ECLI:NL:GHSHE:2017:583

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
20-000055-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op eigen zuster met verpleging ter beschikkingstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor doodslag op zijn eigen zuster, gepleegd in de nacht van 16 op 17 april 2013. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren, met terbeschikkingstelling en verpleging. Het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd naar 7 jaren, maar heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging gehandhaafd. De verdachte, die onder invloed van alcohol en drugs was, heeft zijn zuster op gruwelijke wijze om het leven gebracht door haar te verwurgen. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Deskundigen hebben vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychotische stoornis en dat zijn gedragingen deels aan hem kunnen worden toegerekend. Het hof heeft het verzoek van de verdediging om een nieuw onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte afgewezen, omdat er geen gerechtvaardigde twijfel bestond over de objectiviteit van de deskundigen. De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000055-15

Uitspraak : 21 februari 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 24 december 2014 in de strafzaak met parketnummer 01-845278-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in Vught PPC te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘doodslag’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en is aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opgelegd. Voorts heeft de eerste rechter de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in hun respectievelijke vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen behoudens ten aanzien van de beslissing ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende beide vorderingen deels zal toewijzen, met telkens toepassing van de maatregel tot schadevergoeding ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft:
  • zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • primair bepleit dat de verdachte ter zake volledig ontoerekeningsvatbaar zal worden verklaard, zodat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan hem (uitsluitend) de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging zal worden opgelegd;
  • subsidiair bepleit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar zal worden verklaard en dat aan hem een gevangenisstraf van niet langer dan 5 jaren en 10 maanden zal worden opgelegd, in combinatie met de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging;
  • meer subsidiair betoogd dat, vanwege de omstandigheid dat de verdachte niet in staat is gesteld andere gedragsdeskundigen een onderzoek naar zijn geestvermogens te laten verrichten, het recht van verdachte op een eerlijk proces is geschonden, hetgeen kan worden ‘opgelost’ door aan hem een zodanige gevangenisstraf op te leggen dat de aan hem op te leggen terbeschikkingstelling direct zal ingaan;
  • bepleit dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in hun respectievelijke vorderingen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust (met inbegrip van de opgelegde maatregel tot terbeschikkingstelling), behalve voor wat betreft de opgelegde straf, onder aanvulling van de hieronder opgenomen overwegingen ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit volledig ontoerekeningsvatbaar zal worden verklaard, zodat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt, in aanvulling op hetgeen door de eerste rechter reeds is overwogen, als volgt.
Met betrekking tot de beoordeling van de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van de volgende, de verdachte betreffende, deskundigenrapporten:
- het rapport van dr. A.L. van Bemmel, psychiater d.d. 6 oktober 2014, waaruit onder meer naar voren komt als adviezen en conclusies van de deskundige -kort gezegd- dat de verdachte licht tot matig zwakzinnig is, bij hem sprake is van een antisociale persoonlijkheid met cannabis- en alcoholafhankelijkheid, bij hem ten tijde van het feit waarschijnlijk sprake was van een ‘drug induced psychosis’ en voorts dat het feit hem ten dele niet kan worden toegerekend;
- het rapport van R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog d.d. 15 oktober 2014, waaruit onder meer naar voren komt als adviezen en conclusies van de deskundige -kort gezegd- dat de verdachte lijdt aan een psychotische stoornis NAO, afhankelijkheid van drugs en alcohol, zwakbegaafdheid, een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische kenmerken en dat hij ter zake als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Voor een zakelijke weergave van de inhoud van voornoemde deskundigenrapporten -voor zover hier van belang- verwijst het hof naar hetgeen door de eerste rechter in het beroepen vonnis is weergegeven onder de kolom ‘strafbaarheid van verdachte’ (zie p. 4-5), welke weergave het hof hier overneemt en mede ten grondslag legt aan zijn beslissing.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de inhoud van de door beide voornoemde deskundigen opgemaakte aanvullende rapporten, te weten:
- het aanvullend psychiatrisch rapport van dr. A.L. van Bemmel, psychiater, d.d. 11 januari 2016, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
(p. 12)
Betrokkene stelt dat hij vaker was gewaarschuwd voor de risico’s op het ontwikkelen van een psychose als hij zou stoppen met zijn medicatie. (…)
Tijdens dit onderzoek bevestigt betrokkene dat hij meerdere malen in het verleden gewaarschuwd is dat hij met het stoppen van zijn medicatie het risico loopt dat hij een psychose ontwikkelt en dat het gebruik van alcohol en drugs voor hem ook een risico op psychose met zich meebrengt.
(p. 13)
Tijdens het aanvullend onderzoek zegt betrokkene dat hij vaker door behandelaren gewaarschuwd is voor het ontwikkelen van een psychose wanner hij weer alcohol en drugs zou gebruiken en/of met Zyprexas (de anti-psychotische medicatie) zou stoppen.
