ECLI:NL:GHSHE:2017:5796

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
200.117.015_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële ontbinding koopovereenkomst en schadevergoeding bij niet geleverde onroerende zaken in de garagebranche

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen AZN B.V. en VDN Auto’s B.V. betreffende de inhoud van een koopovereenkomst. De zaak betreft de verkoop van onroerende zaken die niet zijn geleverd, met een deskundigenonderzoek naar de vraag welke zaken als bestanddeel van het pand zijn te beschouwen. Het hof heeft in een tussenarrest van 21 maart 2017 een deskundige benoemd om de waarde en de status van verschillende zaken, waaronder een hekwerk, een autowasinstallatie, lichtreclame en een remmentester, te beoordelen. De deskundige concludeerde dat het hekwerk als onroerende zaak moet worden beschouwd, terwijl de autowasinstallatie en de lichtreclame niet als bestanddeel van het pand zijn aangemerkt. Het hof heeft de deskundige gevolgd in zijn bevindingen en geoordeeld dat VDN schadeplichtig is voor het niet leveren van het hekwerk, maar niet voor de autowasinstallatie en lichtreclame. De remmentester werd ook als roerend beschouwd, maar de vloerbak die erbij hoort niet. Het hof heeft de koopovereenkomst gedeeltelijk ontbonden en VDN veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan AZN. De kosten van de procedure en beslagkosten zijn eveneens toegewezen aan AZN.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.117.015/01
arrest van 19 december 2017
in de zaak van
[AZN] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.J.A. Verhagen te Eindhoven,
tegen:
[VDN] Auto’s B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof te Helmond,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 21 maart 2017 in het hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, sector civiel recht gewezen vonnis van 22 februari 2012 tussen appellante -AZN- als eiseres, en geïntimeerde -VDN-, als gedaagde.
Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

9.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • voornoemd arrest van 21 maart 2017;
  • het deskundigenrapport van 20 juli 2017;
  • de zijdens AZN genomen memorie na deskundigenbericht tevens houdende akte bewijsaanbod met een productie;
  • de zijdens VDN genomen antwoordmemorie na deskundigenbericht.
Partijen hebben de stukken gefourneerd, waarna het hof heeft bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op de hiervoor genoemde stukken en de stukken die zijn genoemd in het tussenarrest.

