ECLI:NL:GHSHE:2017:5807

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
200.190.620_01 & 200.190.636_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale voogdijkwestie en gezagsbeëindiging van minderjarigen met Poolse roots

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van een moeder en een (stief)vader over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die in Nederland verblijven maar van Poolse afkomst zijn. De moeder en de (stief)vader hebben in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant aangevochten, die het gezag over de kinderen had beëindigd en de GI tot voogd benoemd. De ouders betogen dat de beëindiging van het gezag niet in het belang van de kinderen is en dat zij in Polen bij hun familie zouden moeten opgroeien. Het hof heeft de zaak meerdere keren behandeld, waarbij de belangen van de kinderen, hun toekomstperspectief en de mogelijkheid van plaatsing in Polen aan de orde kwamen. Het hof heeft besloten dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar de mogelijkheden voor de kinderen in Polen en heeft de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden verzocht om een onderzoek in te stellen. De ouders zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken om de hoofdverblijfplaats van de kinderen in Polen te bepalen, en het hof houdt verdere beslissingen aan tot er meer duidelijkheid is over de situatie in Polen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 21 december 2017
Zaaknummers : 200.190.620/01 en 200.190.636/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/301207 / FA RK 15-6243
in de zaak in hoger beroep van:
in zaaknummer 200.190.620/01:
[appellant (200.190.620_01)],
wonende op een onbekend adres in Polen,
appellant,
de (stief)vader,
advocaat: mr. H. Plantenga (eerder mr. R.P. van Empel-Bouman),
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad;
in zaaknummer 200.190.636/01:
[appellante (200.190.636_01)],
wonende op een onbekend adres in [woonplaats] ,
appellante,
de moeder,
advocaat: mr. C. Stroobach (eerder: mr. A.A. Nunnikhoven),
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
in zaaknummer 200.190.620/01:
 mevrouw [appellante (200.190.636_01)] (hierna te noemen: de moeder);
in zaaknummer 200.190.636/01:
 ( (voor zover het de beslissing ten aanzien van de hierna nader te noemen [minderjarige 2] betreft) de heer [appellant (200.190.620_01)] (hierna te noemen: de (stief)vader);
in beide zaken:
 de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, voorheen: Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 februari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 april 2016, heeft de (stief)vader – voor zover hier van belang – verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(primair) voormelde beschikking te vernietigen;
(subsidiair) voormelde beschikking te vernietigen en alsnog een onderzoek te gelasten naar de vraag:
  • of terecht het gezag van hem en de moeder over de hierna nader te noemen [minderjarige 2] is beëindigd en hoe dit zich verhoudt met de verklaring van de ouders dat zij het gezag willen overdragen aan de zus van de moeder;
  • of het in het belang is van [minderjarige 2] om verder op te groeien (samen met de hierna nader te noemen [minderjarige 1] ) in Polen;
  • (voor zover de ontvankelijkheid daaraan niet in de weg staat) wat in het belang is van [minderjarige 1] als het erom gaat waar zij verder opgroeit, gelet op het gegeven dat het belang van [minderjarige 2] daarmee is verweven;
(meer subsidiair) een beslissing te nemen die het hof juist acht in het belang van [minderjarige 2] en, voor zover mogelijk, van [minderjarige 1] .
In de bij V-formulier van 12 mei 2017 ingebrachte brief heeft de (stief)vader zijn petitum gewijzigd. Hij verzoekt thans te bepalen dat:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] zal zijn in Polen bij het pleeggezin dat zich beschikbaar heeft gesteld dan wel bij een ander geschikt pleeggezin in Polen;
  • het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag wordt afgewezen.
2.2.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 mei 2016, heeft de moeder – voor zover hier van belang – verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(primair) voormelde beschikking te vernietigen;
(subsidiair) voormelde beschikking te vernietigen en alsnog een onderzoek te gelasten naar de vraag:
  • of terecht het gezag van de moeder over [minderjarige 1] is beëindigd en of terecht het gezag van de moeder en de (stief)vader over [minderjarige 2] is beëindigd, en hoe dit zich verhoudt met de verklaring van de ouders dat zij het gezag willen overdragen aan de zus van de moeder;
  • of het in het belang is van [minderjarige 2] om verder op te groeien (samen met [minderjarige 1] ) in Polen;
(meer subsidiair) een beslissing te nemen die het hof juist acht in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Bij brief van 6 juni 2017 heeft de moeder haar petitum gewijzigd.
Zij verzoek thans te bepalen dat:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal zijn in Polen bij het pleeggezin dat zich beschikbaar heeft gesteld (familie [familie] ), dan bij wel een ander geschikt pleeggezin in Polen;
  • het inleidende verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag wordt afgewezen.
2.3.
Bij twee afzonderlijke verweerschriften, beide ingekomen ter griffie op 15 juni 2016, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de (stief)vader respectievelijk de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling, van beide zaken tezamen, heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de (stief)vader, bijgestaan door mr. Van Empel-Bouman en mevrouw E. Franu, als tolk;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Stroobach en mevrouw B. Hitchcock, als tolk;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad 1] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] .
Bijzondere toegang is verleend aan:
 mevrouw [medewerkster van de Ambassade van de Republiek Polen] , medewerkster van de Ambassade van de Republiek Polen, bijgestaan door mevrouw K. Harmsen, als tolk.
2.5.
Van de mondelinge behandeling op 2 augustus 2016 is een verkort proces-verbaal opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“Het hof en partijen, alsmede de GI zien aanleiding om de zaken aan te houden in afwachting van nader onderzoek naar de mogelijkheden voor beide minderjarigen om bij de zus van moeder in Polen, althans bij een instelling in Polen te worden geplaatst.”
2.6.
De nadere mondelinge behandeling van, met instemming van partijen, beide zaken tezamen heeft plaatsgevonden op 20 december 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • namens de (stief)vader mr. Plantenga;
  • de moeder, bijgestaan door mr. F. Dijkers, waarnemend voor mr. Stroobach, en mevrouw I. Goscinski, als tolk, die ter zitting op 20 december 2016 op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte heeft afgelegd;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 2] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 3] .
Bijzondere toegang is verleend aan:
 mevrouw [medewerkster van de Ambassade van de Republiek Polen] , medewerkster van de Ambassade van de Republiek Polen, bijgestaan door mevrouw K. Harmsen, als tolk.
De (stief)vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.7.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 26 juli 2016. Zij is verder voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting op 20 december 2016 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting op 20 december 2016 heeft de voorzitter de inhoud van de brief en van het verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.8.
Het hof heeft ter zitting op 20 december 2016 bepaald dat uitspraak zal worden gedaan op 26 januari 2017.
2.9.
Na de mondelinge behandeling op 20 december 2016 zijn er stukken ingekomen die het hof aanleiding hebben gegeven de zaken te heropenen.
2.10.