(p. 14)
In vergelijking met het eerdere onderzoek leiden de bevindingen van het aanvullend onderzoek niet tot een andere psychiatrisch-diagnostische inschatting. Er blijft sprake van ernstig disfunctioneren dat samenhangt met fors alcohol & cannabis misbruik (waarschijnlijk leidende tot een 'drugs induced psychosis', dat in de DSM-IV aangeduid wordt met psychotische stoornis door middelengebruik) in combinatie met antisociale persoonlijkheidskenmerken.
Of er sprake is van een (onderliggende) psychotische kwetsbaarheid (d.w.z. een meer dan gemiddelde vatbaarheid voor het ontwikkelen van een psychose en/of een chronische psychose) is ook met de bevindingen van dit aanvullend onderzoek niet goed vast te stellen, maar dus ook niet uit te sluiten. Dat hij voor, tijdens en na (tot het goed reageren op medicatie) het plegen van het delict in een psychotische toestand verkeerde blijft weliswaar waarschijnlijk.
(…)
Het aanvullend onderzoek leidt niet tot een ander advies over toerekenen. Voor een advies
voor een volledige ontoerekeningsvatbaarheid op basis van zijn (waarschijnlijke) psychose
blijft onvoldoende grond. De invloed van zwakbegaafdheid blijft in ieder geval als argument
bruikbaar voor een advies, verminderd toe te rekenen. Dit geldt ook voor de toxische invloeden van alcohol en drugs. Ook al was betrokkene bekend met de werking hiervan, verslaving is een psychiatrische ziekte met een organisch substraat in het brein en als zodanig geen volledig beheerst en door een persoon vrij gestuurd gedrag. Concluderend geldt dat er met het aanvullend onderzoek in ieder geval gronden blijven voor een advies in verminderde mate toe te rekenen.
- het aanvullend psychologisch rapport van R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog, d.d. 11 januari 2016, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
(p. 11-12)
Ten aanzien van de diagnostiek levert dit aanvullende onderzoek geen andere gezichtspunten en conclusies op. De eerder door ondergetekende opgestelde classificatie, blijft dan ook gehandhaafd. Er is sprake van een psychotische kwetsbaarheid (waarschijnlijk los van middelengebruik), verslavingsproblematiek, een intellectuele beperking en een persoonlijkheidsstoornis. Ten aanzien van de mate van doorwerking van de problematiek van betrokkene zijn er geen duidelijke argumenten om het eerdere advies van verminderde toerekeningsvatbaarheid bij te stellen.
(p. 16)
Ten aanzien van het middelengebruik kan worden gesteld dat betrokkene door eerdere ervaringen wist wat effecten van dit gebruik zijn en wat voor risico’s (zich uitend in agressief gedrag) erin besloten liggen.
Het hof neemt deze conclusies van de deskundigen over en legt die mede ten grondslag aan zijn beslissing.
Op grond van het vorenstaande, bezien in samenhang met hetgeen door de eerste rechter in het beroepen vonnis is overwogen, is aannemelijk dat:
  • de verdachte gedurende lange tijd, ook reeds voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit, een gebruiker van alcohol, soft- en harddrugs, zoals cannabis en cocaïne, is;
  • hij bekend is met het effect van alcohol en drugs op zijn psychische toestand, in het bijzonder in het geval hij stopt met zijn medicatie;
  • hij daarom wist, althans moest weten, dat alcohol- en drugsgebruik zoals kort voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit in zijn geval tot riskant, agressief gedrag kan leiden;
  • hij kort voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit, nadat hij reeds enige tijd was gestopt met zijn anti-psychotische medicatie, vrijwillig en bewust alcohol en drugs heeft gebruikt,
zodat hij geacht moet worden een zodanig inzicht te hebben gehad in de gevaren van alcohol en drugs voor en de uitwerking ervan op zijn geestvermogens dat geoordeeld moet worden dat de -ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde- opgetreden ziekelijke storing van zijn geestvermogens (voor zover daarvan sprake was) mede aan de verdachte zelf te verwijten is, zodat ook om die reden de in die toestand bedreven handelingen aan hem -in ieder geval- deels moeten worden toegerekend.
Op grond van het vorenstaande wordt het verweer verworpen en sluit het hof zich aan bij de conclusie van de eerste rechter, inhoudende dat het bewezen verklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep nog betoogd dat het recht van verdachte op een eerlijk proces is geschonden vanwege de omstandigheid dat deze niet in staat is gesteld andere gedragsdeskundigen een onderzoek naar zijn geestvermogens te laten verrichten. Aan het standpunt is ten grondslag gelegd -zakelijk weergegeven- dat beide deskundigen de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt doordat zij beiden hebben verklaard dat de verdachte een opportunistische proceshouding zou hebben om te bewerkstelligen dat hij volledig ontoerekeningsvatbaar zal worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 mei 2015 verzocht om een nieuw onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte, welk verzoek door het hof op diezelfde zitting is afgewezen.
