evenals de rechtbank acht het hof, gelet op de omstandigheden van het geval, een vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 250,00 redelijk en billijk. Het komt dan ook tot een bevestiging van de beslissing van de rechtbank omtrent de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens Novadic-Kentron of een soortgelijke reclasseringsinstelling, ook als die aanwijzingen inhouden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal melden op door de reclassering te bepalen tijdstippen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hierboven staande.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en tot de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
Aldus gewezen door
mr. R.A.T.M. Dekkers, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. J.M.G. Brughuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 22 december 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.A.T.M. Dekkers en mr. J.M.G. Brughuis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Dossierpagina’s 30-35 van het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, District Recherche Eindhoven, genummerd PL2016185230.