In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar verzoek om bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing van haar twee minderjarigen werd afgewezen. De moeder, die samen met de vader het ouderlijk gezag uitoefent, heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten, omdat er volgens haar gewijzigde omstandigheden zijn, zoals haar verhuizing en verbeterde persoonlijke situatie. De minderjarigen staan sinds januari 2016 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en wonen bij pleegouders. De GI heeft echter betoogd dat de moeder niet voldoende stappen heeft ondernomen om haar situatie te verbeteren en dat de verhuizing van de pleegouders geen relevante wijziging van omstandigheden oplevert.
Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder bijgestaan door haar advocaat, terwijl de GI en de pleegouders ook aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, maar heeft geoordeeld dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is die een herbeoordeling van de machtiging tot uithuisplaatsing rechtvaardigt. De moeder heeft niet aangetoond dat zij het behandeladvies uit het psychodiagnostisch onderzoek heeft opgevolgd, en de pleegouders hebben de verhuizing goed voorbereid. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen afgewezen.
De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd en dat het verzoek van de moeder wordt afgewezen. De zaak benadrukt het belang van de belangen van de minderjarigen en de noodzaak voor ouders om actief te werken aan hun persoonlijke situatie om de zorg voor hun kinderen te kunnen hernemen.