De nadere mondelinge behandeling van, met instemming van partijen, beide zaken tezamen heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • namens de (stief)vader mr. Plantenga;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Stroobach en mevrouw E. Hijman-Kuczko, als tolk (nummer 1274);
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 3] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
Bijzondere toegang is verleend aan:
  • mevrouw [medewerkster van de Ambassade van de Republiek Polen] en mevrouw [medewerkster van de Ambassade van de Republiek Polen 2] , namens de Ambassade van de Republiek Polen;
  • mevrouw [pleegzorgbegeleider] , pleegzorgbegeleider.
De (stief)vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.11.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld nogmaals haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting op 6 april 2017 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting op 6 april 2017 heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.12.
Van de mondelinge behandeling op 6 april 2017 is een proces-verbaal opgemaakt. De advocaten hebben tijdens die behandeling gesproken over wijziging van hun verzoeken. De voorzitter heeft er op gewezen dat wijzigingsverzoeken schriftelijk moeten worden ingediend. Voorts blijkt dat het hof zich op grond van de toen beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht achtte om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Een (via de raad in te winnen) advies van de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie te Den Haag (hierna te noemen: de Ca) werd gewenst geacht. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld de centrale autoriteiten te betrekken bij de vraag naar de (on)mogelijkheden voor de kinderen in Polen, dit alles afgewogen tegenover het huidige verblijf in Nederland.
2.13.
De nadere mondelinge behandeling van, met instemming van partijen, beide zaken tezamen heeft plaatsgevonden op 7 november 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
 namens de (stief)vader mr. Plantenga;
 de moeder, bijgestaan door mr. Stroobach en mevrouw H.Z. Mrugala van Stichting EuroPolonia, als tolk, die ter zitting op 7 november 2017 op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte heeft afgelegd;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad 4] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
Bijzondere toegang is verleend aan:
 mevrouw [medewerkster van de Ambassade van de Republiek Polen] , namens de Ambassade van de Republiek Polen, en de heer M.P. Ostojski, als tolk.
De (stief)vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.14.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld nogmaals haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting op 7 november 2017 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting op 7 november 2017 heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.15.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 4 januari 2016;
  • de brief van de advocaat van de (stief)vader d.d. 2 mei 2016;
  • twee maal een V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de (stief)vader d.d. 24 mei 2016;
  • het faxbericht van mr. Stroobach dat deze zich stelt als opvolgend advocaat van de moeder d.d. 24 mei 2016;
  • de brief van de GI d.d. 1 juni 2016;
  • het V-formulier van de advocaat van de (stief)vader d.d. 7 juni 2016;
  • de brief van de advocaat van de (stief)vader d.d. 7 juni 2016;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de (stief)vader d.d. 9 juni 2016;
  • het V-formulier met brief met bijlage van de advocaat van de (stief)vader d.d. 15 juni 2016;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 17 juni 2016;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 28 juni 2016;
  • het V-formulier van de advocaat van de (stief)vader d.d. 12 juli 2016;
  • vier brieven van de advocaat van de moeder d.d. 20 juli 2016;
  • de brief van de GI d.d. 21 juli 2016
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de (stief)vader d.d. 22 juli 2016;
  • het faxbericht van de advocaat van de moeder d.d. 22 juli 2016;
  • het faxbericht met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 26 juli 2016;
  • twee V-formulieren van de advocaat van de (stief)vader d.d. 28 juli 2016;
  • het V-formulier met brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 1 augustus 2016;
  • het faxbericht met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 1 augustus 2016;
na de zitting van 2 augustus 2016
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 4 augustus 2016;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 11 augustus 2016;
  • het faxbericht van de advocaat van de moeder d.d. 16 augustus 2016;
  • het faxbericht met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 18 augustus 2016;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 23 augustus 2016;
  • het V-formulier van mr. Van Empel-Bouman d.d. 31 augustus 2016 dat deze zich onttrekt als advocaat van de (stief)vader;
  • het V-formulier van mr. Plantenga d.d. 1 september 2016 dat deze zich stelt als advocaat van de (stief)vader;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 14 september 2016;
  • de brief van de GI d.d. 26 september 2016;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 28 september 2016;
  • de brief van de raad d.d. 3 oktober 2016;
  • de brief van de GI d.d. 4 oktober 2016;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de (stief)vader d.d. 5 oktober 2016;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 5 oktober 2016;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 14 oktober 2016;
  • de brief van [minderjarige 1] d.d. 22 oktober 2016 dat zij wil komen voor het kindgesprek voorafgaande aan de zitting op 20 december 2016;
  • de brief van de GI d.d. 10 november 2016;
  • de brief van de GI d.d. 13 december 2016;
  • het V-formulier van de advocaat van de (stief)vader d.d. 14 december 2016;
  • het V-formulier met brief van de advocaat van de (stief)vader d.d. 16 december 2016;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de (stief)vader d.d. 16 december 2016;
  • het faxbericht van de advocaat van de moeder d.d. 19 december 2016;
  • het faxbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 19 december 2016;
na de zitting van 20 december 2016
  • de brief met bijlagen van Stichting EuroPolonia d.d. 10 januari 2017;
  • de brief met bijlagen van het Ministerie van Justitie van Polen d.d. 12 januari 2017;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 12 januari 2017;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 12 januari 2017;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de (stief)vader d.d. 13 januari 2017;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 13 januari 2017;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 3 februari 2017;
  • de brief van de GI d.d. 3 februari 2017;
  • de brief van de GI d.d. 23 februari 2017;
  • de brief van [minderjarige 1] d.d. 5 maart 2017, dat zij wil komen voor het kindgesprek;
  • de brief van de GI d.d. 8 maart 2017;
  • de brief van de Ambassade van de Republiek Polen d.d. 14 maart 2017;
  • het vervolgplan van aanpak voogdij ten aanzien van [minderjarige 1] d.d. 13 maart 2017;
  • het vervolgplan van aanpak voogdij ten aanzien van [minderjarige 2] d.d. 17 maart 2017;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 21 maart 2017;
  • het V-formulier van de advocaat van de (stief)vader d.d. 29 maart 2017;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 30 maart 2017;
  • de brief van de GI d.d. 30 maart 2017;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 4 april 2017.
na de zitting van 6 april 2017
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 8 mei 2017;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 22 mei 2017;
  • de brief van de GI d.d. 29 mei 2017;
  • de brief met bijlagen van de Ca d.d. 14 juni 2017;
  • het e-mailbericht van mevrouw [medewerkster van de Ambassade van de Republiek Polen] , namens de Ambassade van de Republiek Polen, d.d. 3 juli 2017;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 5 juli 2017;
  • het V-formulier met brief van de advocaat van de (stief)vader d.d. 7 juli 2017;
  • de brief van de raad d.d. 13 juli 2017 met bijgevoegd het raadsrapport van 16 juni 2017 betreffende [minderjarige 2] ;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 20 juli 2017;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 24 juli 2017;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 26 juli 2017;
  • de brief met bijlagen van de Ambassade van de Republiek Polen d.d. 26 juli 2017;
  • het V-formulier met brief van de advocaat van de (stief)vader d.d. 28 juli 2017;
  • de brief van de GI d.d. 31 juli 2017;
  • de brief met bijlagen van de raad d.d. 3 augustus 2017;
  • de brief van de raad d.d. 4 augustus 2017 met bijgevoegd het raadsrapport van 3 augustus 2017 betreffende [minderjarige 1] ;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 28 augustus 2017;
  • de brief van de GI d.d. 9 oktober 2017;
  • de brief van de Ambassade van de Republiek Polen d.d. 13 oktober 2017;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 17 oktober 2017;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 24 oktober 2017;
  • het e-mailbericht van [medewerker van de Ambassade van de Republiek Polen] , namens de Ambassade van de Republiek Polen, d.d. 24 oktober 2017;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 30 oktober 2017;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 31 oktober 2017;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 3 november 2017.
