ECLI:NL:GHSHE:2017:5868

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
200.205.020_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging partneralimentatie op basis van samenwoning

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man had in hoger beroep verzocht om de partneralimentatie van € 1.370,- per maand, die door de rechtbank was vastgesteld, te vernietigen. Hij stelde dat de vrouw samenwoont met haar nieuwe partner als waren zij gehuwd, waardoor hij op grond van artikel 1:160 BW niet meer onderhoudsplichtig zou zijn. De vrouw ontkende deze samenwoning en verwees naar haar bijstandsuitkering als bewijs van haar alleenstaande status.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw, ondanks haar ontkenning, onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen om de stelling van de man te weerleggen. De man had voldoende onderbouwing geleverd voor zijn claim, onder andere door een beschikking van de rechtbank Limburg in te brengen die aangaf dat de vrouw met haar nieuwe partner samenwoont. Het hof oordeelde dat de vrouw niet adequaat had gereageerd op de beschuldigingen van de man en dat haar advocaat niet in staat was om de vragen van het hof te beantwoorden. Hierdoor kwam de stelling van de man vast te staan.

Als gevolg hiervan heeft het hof de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en de verplichting van de vrouw om haar situatie te onderbouwen, vooral in het licht van de claims van de man over haar samenwoning.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 december 2017
Zaaknummer: 200.205.020/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/215050 / FA RK 15-4353
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: aanvankelijk mr. L.E.M. Elbertse, thans mr. C.K. Visser.
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.P.W. Zanders.

5.De beschikking van 1 juni 2017 van het hof

Bij die beschikking heeft het hof de bestreden beschikking van 6 september 2016 bekrachtigd voor zover het de uitgesproken echtscheiding betreft onder aanhouding van iedere verdere beslissing.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2017. Bij de gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
6.2.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van 1 november 2017 van de advocaat van de vrouw;
  • het V-formulier met bijlagen van 9 november 2017 van de advocaat van de man.

7.De relevante feiten

7.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Voor zover thans relevant, staat het volgende vast:
- partijen zijn op 15 juni 2011 met elkaar gehuwd;
  • bij beschikking van 6 september 2016 (tevens de bestreden beschikking) is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken;
  • bij deze beschikking is bepaald dat de man € 1.370,= bruto per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
  • op 21 september 2017 is de beschikking ingeschreven in de daartoe bestemde registers;
  • de moeder heeft met haar huidige partner op [geboortedatum] 2016 een kind gekregen, genaamd [de minderjarige] .
7.2.
Zoals reeds blijkt uit de tussenbeschikking van dit hof van 1 juni 2017, is de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie van € 1.370,= bruto per maand in hoger beroep in geschil.
De man verzoekt het hof het inleidende verzoek van vrouw om vaststelling van een partneralimentatie af te wijzen, subsidiair de partneralimentatie vast te stellen op nihil en de duur van de onderhoudsplicht te beperken tot een periode gelijk aan de duur van het huwelijk.
De vrouw kan zich verenigen met de beslissing van de rechtbank en verzoekt het hof het hoger beroep van de man af te wijzen.

8.De verdere beoordeling

8.1.
De man is met zeven grieven in hoger beroep gekomen. Het hof zal eerst ingaan op de meest verstrekkende stelling van de man, die er op neer komt dat de vrouw inmiddels samenwoont met haar nieuwe partner als waren zij met elkaar gehuwd, zodat de man op grond van artikel 1:160 BW jegens de vrouw niet (meer) onderhoudsplichtig is.
8.2.
De vrouw verweert zich. Zij erkent dat zij een kindje heeft gekregen met haar nieuwe partner. Zij ontkent echter dat zij samenwoont met haar nieuwe partner, waarbij zij verwijst naar de (hoogte van) de bijstandsuitkering die zij ontvangt.
Het hof overweegt als volgt.
8.3.
Het ligt op de weg van de man om voldoende feiten en omstandigheden te stellen ter onderbouwing van zijn stelling dat de vrouw met de vader van haar kind samenwoont als waren zij met elkaar gehuwd.
8.4.
De man heeft in dit kader de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 7 november 2017 in het geding gebracht die betrekking heeft op de ontkenning van het vaderschap van de man over [de minderjarige] . Deze beschikking vermeldt, onder meer en voor zover thans relevant, het volgende:
“2.1. Het standpunt van de bijzondere curator
(…..) Bovendien heb ik uit mijn gesprek met verzoekster kunnen opmaken dat er sprake is van een daadwerkelijk gezinsleven tussen [de minderjarige] en haar biologische vader. Verzoekster wil niet de naam van deze man in deze procedure noemen, maar geeft aan met hem te gaan samenwonen (….)”
Het voorgaande vormt naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwing voor de stelling van de man dat de vrouw met haar nieuwe partner samenwoont als waren zij gehuwd. Het ligt dan op de weg van de vrouw om de stelling van de man gemotiveerd te weerspreken. De vrouw heeft echter volstaan met een blote ontkenning van de gestelde samenwoning en heeft het hof bovendien nauwelijks geïnformeerd over haar persoonlijke en financiële situatie. Zij noemt niet de naam van de vader van haar jongste kind en geeft geen enkele informatie over zijn woonplaats en leefomstandigheden, terwijl zij evenmin prijs geeft waar zij inmiddels zelf woont.
Uit de stukken blijkt dat aan de vrouw een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ter hoogte van € 977,15 per maand is toegekend. Het hof stelt echter vast dat de vrouw de betreffende specificaties slechts tot 22 juni 2017 in het geding heeft gebracht, terwijl zij middels het overleggen van bankafschriften wel zeer recente -zij het onvoldoende toegelichte- informatie (tot en met 27 oktober 2017) heeft verstrekt over haar uitgaven. Het had op de weg van de vrouw gelegen om ook haar inkomsten tot een zo recent mogelijke datum inzichtelijk te maken en om voorts ook aanvullende inlichtingen te verstrekken welke anderszins het nodige licht werpen op haar woon- en leefomstandigheden.
Ook van de mogelijkheid om ter zitting gemotiveerd in te gaan op de stellingen van de man, heeft de vrouw geen gebruik gemaakt. De advocaat van de vrouw heeft geen verklaring kunnen geven voor haar afwezigheid, behoudens de mededeling dat de vrouw zich ‘last minute’ bij haar had afgemeld om de zitting bij te wonen. De vrouw kon derhalve ook niet de vragen van het hof over het al dan niet samenwonen zoals bedoeld in art. 1:160 BW, beantwoorden. Haar advocaat bleek over onvoldoende feitelijke informatie te (kunnen) beschikken, zodat zij evenmin in staat was om die vragen van het hof te beantwoorden.
8.6.
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband bezien, is het hof van oordeel dat de genoegzaam onderbouwde stelling van de man dat de vrouw met haar nieuwe partner samenwoont zoals bedoeld in artikel 1:160 BW, volstrekt onvoldoende gemotiveerd door de vrouw is betwist, zodat de door de man gestelde samenwoning daarmee rechtens is komen vast te staan. De bestreden beschikking dient mitsdien te worden vernietigd.
8.7.
Beslist dient te worden als volgt.

9.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij ten laste van de man partneralimentatie is vastgesteld;
wijst alsnog af het inleidende verzoek van de vrouw voor zover betrekking hebbend op het vaststellen van een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, P.P.M. van Reijsen en H.J. Witkamp en is op 21 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.