Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
:21 december 2017
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, voerde aan dat de rechtbank niet had getoetst aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De moeder stelde dat het goed ging met de minderjarige en dat zij dagelijks betrokken was bij haar opvoeding. De Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting, die als gecertificeerde instelling betrokken was, stelden echter dat de minderjarige in haar ontwikkeling ernstig werd bedreigd en dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 november 2017 werd de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. Z.M. Alaca. De minderjarige, die sinds 2014 onder toezicht stond en in een netwerkpleeggezin bij haar grootmoeder woonde, had zelf aangegeven niet terug te willen naar de moeder. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen en dat de huidige situatie van stabiliteit en rust voor de minderjarige noodzakelijk was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van het gezag van de moeder in het belang van de minderjarige was.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van stabiliteit in de opvoeding van kinderen en de rol van de rechter in het waarborgen van de belangen van minderjarigen. Het hof concludeerde dat de moeder, ondanks haar goede bedoelingen, niet in staat was om de zorg voor haar dochter op een verantwoorde manier te dragen, en dat de huidige situatie bij de pleegmoeder de beste optie was voor de ontwikkeling van de minderjarige.