Het hof heeft beslist dat de stukken die zijn ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn, worden toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Voorafgaand aan de – inmiddels beëindigde – relatie van de moeder en de (stief)vader is uit de moeder geboren:
 [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (Polen).
Uit de – inmiddels beëindigde – relatie van de moeder en de (stief)vader is geboren:
 [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 8 augustus 2013 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 8 augustus 2016.
[minderjarige 1] is – op grond van een daartoe strekkende machtiging – sinds 10 januari 2014 uit huis geplaatst. Zij verblijft sinds januari 2015 in de behandelgroep van Idris in [vestigingsplaats] .
[minderjarige 2] is – op grond van een daartoe strekkende machtiging – sinds 30 januari 2014 uit huis geplaatst. Hij verblijft in een pleeggezin. Nadat hij, na een plaatsing elders van bijna een jaar, anderhalf jaar in een perspectief biedend pleeggezin heeft verbleven, is hij in juni 2016 – als gevolg van het handelen van de ouders – overgeplaatst naar een ander pleeggezin. In oktober 2017 is [minderjarige 2] wederom overgeplaatst naar een ander pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank:
  • het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] beëindigd;
  • het ouderlijk gezag van de moeder en de (stief)vader over [minderjarige 2] beëindigd;
  • de GI tot voogd over de kinderen benoemd.
Standpunt moeder
Beroepschrift
3.4.
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar beroepschrift het volgende aan.
Niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor beëindiging van het gezag. Zowel ten aanzien van [minderjarige 1] als ten aanzien van [minderjarige 2] , wiens belangen verweven zijn met die van [minderjarige 1] , dient eerst duidelijkheid te komen over het toekomstperspectief, voordat kan worden overgegaan tot beëindiging van het gezag. De wens van de ouders is dat beide kinderen onder voogdij worden geplaatst van de zus van de moeder in Polen. Zij achten het in het belang van de kinderen dat zij opgroeien bij hun naaste familie, conform ook artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), welk artikel – gezien de wens van de ouders en van [minderjarige 1] (die zelf ook bij haar tante in Polen wil gaan wonen) – is geschonden. Ook artikel 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is onvoldoende in acht genomen. Ingevolge dit artikel dient, indien een kind (tijdelijk) niet kan opgroeien in het eigen gezin, op passende wijze rekening te worden gehouden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind, met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en met zijn achtergrond wat betreft de taal.
Brief van 20 juli 2016
3.5.
De moeder heeft aanvullend gegriefd dat zij niet op de juiste wijze is opgeroepen voor de zitting in eerste aanleg. Zij stelt dat het beginsel van fair hearing (artikel 6 EVRM) is geschonden. De moeder heeft thans nog maar één rechtsgang waar zij gehoord zal worden. Zij verzoekt de zaak terug te wijzen naar de rechtbank Oost-Brabant.
Mondelinge behandeling op 20 december 2016
3.6.
De moeder heeft ter zitting op 20 december 2016 het volgende naar voren gebracht.
De moeder ziet inmiddels liever een plaatsing van de kinderen bij een gezin met ervaring in het opvoeden van kinderen als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , dan een plaatsing bij haar zus. De moeder zou daarbij graag zien dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen in één gezin worden geplaatst. Alvorens een beslissing kan worden genomen in onderhavige zaak, dient duidelijk te zijn of plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mogelijk blijkt bij een van de Poolse gezinnen die – na inspanningen van de ouders – in beeld zijn.
De maatregel van beëindiging van het gezag is in elk geval thans te verstrekkend. Er zijn andere middelen die volstaan. Te meer omdat de houding van de moeder is veranderd. Zij stelt zich meer coöperatief op en komt haar afspraken goed na. De omgang met [minderjarige 1] verloopt ook goed. Met [minderjarige 2] moet de omgang nog worden opgestart.
Ten aanzien van [minderjarige 1] merkt de moeder nog op dat zij zich bij de behandelgroep van Idris niet op haar plek voelt en graag naar Polen wil. Als dit thans niet gebeurt, zal [minderjarige 1] vermoedelijk na haar achttiende jaar zelfstandig naar Polen vertrekken. Het perspectief van [minderjarige 1] ligt duidelijk in Polen.
De moeder heeft desgevraagd te kennen gegeven dat als de kinderen in Nederland blijven, zij – hoewel zij graag terug zou gaan naar Polen – ook in Nederland blijft.
Mondelinge behandeling op 6 april 2017
3.7.
De moeder heeft ter zitting op 6 april 2017 het volgende naar voren gebracht.
De moeder zou graag zien dat de kinderen terug naar Polen gaan, vanwege hun Poolse “roots”. De moeder betwist dat [minderjarige 2] dit niet aan zou kunnen. Als de kinderen – die niet uit elkaar gehaald moeten worden – terug naar Polen gaan, gaat de moeder ook terug naar Polen.
De kinderen missen moederliefde. De moeder zou graag (meer) contact met hen willen hebben. Voor zover daar wat [minderjarige 1] betreft voor nodig is dat de GI bij de moeder thuis komt kijken, merkt de moeder op dat de vriendin, bij wie zij verblijft, daar geen toestemming voor verleent. Wat [minderjarige 2] aangaat begrijpt de moeder niet dat de beslissing in onderhavige zaak zou moeten worden afgewacht, alvorens het contact met hem kan worden hervat. Het is voor de moeder heel belangrijk weer contact met hem te hebben, zeker nu zij begrijpt dat [minderjarige 2] [minderjarige 1] niet heeft herkend. De moeder heeft het idee dat men de band tussen haar en [minderjarige 2] wil verbreken. Zij verzoekt het hof een beslissing te nemen ten aanzien van het contact tussen haar en [minderjarige 2] .
Mondelinge behandeling op 7 november 2017
3.8.
De moeder heeft ter zitting op 7 november 2017 het volgende naar voren gebracht.
Het is te vroeg voor de conclusie dat het gezag van de moeder dient te worden beëindigd. De door de wet bedoelde aanvaardbare termijn is voor de kinderen nog niet verstreken.
