ECLI:NL:GHSHE:2017:5805

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
200.176.205_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding door benadeelde partij na verduistering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de politierechter in een strafzaak tegen [geïntimeerde], die veroordeeld is voor verduistering gepleegd op 4 juni 2013. [appellante] had als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar de politierechter had deze vordering slechts gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 1.000,00. [appellante] was van mening dat de politierechter ten onrechte had geoordeeld dat zij geen recht had op vergoeding van schade die het gevolg was van andere diefstallen of verduisteringen door [geïntimeerde]. Het hof oordeelt dat de politierechter enkel de schade die rechtstreeks voortvloeit uit het strafbare feit op 4 juni 2013 kon beoordelen. Het hof bevestigt dat de vordering van [appellante] voor schade die voortvloeit uit andere feiten niet ter beoordeling voorlag en dat het hoger beroep dus verworpen moet worden. Het hof compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.176.205/01
arrest van 19 december 2017
in de zaak van
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. M. Kalkwiek te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , België
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. L.E.M. Hendriks te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 juli 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 14 april 2015, door de politierechter van de rechtbank ’Oost-brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, in de zaak tegen [geïntimeerde] , in welke zaak [appellante] als benadeelde partij een vordering had ingediend.

1.Het geding in eerste aanleg (parketnummer 01-130115-14)

1.1.
De officier van justitie heeft [geïntimeerde] op 3 maart 2015 gedagvaard om voor de politierechter te verschijnen. De tenlastelegging luidde dat:
“hij op of omstreeks 4 juni 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid pallets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [appellante] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht.”
1.2.
[appellante] had eerder, op 3 september 2014, op het haar door de officier van justitie verstrekte schadeopgaveformulier als benadeelde partij een vordering benadeelde partij ingediend ten bedrage van € 108.843,50 + p.m. en heeft zich op de voet van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Op het schadeopgaveformulier heeft [appellante] onder B punt 1 (datum misdrijf (of periode)) ingevuld:
15-06-2011 tot en met 07-06-2013
onder punt B 2.1 (gestolen en/of beschadigde goederen) als omschrijving:
Pallets – Naar het huidige inzicht zijn minimaal 16.745 pallets gestolen
en als bedragen:
6,50
(….)
Totaal: 108.843,50
1.3.
De politierechter heeft [geïntimeerde] bij vonnis van 14 april 2015 blijkens de aantekening mondeling vonnis veroordeeld en heeft daarbij beslist:
“(….)
KWALIFICATIE:
T.a.v. feit 1 subsidiair: verduistering
GEPLEEGD:
T.a.v. feit 1 subsidiair: 04 juni 2013
(….)
BESLISSING:
t.a.v. feit 1 subsidiair:
Een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis
t.a.v. feit 1 subsidiair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [appellante] , van een bedrag van 1000 euro (zegge duizend euro), bestaande uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 04 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.”
1.4.
De officier van justitie en [geïntimeerde] hebben geen hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep ingevolge artikel 421, vierde lid, Sv (met 15 producties);
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] (met 1 productie);
- het pleidooi d.d. 19 mei 2017, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd en [appellante] bij akte 2 producties in het geding heeft gebracht;
- het proces-verbaal van de pleidooizitting;
- de akte na pleidooi tot wijziging eis van [appellante] met 2 producties en het H-16 formulier van [geïntimeerde] waarin [geïntimeerde] kenbaar maakt dat deze akte hem geen aanleiding geeft tot het maken van nadere opmerkingen;
- de akte na pleidooi van [geïntimeerde] met 1 productie en het H-16 formulier van [appellante] waarin [appellante] kenbaar maakt geen aanleiding te zien tot nader reageren op deze akte.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken van het hoger beroep.

