ECLI:NL:GHSHE:2017:5830

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
200.223.870_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen en beoordeling van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar verzoek om bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing van haar twee minderjarigen werd afgewezen. De moeder, die samen met de vader het ouderlijk gezag uitoefent, heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten, omdat er volgens haar gewijzigde omstandigheden zijn, zoals haar verhuizing en verbeterde persoonlijke situatie. De minderjarigen staan sinds januari 2016 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en wonen bij pleegouders. De GI heeft echter betoogd dat de moeder niet voldoende stappen heeft ondernomen om haar situatie te verbeteren en dat de verhuizing van de pleegouders geen relevante wijziging van omstandigheden oplevert.

Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder bijgestaan door haar advocaat, terwijl de GI en de pleegouders ook aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, maar heeft geoordeeld dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is die een herbeoordeling van de machtiging tot uithuisplaatsing rechtvaardigt. De moeder heeft niet aangetoond dat zij het behandeladvies uit het psychodiagnostisch onderzoek heeft opgevolgd, en de pleegouders hebben de verhuizing goed voorbereid. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen afgewezen.

De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd en dat het verzoek van de moeder wordt afgewezen. De zaak benadrukt het belang van de belangen van de minderjarigen en de noodzaak voor ouders om actief te werken aan hun persoonlijke situatie om de zorg voor hun kinderen te kunnen hernemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 21 december 2017
Zaaknummer : 200.223.870/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/331173 JE RK 17-962
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. drs. R.F.P. Scheele,
tegen
Stichting Intervence,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- De heer en mevrouw [pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 juni 2017, bekend onder voormeld zaaknummer.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder afgewezen om:
- de besluiten van de GI d.d. 15 mei 2017 en 18 mei 2017 tot verplaatsing van de hierna nader te noemen twee minderjarigen en afwijzing van het verzoek van de moeder om de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten te vernietigen
en,
- te bepalen dat de minderjarigen niet worden verplaatst (lees: op korte termijn moeten worden teruggeplaatst) en daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing wordt bekort tot maximaal drie maanden na de te wijzen beschikking, zodat de GI in de tussenliggende periode van enkele weken tot twee maanden samen met de moeder en haar netwerk een gedegen veiligheidsplan kan maken om de minderjarigen weer terug te plaatsen bij de moeder, dan wel dat de kinderrechter een beslissing neemt die in het belang is van de minderjarigen en de kinderrechter in goede justitie juist acht.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 september 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht de GI de opdracht te geven om op korte termijn samen met de moeder en haar netwerk een gedegen veiligheidsplan op te stellen om de minderjarigen terug te plaatsen bij de moeder, dan wel een beslissing te nemen zoals het hof in goede justitie meent te behoren en in het belang van de minderjarigen acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 november 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. drs. R.F.P. Scheele;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de pleegouders.
2.3.
De vader en de raad zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen zonder bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een brief met bijlagen van de GI, ingekomen ter griffie op 16 november 2017;
- een brief met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op
21 november 2017;
- een brief met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op
27 november 2017;
- een ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotitie.

3.De feiten

3.1.
De zaak betreft de twee minderjarigen:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats]
op [geboortedatum] 2011;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats]
op [geboortedatum] 2009.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden hierna tezamen genoemd: de minderjarigen.
3.2.
De moeder oefent, samen met de vader, het ouderlijk gezag uit over de minderjarigen.
3.3.
De minderjarigen staan sinds 28 januari 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 28 januari 2018.
3.4.
De minderjarigen wonen sedert eind januari 2016 bij de pleegouders.