Het is in het belang van de kinderen dat zij opgroeien in Polen; hun land van herkomst met eigen cultuur. Zowel de biologische vader van [minderjarige 1] als de (stief)vader wonen daar al. De moeder zal dan ook terug naar Polen gaan.
Het pleeggezin in Polen dat men heeft gevonden is voldoende geëquipeerd om de kinderen op te voeden. De Poolse autoriteiten hebben te kennen gegeven dat het een prima pleeggezin is. Wat [minderjarige 2] betreft is het nu ook een goed moment om hem naar Polen te laten gaan. Hij is recent overgeplaatst naar een ander pleeggezin (waarvan onbekend is of dit voldoende toegerust is om [minderjarige 2] op te voeden) en zal nog niet volledig zijn gehecht aan zijn nieuwe pleegouders. Wat [minderjarige 1] betreft geldt dat zij zelf ook heel graag naar Polen wil. Zij ziet haar toekomst niet in Nederland, wat haar niet/minder gemotiveerd maakt om aan haar toekomst in Nederland te werken.
Als de moeder weer met het gezag over de kinderen wordt belast, zal zij in overleg met de GI kijken wanneer zij de kinderen kan meenemen naar het Poolse pleeggezin. Vanuit een verblijf van de kinderen bij dat pleeggezin wil de moeder het contact met de kinderen (met name met [minderjarige 2] ) weer opbouwen.
Als de moeder slechts ten aanzien van één van de kinderen weer met het gezag wordt belast, dan gaat zij niet terug naar Polen, maar blijft zij (met de kinderen) in Nederland. De kinderen dienen niet uit elkaar gehaald te worden.
Standpunt (stief)vader
Beroepschrift
3.9.
De (stief)vader kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert in zijn beroepschrift het volgende aan.
Niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor beëindiging van het gezag. Zowel ten aanzien van [minderjarige 1] als ten aanzien van [minderjarige 2] , wiens belangen verweven zijn met die van [minderjarige 1] , dient eerst duidelijkheid te komen over het toekomstperspectief, voordat kan worden overgegaan tot beëindiging van het gezag. Door vroegtijdig het gezag over hen te beëindigen worden de ouders niet in staat gesteld datgene te doen wat zij in het belang van de kinderen achten. De wens van de ouders is dat beide kinderen onder voogdij worden geplaatst van de zus van de moeder in Polen. Het is ook de wens van [minderjarige 1] om bij haar tante in Polen te gaan wonen.
De (stief)vader stelt zich op het standpunt dat hij als stiefvader van [minderjarige 1] ook in hoger beroep kan komen van de bestreden beschikking voor zover het [minderjarige 1] betreft, omdat hij als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet worden aangemerkt.
Mondelinge behandeling op 20 december 2016
3.10.
De (stief)vader heeft, middels zijn advocaat, ter zitting op 20 december 2016 het volgende naar voren gebracht.
De (stief)vader is, omdat er vanuit de instanties in Nederland niets werd gedaan om de mogelijkheden van plaatsing in Polen te onderzoeken, naar Polen gegaan om zich hiervoor in te zetten. Inmiddels zijn er – met hulp van de instanties in Polen – twee gezinnen in beeld waar de kinderen mogelijk zouden kunnen worden geplaatst. Men wil ten behoeve van de verdere screening van deze gezinnen de problematiek van [minderjarige 2] in kaart hebben.
Alvorens een beslissing kan worden genomen in onderhavige zaak, dient duidelijk te zijn of plaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] mogelijk blijkt bij een van deze Poolse gezinnen. De zaak dient daartoe te worden aangehouden.
Voor het geval het hof de zaak niet aanhoudt, verzoekt de (stief)vader het verzoek om beëindiging van het gezag alsnog af te wijzen. De (stief)vader erkent dat de ouders verwijten vallen te maken, maar betwist dat de problematiek van de kinderen enkel te wijten is aan de opvoeding van de kinderen door de ouders. Er is sprake van kind-eigen problematiek. De ouders, die zich in het begin weigerachtig hebben opgesteld ten opzichte van de hulpverlenende instanties, stellen zich thans ook coöperatiever op.
Mondelinge behandeling op 6 april 2017
3.11.
De (stief)vader heeft, middels zijn advocaat, ter zitting op 6 april 2017 het volgende naar voren gebracht.
De (stief)vader wil zijn subsidiaire verzoek wijzigen van een verblijf van [minderjarige 2] bij tante naar een verblijf in een pleeggezin in Polen. Het klopt dat de woonplaats van het desbetreffende pleeggezin 600 kilometer van die van de biologische vader en de opa van [minderjarige 1] vandaan is. Dit is niet het meest wenselijke. Het zou fijner zijn als het pleeggezin in de directe omgeving van hen zou wonen. Het is op deze korte termijn evenwel niet gelukt daar een pleeggezin te vinden. Er is gezocht naar een gezin met ervaring met kinderen met beperkingen. De pleegmoeder is van huis uit pedagoog. Beide pleegouders hebben hun baan opgezegd en zijn fulltime pleegouder. Het is niet zo dat er zes kinderen in het pleeggezin wonen. Er wonen op dit moment drie kinderen. Drie andere kinderen zijn volwassen en wonen niet meer thuis.
Mondelinge behandeling op 7 november 2017
3.12.
De (stief)vader heeft middels zijn advocaat, ter zitting op 7 november 2017 het volgende naar voren gebracht.
Gezien de mogelijkheden in Polen kan niet worden geoordeeld dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor gezagsbeëindiging. Daarbij heeft te gelden dat een inbreuk door de overheid op het familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM dient te geschieden op een wijze die zo min mogelijk de vrijheid van ouders beperkt om hun kinderen op te voeden naar eigen normen en waarden.
Op dit moment is er sprake van een ernstige inbreuk op het gezinsleven van [minderjarige 2] met de ouders. De (stief)vader heeft geen enkel contact met [minderjarige 2] en wordt niet over hem geïnformeerd. Zo hebben de ouders pas achteraf gehoord dat [minderjarige 2] is overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Daarbij komt dat [minderjarige 2] wordt opgevoed als een Nederlands kind. Hij krijgt niets mee van zijn Poolse “roots”.
De ouders zouden graag een band opbouwen met [minderjarige 2] . Het liefst in Polen in hun eigen taal en met hun eigen culturele achtergrond. Als [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij het pleeggezin in Polen gaan wonen, dan kan de (stief)vader hier in de buurt gaan wonen.
Het pleeggezin in Polen heeft aantoonbaar kwaliteiten en ervaring om kinderen met gedragsstoornissen op te voeden. Er is daarbij supervisie van het “Family Support Centre”. Polen biedt dezelfde garanties als Nederland. De raad staat gewoonweg niet open voor de mogelijkheden in Polen. De conclusie van de raad dat het niet in het belang van [minderjarige 2] is om in Polen te gaan wonen, berust niet op gedragsdeskundig onderzoek. Daarbij is het belangrijkste argument, te weten dat overplaatsing te belastend is nu [minderjarige 2] zich aan het hechten is in het pleeggezin waar hij verblijft, komen te vervallen, nu [minderjarige 2] recent is overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Dit nog los van het feit dat de vraag in welk land [minderjarige 2] het beste op zijn plek is, niet het juiste criterium is.