3.De beoordeling

de feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[appellante] is een logistiek dienstverlener die zorgdraagt voor de organisatie van het vervoer van goederen van opdrachtgevers naar hun klanten. De van de opdrachtgevers afkomstige goederen worden veelal met vrachtauto’s aangeleverd op pallets en worden in depots van [appellante] van de pallets afgehaald en in bestelbussen geladen om naar de klanten te vervoeren. De op de depots van [appellante] achtergebleven pallets worden vervolgens retour gezonden naar de opdrachtgevers.
3.1.2.
[geïntimeerde] vervoerde tot medio 2013 als vrachtwagenchauffeur pallets van [appellante] naar en van depots van [appellante] .
de standpunten van partijen
3.2.1.
De vordering die [appellante] als benadeelde partij heeft ingediend is erop gebaseerd dat [geïntimeerde] 16.745 pallets van [appellante] heeft ontvreemd.
3.2.2.
In de dagvaarding in hoger beroep heeft [appellante] 1 grief aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het vonnis van de politierechter, voor zover dit is gewezen tussen [appellante] als benadeelde partij en [geïntimeerde] als verdachte, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van;
- € 90.209,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, als vergoeding van de waarde van ontvreemde pallets, welk bedrag berekend is uitgaande van het bij de politierechter gevorderde bedrag, met aftrek van de BTW en het bedrag van € 1.000,00 dat [geïntimeerde] aan [appellante] heeft betaald;
- € 4.878,30, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;
- € 1.675,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, als redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten in beide instanties.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft tegen het bij memorie van grieven gevorderde gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof het gevorderde zal afwijzen.
3.2.4.
In de akte na pleidooi tot wijziging eis heeft [appellante] geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de politierechter door het hof, waarbij als nog rechtdoende wordt geoordeeld dat de politierechter niet-ontvankelijk was ten aanzien van de vorderingen van [appellante] die betrekking hebben op andere feiten dan liggen besloten in de tenlastelegging. [appellante] verzoekt verder dat de proceskosten worden gecompenseerd aangezien (volgens) [appellante] geen van partijen debet is aan het feit dat het vonnis van de politierechter moet worden vernietigd alvorens de zaak inhoudelijk kan worden behandeld door de sector civiel van de rechtbank. Het hof verstaat deze akte aldus dat [appellante] de in haar dagvaarding in hoger beroep geformuleerde geldvorderingen niet langer handhaaft.
3.2.5.
Zoals hierboven al is vermeld heeft [geïntimeerde] kenbaar gemaakt dat deze akte hem geen aanleiding geeft tot het maken van nadere opmerkingen. In zijn akte na pleidooi heeft [geïntimeerde] zijn eerdere conclusie dat de vorderingen van [appellante] moeten worden afgewezen gehandhaafd.
de overwegingen van het hof
3.2.6.
Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij als bedoeld in art. 51f Sv komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit (HR 29 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1819). Dit betekent voor het onderhavige geval dat in de strafzaak bij de politierechter alleen de door [appellante] geleden schade als gevolg van de door [geïntimeerde] op 4 juni 2013 gepleegde verduistering ter beoordeling door de politierechter voorlag. De politierechter heeft deze schade vastgesteld op € 1.000,00. Dit oordeel is door geen van partijen bestreden.
3.2.7.
Voor zover [appellante] als benadeelde partij in het strafproces aanspraak heeft willen maken op vergoeding van schade die het gevolg is van andere diefstallen of verduisteringen, naar de stellingen van [appellante] door [geïntimeerde] gepleegd in de periode voor 4 juni 2013, lag deze dus niet ter beoordeling door de politierechter voor. Dat geldt ook voor de procedure in een hoger beroep ingevolge art. 421, vierde lid, Sv.
3.2.8.
De politierechter heeft met de afwijzing van de vordering van [appellante] voor het overige tot uiting gebracht dat een hoger bedrag dan € 1.000,00 niet als schade als gevolg van de door [geïntimeerde] op 4 juni 2013 gepleegde verduistering aan [appellante] kan worden toegewezen. De veronderstelling van [appellante] dat de politierechter zou hebben geoordeeld dat [appellante] geen recht heeft op vergoeding van schade die het gevolg is van door [geïntimeerde] , naar de stellingen van [appellante] , ook op andere data gepleegde diefstallen of verduisteringen berust op een onjuiste lezing van het vonnis van de politierechter. Voor [appellante] staat dus de weg open naar de civiele rechter om vergoeding van laatstbedoelde schade te vorderen. Het vonnis van de politierechter staat daaraan niet in de weg.
3.2.9.
Het bovenstaande leidt het hof tot de conclusie dat het in de akte na pleidooi door [appellante] gevorderde, wat daar verder ook van zij, berust op een onjuiste lezing van het vonnis van de politierechter en dat het hoger beroep dus zal worden verworpen.
3.2.10.
[geïntimeerde] heeft in dit hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot schadevergoeding van [appellante] . Ook dat standpunt honoreert het hof niet. Beide partijen zijn daarom te beschouwen als in dit hoger beroep gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Het hof zal bepalen dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt. Het in deze zaak meer of anders zal worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
4.1.
verwerpt het hoger beroep;
4.2.
compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt;
4.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, H.AE. Uniken Venema en T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 december 2017.
griffier rolraadsheer
[X]