Vooropgesteld moet worden dat de eis van een eerlijke procesvoering kan meebrengen dat aan een verzoek tot het doen verrichten van een tegenonderzoek gevolg behoort te worden gegeven. Of zich zo een geval voordoet is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een dergelijk verzoek moet in ieder geval worden gehonoreerd als er gerechtvaardigde twijfel bestaat over de objectiviteit van de deskundige.
Voor zover het verweer uitgaat van de opvatting dat de verdachte steeds recht heeft op een
tegenonderzoek, faalt het aangezien die opvatting geen steun vindt in het recht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is van geen gerechtvaardigde twijfel omtrent de objectiviteit van de deskundigen gebleken. Het enkele feit dat de deskundigen voorafgaand aan hun aanvullende rapporten eerder omtrent de verdachte hebben gerapporteerd is geen reden om aan hun objectiviteit te twijfelen. Het feit dat zij op basis van hun onderzoek als deskundigen meenden dat de verdachte mogelijk een opportunistische proceshouding had en/of informatie zou aanpassen zoals het hemzelf uitkomt, leidt evenmin zonder meer tot die conclusie.
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft de verdediging ruimschoots de mogelijkheid gehad om de rapporterende deskundigen die het onderzoek hebben uitgevoerd middels aanvullende vragen, waarop de antwoorden in voormelde aanvullende rapporten zijn opgenomen, te bevragen. De verdediging heeft de deskundigen voorts na het uitbrengen van de aanvullende rapportages ter terechtzitting in hoger beroep kunnen horen. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de gestelde onmogelijkheid voor de verdachte om op gelijke wijze als het openbaar ministerie onderzoeksresultaten in het geding te brengen, in casu in voldoende mate is gecompenseerd.
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting de uitgebrachte oorspronkelijke rapporten, mede bezien in het licht van de aanvullende rapporten, voldoende inzichtelijk en overtuigend en is van oordeel dat er geen noodzaak aanwezig is voor een contra-expertise ten aanzien van het advies van de gedragsdeskundigen tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het recht van verdachte op een eerlijk proces is dan ook niet geschonden.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte, destijds 36 jaar oud, heeft in de nacht van 16 op 17 april 2013, zijn eigen zuster, destijds 39 jaar oud, in haar eigen woning op gruwelijke wijze om het leven gebracht door verwurging c.q. verstikking met behulp van een elektriciteitssnoer, nadat zij tijdens een handgemeen met verdachte het bewustzijn had verloren. Na zijn daad heeft de verdachte bij het slachtoffer een vuilniszak om het hoofd gebonden. Verdachte was daarbij onder invloed van alcohol en drugs.
Verdachte heeft daarmee een onomkeerbaar verlies teweeg gebracht en groot leed toegebracht aan de nabestaanden, in het bijzonder aan haar minderjarige zoon en dochter.
Door te handelen zoals bewezen verklaard, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door een dergelijk delict wordt de rechtsorde zeer ernstig is geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof voor het overige gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 november 2016, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het begaan van de onderhavige feiten vele keren eerder door de strafrechter is veroordeeld, waaronder een aantal keren ter zake van gewelddadige delicten zoals mishandeling en bedreiging;
  • de inhoud van het hem betreffend briefrapport van het NIFPP d.d. 23 april 2013, opgemaakt door M.P. Boers, justitieel forensisch psychiater;
  • de inhoud van het hem betreffend rapport d.d. 29 juli 2013, opgemaakt door C.G. Huisman, psychiater;
  • de inhoud van het hem betreffend rapport d.d. 22 juli 2013, opgemaakt door R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog;
  • de inhoud van de hiervoor genoemde deskundigenrapporten;
  • de inhoud van het hem betreffend voorlichtingsrapport (beknopt) van Novadic Kentron d.d. 10 juni 2013, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker;
  • de inhoud van het hem betreffend voorlichtingsrapport (beknopt) van Novadic Kentron d.d. 22 oktober 2014, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker;
  • de hiervoor vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn en voorts bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen als de onderhavige worden opgelegd.
Aan de hand daarvan heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren tot uitgangspunt genomen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de gruwelijkheid van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en het feit dat de verdachte zijn minderjarige neefje en nichtje van hun moeder heeft beroofd, ligt een aanzienlijke verhoging van genoemd uitgangspunt in de rede. In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met diens verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Alles overwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren een passende en geboden reactie.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een gevangenisstraf van een duur zoals door de raadsman bepleit.
Opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling
Het hof verenigt zich met de overwegingen en conclusies die de eerste rechter ten grondslag heeft gelegd aan de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verenigt zich met de door de eerste rechter opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inbegrip van de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. J.T.F.M. van Krieken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 21 februari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.