Als de kinderen in Polen zouden gaan wonen, dient het gezag over hen weer bij de ouders komen te liggen. Het pleeggezin heeft zich bereid verklaard zo nodig de voogdij over de kinderen op zich te nemen.
Standpunt GI
Verweerschrift
3.13.
De GI voert in het verweerschrift het volgende aan.
De GI acht de (stief)vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover het de beëindiging van het gezag over [minderjarige 1] betreft.
De GI onderschrijft de in het verzoekschrift van de raad aangevoerde gronden voor beëindiging van het ouderlijk gezag. Ten aanzien van [minderjarige 2] kunnen de ouders onvoldoende aansluiten bij zijn behoefte. De ouders her- en erkennen zijn problematiek niet en handelen niet in zijn belang. Zij lijken zijn problemen toe te schrijven aan de uithuisplaatsing en het feit dat hij geen contact heeft met zijn biologische familie. Zij zien niet in dat zij door hun handelen de ontwikkeling van [minderjarige 2] schaden.
Het is niet in het belang van [minderjarige 2] , die vraagt om speciale ondersteuning en begeleiding, bij zijn tante in Polen te gaan wonen. De kind-eigen problematiek van [minderjarige 2] – die een autistische stoornis heeft – dient nog verder onderzocht te worden. [minderjarige 2] is bovendien geboren in Nederland en woont al langer in Nederlandse (pleeg)gezinnen dan dat hij bij zijn Poolse ouders en (half)zus heeft gewoond. Hij is de Poolse taal onvoldoende machtig.
Brief van 26 september 2016
3.14.
Bij brief van 26 september 2016 heeft de GI hierop onder meer aangevuld dat een overplaatsing van [minderjarige 2] naar Polen wederom een breuk met zijn opvoeders zou betekenen, terwijl hij zich hier goed ontwikkelt en, juist gezien zijn autistische stoornis, voor hem stabiliteit, rust en duidelijkheid voorop moeten staan.
Brief van 13 december 2016
3.15.
Bij brief van 13 december 2016 heeft de GI ook ten aanzien van [minderjarige 1] het standpunt ingenomen dat haar perspectief (tot haar achttiende jaar) in Nederland ligt. Aan dat standpunt liggen de volgende overwegingen ten grondslag:
  • het aanbod qua begeleiding, wonen en school/begeleid werk is duidelijk in Nederland;
  • plaatsing bij tante (zus van de moeder) blijkt niet mogelijk, nu tante is teruggekomen op eerder gedane toezeggingen in deze;
  • er is geen zicht op een betrouwbaar en steunend netwerk in Polen;
  • [minderjarige 1] is – mede gezien haar kind-eigen problematiek – onvoldoende in staat om zich een reëel beeld te vormen van Polen en haar mogelijkheden daar qua school, wonen en toekomst.
Mocht [minderjarige 1] de wens houden naar Polen te gaan, dan kan dit vorm krijgen in de jaren na haar achttiende jaar.
Mondelinge behandeling op 20 december 2016
3.16.
De GI heeft ter zitting op 20 december 2016 naar voren gebracht dat het belangrijk is voor de kinderen dat er duidelijkheid komt. De GI blijft verder bij haar standpunt dat aan de gronden voor beëindiging van het gezag is voldaan. Het toekomstperspectief van de kinderen ligt voor zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] (tot haar achttiende jaar) in Nederland.
Mondelinge behandeling op 6 april 2017
3.17.
De GI heeft ter zitting op 6 april 2017 het volgende naar voren gebracht.
De GI heeft de Ca benaderd. Deze heeft contact gezocht met de Centrale Autoriteit in Polen. Via stichting EuroPolonia is er een pleeggezin aangedragen. De vraag is of dit een reële optie is, zeker waar het [minderjarige 2] betreft. [minderjarige 2] is een heel kwetsbaar kind. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de bijplaatsing van een ander pleegkind in het pleeggezin zijn wereld heel wankel maakte.
De GI is de mogelijkheden voor contact tussen de moeder en [minderjarige 2] aan het bezien. De pleegouders zijn huiverig voor contact. Het liefst zou de GI vanuit duidelijkheid in de onderhavige zaak het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] opstarten. Het is overigens niet zo dat [minderjarige 2] [minderjarige 1] niet herkende. De GI kan zich wel voorstellen dat [minderjarige 1] andere verwachtingen had van het contact dat zij met [minderjarige 2] had.
Alles is veranderd nu plaatsing bij de zus van de moeder geen optie meer is. Het wordt allemaal steeds groter.
Brieven van 31 juli 2017, 9 oktober 2017 en 24 oktober 2017
3.18.
De GI heeft bij brieven van 31 juli 2017, 9 oktober 2017 en 24 oktober 2017 het volgende naar voren gebracht.
3.19.
[minderjarige 2] is in oktober 2017 helaas overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Het pleeggezin waar hij tot die tijd verbleef, bleek onvoldoende in staat om aan te sluiten bij wat hij nodig had gezien zijn complexe problematiek.
De overplaatsing naar een ander pleeggezin heeft geen verandering gebracht in de zienswijze van de GI ten aanzien van het perspectief van [minderjarige 2] in Nederland. [minderjarige 2] heeft de overplaatsing naar een ander pleeggezin, waar nog een jongen met autisme woont, ogenschijnlijk goed doorstaan. Hij past zich goed aan aan de structuur van het nieuwe pleeggezin.
[minderjarige 2] heeft na de vorige zitting geen contact meer gehad met [minderjarige 1] vanwege de beperkte ruimte die er bij de vorige pleegouders was. Hij heeft op 9 juni 2017 een eenmalig contact gehad met de moeder. Het bezoek is goed gegaan. Toch heeft het bezoek veel impact gehad op hem. Als [minderjarige 2] enigszins gewend is in het nieuwe pleeggezin, zal het contact met [minderjarige 1] weer worden opgepakt en zal er aandacht zijn voor contact met de moeder. Met de (stief)vader is er geen contact. Hij stelt Skype-contact voor, maar dit is momenteel geen optie gezien de problematiek van [minderjarige 2] .
3.20.
Het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder is uitgebreid. Sinds juli 2017 zien zij elkaar wekelijks. In vakanties kan er extra contact zijn. [minderjarige 1] kan niet bij de moeder blijven slapen, omdat de persoon waar de moeder verblijft geen toestemming geeft voor een bezoek van de GI.
In juni 2017 is [minderjarige 1] samen met de moeder naar Polen geweest, omdat haar opa van moederszijde was overleden. Zij verbleven bij de biologische vader van [minderjarige 1] . Later bleek in deze korte periode ook opa van vaderszijde nog te zijn overleden. In de zomervakantie is [minderjarige 1] drie weken bij haar biologische vader in Polen geweest. De moeder heeft haar gebracht en gehaald. In de herfstvakantie is [minderjarige 1] samen met de moeder een week bij de broer van de moeder in Polen geweest.
