3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.[appellante] is een logistiek dienstverlener die zorgdraagt voor de organisatie van het vervoer van goederen van opdrachtgevers naar hun klanten. De van de opdrachtgevers afkomstige goederen worden veelal met vrachtauto’s aangeleverd op pallets en worden in depots van [appellante] van de pallets afgehaald en in bestelbussen geladen om naar de klanten te vervoeren. De op de depots van [appellante] achtergebleven pallets worden vervolgens retour gezonden naar de opdrachtgevers.
3.1.2.[geïntimeerde] vervoerde tot medio 2013 als vrachtwagenchauffeur pallets van [appellante] naar en van depots van [appellante] .
de standpunten van partijen
3.2.1.De vordering die [appellante] als benadeelde partij heeft ingediend is erop gebaseerd dat [geïntimeerde] 16.745 pallets van [appellante] heeft ontvreemd.
3.2.2.In de dagvaarding in hoger beroep heeft [appellante] 1 grief aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het vonnis van de politierechter, voor zover dit is gewezen tussen [appellante] als benadeelde partij en [geïntimeerde] als verdachte, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van;
- € 90.209,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, als vergoeding van de waarde van ontvreemde pallets, welk bedrag berekend is uitgaande van het bij de politierechter gevorderde bedrag, met aftrek van de BTW en het bedrag van € 1.000,00 dat [geïntimeerde] aan [appellante] heeft betaald;
- € 4.878,30, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;
- € 1.675,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, als redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten in beide instanties.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft tegen het bij memorie van grieven gevorderde gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof het gevorderde zal afwijzen.
3.2.4.In de akte na pleidooi tot wijziging eis heeft [appellante] geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de politierechter door het hof, waarbij als nog rechtdoende wordt geoordeeld dat de politierechter niet-ontvankelijk was ten aanzien van de vorderingen van [appellante] die betrekking hebben op andere feiten dan liggen besloten in de tenlastelegging. [appellante] verzoekt verder dat de proceskosten worden gecompenseerd aangezien (volgens) [appellante] geen van partijen debet is aan het feit dat het vonnis van de politierechter moet worden vernietigd alvorens de zaak inhoudelijk kan worden behandeld door de sector civiel van de rechtbank. Het hof verstaat deze akte aldus dat [appellante] de in haar dagvaarding in hoger beroep geformuleerde geldvorderingen niet langer handhaaft.
3.2.5.Zoals hierboven al is vermeld heeft [geïntimeerde] kenbaar gemaakt dat deze akte hem geen aanleiding geeft tot het maken van nadere opmerkingen. In zijn akte na pleidooi heeft [geïntimeerde] zijn eerdere conclusie dat de vorderingen van [appellante] moeten worden afgewezen gehandhaafd.
de overwegingen van het hof
3.2.6.Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij als bedoeld in art. 51f Sv komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit (HR 29 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1819). Dit betekent voor het onderhavige geval dat in de strafzaak bij de politierechter alleen de door [appellante] geleden schade als gevolg van de door [geïntimeerde] op 4 juni 2013 gepleegde verduistering ter beoordeling door de politierechter voorlag. De politierechter heeft deze schade vastgesteld op € 1.000,00. Dit oordeel is door geen van partijen bestreden. 3.2.7.Voor zover [appellante] als benadeelde partij in het strafproces aanspraak heeft willen maken op vergoeding van schade die het gevolg is van andere diefstallen of verduisteringen, naar de stellingen van [appellante] door [geïntimeerde] gepleegd in de periode voor 4 juni 2013, lag deze dus niet ter beoordeling door de politierechter voor. Dat geldt ook voor de procedure in een hoger beroep ingevolge art. 421, vierde lid, Sv.
3.2.8.De politierechter heeft met de afwijzing van de vordering van [appellante] voor het overige tot uiting gebracht dat een hoger bedrag dan € 1.000,00 niet als schade als gevolg van de door [geïntimeerde] op 4 juni 2013 gepleegde verduistering aan [appellante] kan worden toegewezen. De veronderstelling van [appellante] dat de politierechter zou hebben geoordeeld dat [appellante] geen recht heeft op vergoeding van schade die het gevolg is van door [geïntimeerde] , naar de stellingen van [appellante] , ook op andere data gepleegde diefstallen of verduisteringen berust op een onjuiste lezing van het vonnis van de politierechter. Voor [appellante] staat dus de weg open naar de civiele rechter om vergoeding van laatstbedoelde schade te vorderen. Het vonnis van de politierechter staat daaraan niet in de weg.
3.2.9.Het bovenstaande leidt het hof tot de conclusie dat het in de akte na pleidooi door [appellante] gevorderde, wat daar verder ook van zij, berust op een onjuiste lezing van het vonnis van de politierechter en dat het hoger beroep dus zal worden verworpen.
3.2.10.[geïntimeerde] heeft in dit hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot schadevergoeding van [appellante] . Ook dat standpunt honoreert het hof niet. Beide partijen zijn daarom te beschouwen als in dit hoger beroep gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Het hof zal bepalen dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt. Het in deze zaak meer of anders zal worden afgewezen.