4.De beoordeling

4.1.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat – het volgende aan. De verhuizing van de pleegouders en de persoonlijke situatie van de moeder betreffen gewijzigde omstandigheden op basis waarvan bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden gevraagd. De verhuizing zal de ontwikkeling van de minderjarigen – die met hechtingsproblematiek te kampen hebben – niet ten goede komen. Voorts heeft de moeder hard gewerkt aan haar persoonlijke situatie. Zij heeft een eigen woning en haar financiën zijn op orde. De behandeling van de moeder voor traumaverwerking en haar angststoornis staan – in tegenstelling tot de rechtbank zonder enige motivering overweegt – een thuisplaatsing van de minderjarigen niet in de weg. De omgangsmomenten tussen de moeder en de minderjarigen zijn erg leuk en verlopen positief.
De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op een verklaring van de GI ter zitting in eerste aanleg. De rechtbank heeft zich – gezien de bezwaren van de moeder – onvoldoende laten informeren door de GI. De GI had op zijn minst een diagnostisch onderzoek moeten laten doen naar de verhuizing van de minderjarigen. Voorts heeft de rechtbank nagelaten de pleegouders te ondervragen. De rechtbank had de zaak moeten aanhouden om te onderzoeken wat beter voor de minderjarigen is, verhuizen met de pleegouders of terugplaatsing bij de moeder. Nu van een dergelijk beoordeling geen sprake is, heeft de rechtbank de belangen van de minderjarigen onvoldoende afgewogen.
Ter zitting heeft de moeder – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Het hoger beroep is niet langer meer gericht op de verhuizing van de minderjarigen, maar ziet nog slechts op een bekorting van de uithuisplaatsing. Er is sedert de uithuisplaatsing geen zorgvuldig onderzoek gedaan naar de vraag of de uithuisplaatsing daadwerkelijk en noodzakelijk in het belang van ieder van de minderjarigen is. Er is geen diagnose waaruit blijkt dat de moeder geen aansluiting vindt bij de minderjarigen met hun specifieke behoeften. De moeder verzoekt daarom op grond van artikel 810a lid 2 Rv een deskundige te benoemen die middels onderzoek antwoord geeft op de vraag of de moeder over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. Voorafgaand aan dit onderzoek dient wellicht een trajectconsult plaats te vinden, teneinde vast te stellen of het onderzoek wenselijk, dan wel schadelijk is voor de minderjarigen.
4.2.
De GI voert ter zitting - kort samengevat – het volgende aan. De verhuizing van de pleegouders kan niet worden aangegrepen om de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten.
Het behandeladvies, zoals dat blijkt uit het psychodiagnostisch onderzoek van 8 juni 2016 bij moeder, is door de moeder niet opgepakt, ondanks de veelvuldige adviezen van de gezinsmanager aan de moeder. De GI ziet niet dat de moeder stappen heeft gezet en is dan ook van mening dat voor de moeder nog steeds geldt hetgeen in het psychodiagnostisch onderzoek staat beschreven. Het feit dat het onderzoek naar moeder nog geen anderhalf jaar oud is, het daaruit voortgevloeide behandeladvies tot nu toe niet is opgevolgd en dat de moeder haar persoonsgebonden problematiek bagatelliseert, maakt dat nieuw onderzoek niet nodig is. Het beschikken over eigen woonruimte en het in orde hebben van de financiën betekent niet dat de moeder thans voor deze minderjarigen kan zorgen. De kinderen wonen inmiddels voor een lange tijd in het pleeggezin. Hier gaat het (ook na de verhuizing) goed met hen. Er zal over het perspectief van de kinderen moeten worden nagedacht. Er is geen reden om de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten.
4.3.
De pleegouders voeren ter zitting – kort samengevat – het volgende aan. De verhuizing heeft de minderjarigen goed gedaan. De minderjarigen zijn door de verhuizing uit een omgeving met nare herinneringen gehaald. De minderjarigen doen het goed op school. De vervolgbehandeling van [minderjarige 2] is gestart. De behandeling van [minderjarige 1] zal in januari 2018 starten.
Het bedroeft de pleegouders dat de moeder weinig emotionele aandacht voor de minderjarigen heeft en alleen via juridische procedures voor de minderjarigen vecht. De bezoekregeling van de moeder en de kinderen houdt in dat de moeder de minderjarigen thans 1,5 uur per twee maanden ziet. De moeder heeft de bezoeken aan de minderjarigen echter meermaals afgezegd. De moeder grijpt niet elke vorm van overleg aan.
4.4.
Het hof overweegt het volgende.