[minderjarige 1] ontwikkelt zich goed op de behandelgroep van Idris. Zij maakt duidelijk stappen. Qua school heeft zij het derde schooljaar goed afgesloten. Ze gaat nu drie dagen naar school en twee dagen volgt ze arbeidsvoorbereiding/stage. De huidige school kan [minderjarige 1] tot twee jaar na haar 18e jaar/na het afronden van haar opleiding ondersteunen ten aanzien van werk en opleiding. Dit kan in Nederland, maar niet in Polen.
Mondelinge behandeling op 7 november 2017
3.21.
De GI heeft ter zitting op 7 november 2017 het volgende naar voren gebracht.
Dat [minderjarige 1] in het kindgesprek alles wat met Nederland te maken heeft een laag cijfer geeft, ziet de GI niet terug in hoe zij zich ontwikkelt. Ze maakt positieve stappen. Ze heeft vriendinnen, zit op een club en doet vrijwilligerswerk. De lage cijfers komen wellicht voort uit een loyaliteitsconflict.
Dat [minderjarige 2] is overgeplaatst, is – evenals de vorige keren – heel spijtig. [minderjarige 2] zit nu in een pleeggezin dat ervaring heeft met kinderen met autisme.
De GI vraagt zich af of de moeder een goed beeld heeft van de mogelijkheden/beperkingen van [minderjarige 1] . Zo benoemt de moeder dat [minderjarige 1] dierenarts wil worden, terwijl dit niet tot de mogelijkheden behoort.
Als de moeder – als zij weer met het gezag over [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] wordt belast – een hulpvraag heeft in het vrijwillig kader, dan kan zij hiervoor bij de GI terecht.
De GI heeft geen zicht op met de GI vergelijkbare instellingen in Polen die het gezag over de kinderen op zich zouden kunnen nemen.
Standpunt raad
Mondelinge behandeling op 20 december 2016
3.22.
De raad heeft ter zitting op 20 december 2016 het volgende naar voren gebracht.
De raad handhaaft zijn verzoek om het gezag van de ouders te beëindigen. De raad acht het in het belang van de kinderen dat er duidelijkheid komt over hun perspectief. Het onderzoek naar plaatsing van de kinderen in Polen heeft niets opgeleverd. Het is niet in het belang van de kinderen de zaak nog langer aan te houden.
Ten aanzien van [minderjarige 2] merkt de raad op dat hij recent al – door toedoen van de ouders – is overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Plaatsing van [minderjarige 2] in Polen – zo dit mogelijk zou zijn – zou opnieuw een breuk in zijn opvoedingssituatie betekenen. Voor [minderjarige 2] , een kwetsbaar kind met flinke problematiek, zou dit heel traumatisch kunnen zijn. Het is niet in zijn belang (thans) weer een wijziging te brengen in zijn leefsituatie. Vanuit de huidige situatie zijn er – onder regie van de GI – wel mogelijkheden voor contact tussen [minderjarige 2] enerzijds en de moeder, de (stief)vader en [minderjarige 1] anderzijds.
Ten aanzien van [minderjarige 1] merkt de raad op dat de beslissing om al dan niet in Polen te gaan wonen, te meer gezien haar beperkte IQ, niet door [minderjarige 1] kan worden genomen. Ook het perspectief van [minderjarige 1] ligt (tot haar achttiende jaar) in Nederland, waar haar ontwikkelingsmogelijkheden goed zijn.
Mondelinge behandeling op 6 april 2017
3.23.
De raad heeft ter zitting op 6 april 2017 naar voren gebracht het in het belang van de kinderen te achten dat er een beslissing komt in onderhavige zaak.
Raadsrapport van 16 juni 2017
3.24.
De raad heeft in het raadsrapport van 16 juni 2017 ten aanzien van [minderjarige 2] het volgende geconcludeerd.
Het is, zeker in combinatie met zijn kind-eigen problematiek, schadelijk voor de ontwikkeling en hechting van [minderjarige 2] om hem naar Polen te laten gaan. [minderjarige 2] is een zeer kwetsbaar kind dat specifiek opvoedhandelen nodig heeft om zich naar zijn mogelijkheden te kunnen ontwikkelen en dat niet tegen veranderingen en wisselingen kan. Hij wordt hier heel onrustig van en laat een terugval zien in zijn gedrag. Dit bleek onder meer toen er een nieuw pleegkind in het pleeggezin kwam wonen. [minderjarige 2] maakt ook nog geen volledige schooldagen, vanwege de voor hem onvoorspelbare omgeving.
Een verhuizing naar Polen naar een gezin dat hij niet kent terwijl hij ook hun taal niet spreekt, is op zich zelf al een te grote verandering voor [minderjarige 2] . Het feit dat het een groot gezin betreft met kinderen die ook beperkingen hebben, vormt een extra onvoorspelbaarheid.
Het is van belang dat de positieve ontwikkeling binnen het huidige pleeggezin niet wordt doorbroken, te meer nu [minderjarige 2] zo bezig is met de vraag of hij mag opgroeien in zijn huidige pleeggezin. Er dient dan ook duidelijkheid te komen over het perspectief van [minderjarige 2] . Hij moet weten waar hij kan opgroeien.
Ouders zijn in het verleden onberekenbaar gebleken en kunnen daardoor onvoldoende de verantwoordelijkheid dragen om keuzes te maken die in het belang van de kinderen zijn. Zij kunnen [minderjarige 2] niet ondersteunen bij een eventuele verhuizing naar Polen. Ook nu blijkt dat zij niet in het belang van [minderjarige 2] denken door te verzoeken hem over te plaatsen naar een pleeggezin dat niet passend voor hem is. Ouders ontkennen dat er kind-factoren bij [minderjarige 2] aanwezig zijn en onderschatten de impact die een enorme verandering als een verhuizing naar Polen mee zal brengen voor [minderjarige 2] . Ouders lijken ook niet op één lijn te zitten qua toekomstperspectief. De moeder probeert het contact met de (stief)vader te beperken, terwijl de (stief)vader een toekomst samen met de moeder in Polen voor ogen heeft.
De raad blijft van mening dat gezagsbeëindiging noodzakelijk is in het belang van [minderjarige 2] . Daarbij is het van belang dat [minderjarige 2] contactmomenten houdt met de ouders en met [minderjarige 1] .
Raadsrapport van 3 augustus 2017
3.25.
De raad heeft in het raadsrapport van 3 augustus 2017 ten aanzien van [minderjarige 1] het volgende geconcludeerd.
