ECLI:NL:GHSHE:2017:5869

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
200.205.488_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag door onbereikbaarheid en verstoorde verstandhouding tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van een vader en moeder over hun twee minderjarige kinderen. De moeder, die op een geheim adres woont, had in hoger beroep verzocht om het gezamenlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag, omdat de vader sinds oktober 2014 geen contact meer had met de kinderen en zich onbereikbaar hield voor de moeder. De rechtbank Limburg had eerder het verzoek van de moeder afgewezen, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden waren gewijzigd en dat de gezamenlijke gezagsuitoefening ernstig bemoeilijkt werd door de verstandhouding tussen de ouders. De moeder voerde aan dat de vader geweld had gepleegd tijdens hun huwelijk en dat zij bang was voor hem, wat de communicatie en samenwerking over de kinderen bemoeilijkte. Het hof concludeerde dat de vader niet in staat was om op verantwoorde wijze beslissingen te nemen over de kinderen en dat het in het belang van de kinderen was om het gezag aan de moeder alleen toe te kennen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en kende het ouderlijk gezag over de kinderen toe aan de moeder alleen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 december 2017
Zaaknummer: 200.205.488/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/220817 / FA RK 16-1667
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M. Bäumler,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: voorheen mr. E.R.T.A. Luijten, thans zonder advocaat.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 september 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 15 december 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag alsnog toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2017. Bij die gelegenheid is gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. N.J.M. Kammers, waarnemend voor mr. M.M. Bäumler.
2.3.1.
De vader en de raad zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt en hij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en de raad gehoord. [minderjarige 1] heeft daarbij aan het hof een brief overhandigd van [minderjarige 2] . Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van het gesprek met [minderjarige 1] alsmede de inhoud van de brief van [minderjarige 2] , zoals verwoord door [minderjarige 1] , zakelijk weergegeven. Daarna hebben de aanwezigen de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
-het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 17 augustus 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 11 oktober 2003 te Semarang (Indonesië) gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van 22 januari 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 11 februari 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag over de beide kinderen te wijzigen in eenhoofdig gezag van de moeder, afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, – kort samengevat – het volgende aan. Het is in het belang van de kinderen dat zij met het eenhoofdig gezag wordt belast. Partijen zijn reeds een aantal jaren niet in staat om samen op een positieve wijze invulling te geven aan de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag. De rechtbank heeft bij de beslissing ten onrechte niet meegewogen dat het huwelijk van partijen zich heeft gekenmerkt door geweld van de vader richting de moeder. De moeder is bang voor de vader. De moeder voelt zich niet meer in staat met de vader te communiceren. Naast de verstoorde verhouding tussen partijen en het ontbreken van communicatie tussen partijen, heeft de vader geen zicht op de ontwikkeling van de kinderen. De vader heeft sedert oktober 2014 geen contact meer met de kinderen. De vader heeft ook geen enkele betrokkenheid getoond omtrent de ontwikkeling van de kinderen. Hij informeert niet naar de kinderen bij de moeder, de school of instanties. Het niet hebben van enig zicht op de ontwikkeling van de kinderen maakt dat het nemen van adequate beslissingen aangaande de kinderen moeilijk, zo niet onmogelijk, wordt. De moeder zal daardoor problemen blijven ondervinden bij beslissingen die zij ten aanzien van de kinderen moet nemen en waarvoor medewerking van de vader noodzakelijk is. De vader houdt zich voor de moeder onbereikbaar. De moeder ondervindt tot op heden problemen bij de uitvoering van het gezamenlijk gezag. Reeds in de procedure in eerste aanleg heeft de moeder uitdrukkelijk aangegeven dat de paspoorten van de kinderen zijn verlopen en dat er nieuwe paspoorten moeten worden aangevraagd. De vader is evenwel, ook via zijn advocaat, onbereikbaar gebleken voor de aanvraag van de paspoorten van de kinderen. De moeder heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij nog steeds geen nieuwe paspoorten voor de kinderen heeft kunnen aanvragen. Voorts is de aanmelding van een van de kinderen voor de middelbare school wegens onbereikbaarheid van de vader zonder zijn handtekening gerealiseerd moeten worden. Er wordt door de vader al jarenlang feitelijk geen uitvoering meer gegeven aan het gezag. De moeder stelt dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zullen raken als het gezamenlijk gezag gehandhaafd blijft. De moeder ziet geen enkele reden om aan te nemen dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. De moeder is van mening dat wijziging van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen zijn blijven uitoefenen.
3.6.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Ingevolge artikel 1:251a, eerste lid, BW kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.6.3.
Niet in geschil is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n BW.
3.6.4.
Het hof stelt voorop dat voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat in het belang van de kinderen het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
3.6.5.
Het hof stelt naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep vast dat van een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening door partijen al lange tijd geen sprake meer is.
Het hof overweegt daartoe allereerst dat de vader zich voor de moeder onbereikbaar houdt waar het gaat om het nemen van gezagsbeslissingen met betrekking tot de kinderen. De moeder beschikt niet over het feitelijke verblijfadres en/of telefoonnummer van de vader. De moeder is hierdoor al langere tijd niet in staat om nieuwe paspoorten voor de kinderen aan te vragen. De correspondentie daarover tussen de advocaten in november 2016 heeft niets opgeleverd, de advocaat van de vader heeft zich in januari 2017 onttrokken en ter zitting van het hof is gebleken dat de moeder nog steeds niet beschikt over de toestemming van de vader voor de aanvraag van nieuwe paspoorten voor de kinderen. Het hof stelt vast dat de moeder door de houding van de vader wordt gehinderd in het nemen van de noodzakelijke gezags-beslissingen aangaande de kinderen.
Daarbij komt dat de gezamenlijke gezagsuitoefening ernstig wordt bemoeilijkt door de verstandhouding tussen partijen. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep onweersproken verklaard bang te zijn voor de vader gelet op het geweld dat hij tijdens het huwelijk en ook daarna jegens haar heeft gepleegd. De moeder heeft aangevoerd dat ook de angst voor de vader een belemmering vormt om met hem in overleg te treden over beslissingen aangaande de kinderen.
Voorts is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep gebleken dat de vader sinds omstreeks oktober 2014 geen enkel contact meer met de kinderen heeft gehad en sindsdien ook geen betrokkenheid en interesse meer heeft getoond jegens de kinderen. Zo informeert de vader kennelijk noch bij de moeder noch bij de school of instanties naar het welzijn van de kinderen, hoewel hij, naar de moeder ter zitting heeft verklaard, weet waar de moeder woont en welke school de kinderen bezoeken. Het hof is van oordeel dat de vader, gelet op het vorenstaande, niet in staat is om op verantwoorde wijze beslissingen van enig belang over de kinderen te nemen die aansluiten bij hun ontwikkeling(sfase).
3.6.6.
Alles in onderlinge samenhang bezien is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag van partijen in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
3.7.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de moeder om haar voortaan alleen met het gezag over de kinderen te belasten alsnog toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 september 2016, behoudens voor wat betreft het bepaalde ten aanzien van de proceskosten,
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , aan de moeder alleen toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en C.A.R.M. van Leuven en is op 21 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.