Allereerst dient te worden beoordeeld of de moeder ontvankelijk is in haar verzoek.
Op grond van artikel 1:265d BW kan de met gezag belaste ouder wegens gewijzigde omstandigheden de GI verzoeken de uithuisplaatsing te beëindigen. Die ouder kan vervolgens binnen twee weken de beslissing van de GI op dat verzoek ter beoordeling aan de rechtbank voorleggen.
De moeder heeft (althans zo begrijpt het hof uit de stukken) middels haar toenmalige advocaat de GI laten weten geen toestemming te geven voor de verhuizing van de kinderen. Uit de stukken komt niet duidelijk naar voren dat er daarbij ook verzocht is om een bekorting van de termijn van de uithuisplaatsing. Nu de GI echter zowel gereageerd heeft op het weigeren van toestemming voor de verhuizing en daarbij ook gewag gemaakt heeft van de gevolgen van een terugplaatsing van de kinderen gaat het hof ervan uit dat er wel een dergelijk verzoek gedaan is. Het hof gaat er tevens van uit dat de e-mails van 15 en 18 mei 2017 van de GI aan te merken zijn als een schriftelijke afwijzing van het verzoek. Vervolgens heeft de moeder op 26 mei 2017 (binnen twee weken na de afwijzende beslissing van de GI) een verzoek ingediend bij de rechtbank. De moeder is dus ontvankelijk in haar verzoek.
Het hof stelt vast dat het hoger beroep van de moeder niet langer is gericht op de verhuizing van de minderjarigen met de pleegouders, maar uitsluitend op de bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing. Dit betekent dat het hof thans nog dient te beoordelen of de GI het verzoek van de moeder om bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing, gebaseerd op artikel 1:265d lid 2 sub b BW, terecht heeft afgewezen. Daarbij is van belang of er sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:265d lid 2 BW.
Het hof is niet gebleken van een wijziging van omstandigheden op basis waarvan de noodzaak van de verleende machtiging opnieuw dient te worden beoordeeld. Dat de minderjarigen met hun pleegouders zijn verhuisd, levert naar het oordeel van het hof geen relevante wijziging van omstandigheden op, nu de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders ongewijzigd is gebleven. Voorts hebben de pleegouders de verhuizing met de kinderen goed voorbereid en gebleken is dat de kinderen snel hun draai hebben gevonden in hun nieuwe woonplaats.
Ook heeft het hof niet, althans onvoldoende, kunnen vaststellen dat zijdens de moeder sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. Niet is gebleken dat de moeder het uit het psychodiagnostisch onderzoek voortvloeiende behandeladvies heeft opgevolgd en/of aan haar - blijkens het psychodiagnostisch onderzoek - forse persoonlijke problematiek anderszins succesvol heeft gewerkt. Gelet op bovenstaande ziet het hof geen aanleiding voor bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing op de voet van artikel 1:265d lid 2 onder b BW.
Gezien het voorgaande ziet het hof evenmin aanleiding om, zoals door de moeder is verzocht, de zaak aan te houden teneinde een onderzoek als bedoeld in artikel 810a lid 2 Rv te laten verrichten. Op grond van dit artikel benoemt de rechter in zake betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige mits dat onderzoek mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van de minderjarige zich daartegen niet verzet. Nog afgezien van de omstandigheid dat de belangen van de minderjarigen zich, naar het oordeel van het hof, tegen een onderzoek verzetten, nu de minderjarigen, in verband met de kindeigenproblematiek, reeds met onderzoeken en therapieën (zullen) worden belast, zal een nader onderzoek niet mede tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Zoals hiervoor overwogen, biedt artikel 1:265d BW in de onderhavige zaak geen grond tot een heroverweging betreffende bekorting van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. Om die reden zal een (positieve) beantwoording van de vraag of de capaciteiten en mogelijkheden van de moeder aansluiten bij de ontwikkelingsproblematiek van beide minderjarigen niet tot een andere beslissing kunnen leiden. Het hof zal daarom dit verzoek van de moeder afwijzen.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met verbetering van gronden, dient te worden bekrachtigd en het verzoek van de vrouw ex artikel 810a lid 2 Rv dient te worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 juni 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.L.F.J. Schyns en is op 21 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.