Het is niet in het belang van [minderjarige 1] haar naar Polen te laten gaan. Zij lijkt op dit moment in haar leven eindelijk in wat rustiger vaarwater te zijn gekomen. Zij krijgt op de groep waar zij verblijft de begeleiding, stimulering en structuur geboden die ze nodig heeft, maakt een goede ontwikkeling door op sociaal-emotioneel gebied, heeft een fijne vrijetijdsbesteding en doet het goed op school. Zij lijkt ook een goede balans te hebben gevonden tussen haar leven in Nederland en haar herkomst, met daarbij het contact met familieleden in Polen. De huidige situatie moet worden gecontinueerd, zodat [minderjarige 1] zich kan ontwikkelen naar haar mogelijkheden. Dit temeer nu [minderjarige 1] een beneden gemiddelde intelligentie heeft en zij veel heeft meegemaakt wat haar kwetsbaar maakt. Hierdoor zijn persoonlijke aandacht, continuïteit, rust en eenduidigheid van belang.
[minderjarige 1] wil zelf graag naar Polen, maar de raad schat in dat zij niet kan overzien wat de gevolgen daarvan zijn. Zij geeft bijvoorbeeld aan in Polen dichtbij familie te zijn, terwijl de woonplaats van het pleeggezin 600 kilometer van die van haar biologische vader en 300 kilometer van die van andere familieleden vandaan zou zijn. Daarnaast lijkt haar motivatie voornamelijk te liggen in haar idee meer vrijheid te zullen hebben in Polen. De regels op de groep zijn echter nodig voor haar ontwikkeling en passend bij haar leeftijd.
De moeder is in het verleden onberekenbaar gebleken en kan daardoor onvoldoende de verantwoordelijkheid dragen om keuzes te maken die in het belang zijn van de kinderen. Zo geeft ze bij [minderjarige 1] aan dat ze depressief is en dat Polen de beste plek is, waardoor ze [minderjarige 1] niet ondersteunt in het vormen van een eigen mening en het vinden van haar plek in Nederland.
Er dient duidelijkheid te komen over het perspectief van [minderjarige 1] . Zij moet weten waar ze op kan groeien. De raad blijft van mening dat gezagsbeëindiging noodzakelijk is in het belang van [minderjarige 1] . Daarbij is het van belang dat [minderjarige 1] contactmomenten houdt met de ouders en met [minderjarige 2] , ook als het contact met [minderjarige 2] nu niet soepel verloopt.
Mondelinge behandeling op 7 november 2017
3.26.
De raad heeft ter zitting op 7 november 2017 het volgende naar voren gebracht.
Er is naar aanleiding van de vorige zitting verwarring ontstaan. Het leek over de vraag te gaan of de kinderen wel of niet naar Polen konden gaan. Formeel gaat het evenwel over het gezag. De raad blijft daaromtrent van mening dat gezagsbeëindiging noodzakelijk is.
Hetgeen [minderjarige 1] zegt, komt voort uit loyaliteit. Dat [minderjarige 1] graag naar Polen wil gaan, maakt niet dat dit ook in haar belang is.
Dat [minderjarige 2] is overgeplaatst is heel vervelend. Dit geeft wel aan hoe moeilijk het is om voor hem een geschikt pleeggezin te vinden. De situatie is heel broos.
Als de ouders weer met het gezag over de kinderen zouden worden belast, dan is de raad er niet van overtuigd dat zij de juiste beslissingen nemen in het belang van de kinderen. De raad verwacht dat de kinderen dan binnen een dag worden meegenomen naar Polen, hetgeen niet in het belang van de kinderen is. De raad zal zich er in dat geval over beraden of men de Poolse instanties moet inlichten over de zorgen die er bij de raad leven.
Als de bestreden beschikking wordt bekrachtigd dan kunnen de ouders proberen de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen naar Polen. Er kan heel veel, maar dan moet het wel goed geregeld worden. Dit is thans niet het geval. Het onderzoek dat in Polen is gedaan, volstaat niet.
Standpunt pleegzorgbegeleiding
3.27.
Pleegzorgbegeleiding heeft ter zitting op 6 april 2017 het volgende naar voren gebracht.
[minderjarige 2] is heel kwetsbaar. Hij reageert heel sterk op welke verandering dan ook. Veranderingen hebben een enorme weerslag op hem. De bijplaatsing van een ander pleegkind in het pleeggezin was daarin tekenend. Het lukte hem op dat moment veel minder goed om vast te houden aan zijn eigen structuur. Hij ging weer in zijn eigen wereld leven en verviel in gedrag van maanden terug. [minderjarige 2] is heel erg afhankelijk van hoe anderen zijn wereld structureren.
Er is nu met het pleeggezin afgesproken dat er geen bijplaatsingen meer komen. [minderjarige 2] is nu het enige kind in het pleeggezin. Pleegzorgbegeleiding zou het hem gunnen als hij daar mag opgroeien.
Zijn Poolse “roots” zijn soms lastig voor [minderjarige 2] . Hij vindt het leuk bij [minderjarige 1] te zijn. Het is evenwel geen jongen die je om je nek vliegt.
Overwegingen hof
3.28.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.29.
Gelet op het bepaalde in artikel 8 van de ten deze toepasselijke Verordening (EG) nr. 2201/2003 (de Verordening Brussel II-bis) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, aangezien [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (reeds) ten tijde van indiening van het inleidend gedingstuk hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Ingevolge artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) is Nederlands recht toepasselijk.
Ontvankelijkheid
3.30.
Het hof is van oordeel dat de (stief)vader, die officieel geen stiefvader is van [minderjarige 1] , nu hij niet gehuwd is (geweest) met de moeder, niet-ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover het de beslissing ten aanzien van [minderjarige 1] betreft.
3.31.
Bij de mondelinge behandeling op 7 november 2017 is gebleken dat er bij de advocaten van de ouders kennelijk verwarring is ontstaan over de invulling van de mogelijkheid om verzoeken in hoger beroep aan te vullen/te wijzigen.
In deze zaken liggen beslissingen inzake beëindiging gezag en benoemingen van een voogdijinstelling voor.
Waar de ouders hun petitum in die zin zouden kunnen wijzigen dat zij (subsidiair) verzoeken een met de GI vergelijkbare instantie in Polen met het gezag over de kinderen te belasten, hebben beide ouders het petitum in die zin gewijzigd dat zij (naast het verzoek in hoger beroep om het inleidende verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag af te wijzen) verzoeken om – kort gezegd – de hoofdverblijfplaats van de kinderen in Polen te bepalen. Nadat het hof de ouders ter zitting op 7 november 2017 heeft voorgehouden dat een geschil over het hoofdverblijf van de kinderen in deze zaken niet voor ligt, hebben de ouders ter zitting hun verzoek om wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen ingetrokken. Dit brengt mee dat de ouders niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun verzoek in hoger beroep, voor zover het het verzoek betreft de hoofdverblijfplaats van de kinderen in Polen te bepalen.
Beginsel van fair hearing (artikel 6 EVRM)
3.32.
Het hof overweegt dat wat er verder ook zij van het betoog van de moeder omtrent het beginsel van fair hearing, een eventuele schending van dit beginsel in hoger beroep is hersteld. De zaak is in hoger beroep in volle omvang opnieuw behandeld, waarbij de moeder tijdens de mondelinge behandelingen bij het hof op 2 augustus 2016, 20 december 2016, 6 april 2017 en 7 november 2017 in de gelegenheid is gesteld haar beroepschrift mondeling toe te lichten. De moeder heeft dan ook geen belang bij deze grief, zodat haar beroep in zoverre faalt. Voor zover de moeder vanwege schending van het beginsel van fair hearing verzoekt de zaak terug te wijzen naar de rechtbank Oost-Brabant, dient de moeder niet‑ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep, nu dit verzoek geen steun vindt in de wet.
Omgang/contact
3.33.
Voor zover de moeder het hof ter zitting op 6 april 2017 heeft verzocht een beslissing te nemen ten aanzien van het contact tussen haar en [minderjarige 2] , overweegt het hof dat dit aspect in onderhavige zaken niet aan het hof voor ligt, zodat het verzoek van de moeder ook in zoverre zal worden afgewezen.
Gezagsbeëindiging en benoeming voogdijinstelling
3.34.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Ingevolge artikel 8 lid 1 EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge artikel 8 lid 2 EVRM is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 20 lid 1 IVRK heeft een kind dat tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort, moet missen, of dat men in zijn of haar eigen belang niet kan toestaan in het gezin te blijven, recht op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege.
Ingevolge artikel 20 lid 2 IVRK waarborgen de Staten die partij zijn, in overeenstemming met hun nationale recht, een andere vorm van zorg voor dat kind.
Ingevolge artikel 20 lid 3 IVRK kan deze zorg, onder andere, plaatsing in een pleeggezin omvatten, kafalah volgens het Islamitische recht, adoptie, of, indien noodzakelijk, plaatsing in geschikte instellingen voor kinderzorg. Bij het overwegen van oplossingen wordt op passende wijze rekening gehouden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind en met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en met zijn of haar achtergrond wat betreft de taal.
3.35.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie nog altijd onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.
3.36.
Het hof wenst via de Ca te vernemen of er in Polen een met de GI vergelijkbare neutrale instantie is die voldoende geëquipeerd is en die wettelijk bevoegd is om de voogdij uit te oefenen over kinderen in een jeugdbeschermingssituatie. Als een dergelijke instantie er is, wenst het hof een bereidverklaring van deze instantie te ontvangen dat men de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich wil nemen, indien het hof aldus zou beslissen.
Het hof zal de Ca voor de beantwoording van bovengenoemde vragen een termijn van vijf weken geven, waarna het hof partijen in de gelegenheid zal stellen om – als zij dit wensen – hun verzoek in hoger beroep aan te vullen/te wijzigen en/of op het antwoord van de Ca te reageren.
3.37.
Hoewel het hof ook ten aanzien van [minderjarige 1] op dit moment nog open wil houden of het – indien er een geschikte instantie in Polen is die met de voogdij over de kinderen kan worden belast en de ouders hun petitum zodanig aanpassen – deze instantie ook daadwerkelijk met de voogdij over [minderjarige 1] zal belasten, ziet het hof wat [minderjarige 1] betreft vooralsnog geen overwegende bezwaren om dit te doen. [minderjarige 1] spreekt gedurende lange tijd consistent haar voorkeur uit om in Polen, het land waar haar familie leeft en ook haar moeder wil gaan wonen, verder op te groeien en te wonen. Hoewel het hof wil aanvaarden dat, zoals de GI aanvoert, [minderjarige 1] veel heeft kunnen profiteren van hetgeen haar in Nederland onder de werking van het kinderbeschermingsrecht is geboden en dat dit ook in het komende jaar nog het geval zal kunnen zijn, vertrouwt het hof erop dat de Poolse autoriteiten, mits blijkt dat die daar in kunnen voorzien, [minderjarige 1] evenzeer het noodzakelijke kunnen bieden. Daarmee verdraagt zich dan niet dat [minderjarige 1] tegen haar eigen wil en ook tegen de wil van haar moeder verplicht zou zijn om in Nederland te blijven wonen.
Ten aanzien van [minderjarige 2] ligt dit anders. Het hof acht het noodzakelijk dat er met het oog op de vraag wat een eventuele verhuizing naar Polen voor hem zal betekenen – wat het gevolg kan zijn van het belasten van een Poolse instantie met de voogdij over hem – een onafhankelijk onderzoek naar hem wordt gedaan. Het hof verwacht dat partijen (die in hun beroepschriften hebben verzocht om een onderzoek te doen en – naar het hof begrijpt – hier nog altijd om verzoeken) geen bezwaar hebben tegen een dergelijk onderzoek. Het hof zal op voorhand contact opnemen met het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna te noemen: het NIFP) met het oog op het laten uitvoeren van een dergelijk onderzoek. Het hof zal – mocht er een geschikte instantie in Polen zijn die met de voogdij over de kinderen kan worden belast en mochten de ouders hun petitum zodanig aanpassen – in een nadere tussenbeschikking voorlopige onderzoeksvragen formuleren en het NIFP verzoeken een deskundige voor te dragen, de kosten van het onderzoek te begroten en eventuele nadere of andere vragen te formuleren. Partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld te reageren op de geformuleerde vragen en de informatie van het NIFP. De kosten van zo een onderzoek zullen, op voet van artikel 810a Rv, ten laste van het Rijk worden gebracht.
3.38.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan, waarbij het hof nog opmerkt dat het de zaken tegen die tijd zal beoordelen naar de stand van zaken zoals die dan zal zijn. Onderhavige zaken zijn tot op heden dynamisch gebleken, waarbij er al meermaals nieuwe ontwikkelingen zijn geweest die een ander licht op de zaak hebben geworpen. Dit heeft tot vertraging in de afhandeling geleid, hetgeen het hof betreurt. Anderzijds vereist het belang van de kinderen een zorgvuldige behandeling en afdoening, die in deze zaak aanzienlijk meer tijd blijkt te kosten dan was te voorzien.
Conclusie
3.37.
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen conform hetgeen hierna in het dictum is bepaald.

4.De beslissing

Het hof:
in zaaknummer 200.190.620/01:
verklaart de (stief)vader niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 februari 2016 voor zover het de beslissing ten aanzien van [minderjarige 1] betreft, en verklaart hem niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] (en [minderjarige 1] ) in Polen te bepalen;
in zaaknummer 200.190.636/01:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Polen te bepalen en in haar verzoek om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank Oost-Brabant;
wijst af het verzoek van de moeder een beslissing te nemen ten aanzien van het contact tussen haar en [minderjarige 2] ;
in beide zaken:
verzoekt de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie te Den Haag (Ca) een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.36. is overwogen;
verzoekt de Ca het hof uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum schriftelijk te informeren over de uitkomsten van voornoemd onderzoek, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van deze uitkomsten aan de raadslieden van ouders, de raad en de GI;
verzoekt de Ca, indien mogelijk, tevens zorg te dragen voor een bereidverklaring van een instantie in Polen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.36. is overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 25 januari 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en P.M.M. Mostermans, bijgestaan door de griffier, en is op 21 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.