10.De beoordeling

10.1
Het hof heeft in het tussenarrest van 21 maart 2017 als deskundige benoemd de heer R.G. Wehmeijer en hem de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd:
a. bevinden het hekwerk, de autowasinstallatie, de lichtreclame en de remmentester zich nog in of aan de garage gelegen aan het [adres] te [vestigingsplaats] ;
b. indien zich nog één of meer van deze vier zaken zich aldaar bevinden, zijn deze zaken dan volgens de verkeersopvattingen in de garagebranche bestanddeel geworden van dat pand, waarbij heeft te gelden dat de zaak in elk geval bestanddeel is als de zaak zodanig met de garage is verbonden dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht. U dient het antwoord zo uitvoerig mogelijk te motiveren (en bijvoorbeeld zo nauwkeurig mogelijk te vermelden waaruit eventuele schade bij verwijdering van een zaak bestaat en hoeveel herstel van die schade zou kosten);
c. kunt u indien één of meer van de vier genoemde zaken zich niet meer op het adres [adres] te [vestigingsplaats] bevinden, aan de hand van de informatie in het dossier, onder andere de overgelegde foto’s, vraag b beantwoorden?
d. kunt u ongeacht uw antwoord op de voorgaande vragen bij benadering de waarde vermelden die elke zaak (het hekwerk, de autowasinstallatie, de lichtreclame en de remmentester) had begin januari 2006 en vervolgens in december 2010/januari 2011? Kunt u als een of meer van de genoemde vier zaken zich niet meer ter plekke bevinden, deze vraag beantwoorden aan de hand van de stukken die zich in het dossier bevinden?
e. heeft u verder nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor de onderhavige zaak?
10.2
De deskundige heeft met [vertegenwoordiger namens AZN] (namens AZN) en [vertegenwoordiger namens VDN] (namens VDN) het bedrijfspand (hierna de garage) bezocht op 22 mei 2017 en foto’s gemaakt. Het pand zelf kon niet betreden worden. De deskundige heeft zijn rapport opgemaakt en daarbij alle vragen beantwoord. Het hof zal in het hierna volgende per zaak de antwoorden van de deskundige voor zover relevant vermelden en het commentaar van partijen daarop, met aansluitend het oordeel van het hof daarover.
10.3
Met betrekking tot het hekwerk heeft de deskundige gerapporteerd dat het bij de bezichtiging van de garage nog aanwezig was. Hij heeft geconstateerd dat het hekwerk door middel van staanders met poeren duurzaam is verenigd met de grond en daardoor niet is af te scheiden zonder schade van betekenis te veroorzaken. Hij heeft aan de hand van de posten aanvullen van de grond, aanvullen van de diverse bestrating, aanvoer materialen, gebruik van minigraver en manuren, de kosten voor herstel indien het hekwerk wordt verwijderd geschat op € 3.370,-. Hij is tot de conclusie gekomen dat het hekwerk bestanddeel is geworden van het terrein waarop zich het pand bevindt en dat het hekwerk een onroerende zaak is. Volgens de deskundige was de nieuwwaarde inclusief plaatsing in of omstreeks 2001 € 12.300,-. Bepaling van de marktwaarde via de degressieve methode geeft volgens hem bij benadering als marktwaarde per januari 2006 € 6.000,- en als marktwaarde per januari 2011 € 2.700,-.
Partijen hebben geen bezwaren aangevoerd tegen deze antwoorden. Het hof acht de antwoorden overtuigend en neemt deze over. Dit betekent dat VDN, omdat zij het hekwerk wel aan AZN heeft verkocht maar niet heeft geleverd, aan AZN moet betalen € 2.700,-.
10.4.1
De autowasinstallatie is niet aangetroffen tijdens het bezoek op 22 mei 2017. Uit de foto’s 2.1 tot en met 2.6 in het rapport blijkt dat de wasstraat bestaat uit een stenen aanbouw in de vorm van een schuurtje verbonden aan de garage (hierna de wasruimte) met een ingang zonder poort of deur en waar één auto in kan worden gereden (zie ook de als productie 3 bij inleidende dagvaarding overgelegde foto’s 5 en 6). De wasruimte heeft een betonnen vloer met in het midden over de bijna volledige lengte een metalen rooster. De wanden zijn betegeld. Aan de hand van de definitie van het woord “installatie”, zijnde een aantal bij elkaar horende apparaten, heeft de deskundige het onderzoek omtrent de autowasinstallatie gebaseerd op de toestellen die de wasinstallatie maken. De deskundige is van mening dat er een onderscheid is tussen een “wasplaats” welke onroerend is, en een wasinstallatie zoals behandeld in het rapport.
De van de volgens de deskundige van de autowasinstallatie deel uitmakende stationaire reinigingsmachine was door middel van enkele bouten aan de vloer van de wasruimte gemonteerd. De zwenkarmen waren door middel van enkele bouten aan de wand van de wasruimte gemonteerd. De muntautomaat was uitneembaar uit de wand en het bijbehorende flexibele leidingwerk vrij weg te nemen. De verwijdering hield slechts in het losbouten en uitschroeven van de diverse bevestigingsmaterialen. Met deze wijze van verwijdering wordt volgens de deskundige geen “schade van betekenis” toegebracht. Hij komt tot de conclusie dat de autowasinstallatie volgens de verkeersopvattingen in de garagebranche geen bestanddeel is geworden van het pand.
10.4.2
In haar memorie na deskundigenbericht tevens houdende akte bewijsaanbod heeft AZN aangevoerd dat de deskundige een te beperkte opvatting heeft van hetgeen in de koopovereenkomst is bedoeld met “autowasinstallatie”. Volgens AZN bestaat de autowasinstallatie zoals zij deze van VDN heeft gekocht, ook uit de betegelde ruimte en het zich in de grond voor de ingang van de wasruimte bevindende vetvangpunt/olieafscheider (die ligt onder het putdeksel dat is te zien op foto 1 van de als productie 3 bij inleidende dagvaarding overgelegde foto’s; hierna “het vetvangpunt).
Het hof is van oordeel dat de deskundige voldoende overtuigend heeft gemotiveerd waaruit naar spraakgebruik in de garagewereld een autowasinstallatie bestaat en dat daar niet toe behoren de wasruimte zelf en het zich voor die wasruimte bevindende vetvangpunt. Het hof weegt daarbij ook mee dat AZN tot aan de door haar genomen memorie na deskundigenbericht de autowasinstallatie nooit heeft omschreven als bestaande uit de betreffende apparatuur én de wasruimte waarin deze apparatuur is bevestigd én het vetvangpunt. Waar AZN bij dagvaarding in eerste aanleg foto’s heeft overgelegd van roerende zaken die door natrekking onderdeel zijn geworden van het bedrijfspand, heeft zij nergens uitgelegd dat zij met haar woorden “de roerende zaken die door natrekking onderdeel zijn geworden van het bedrijfspand” in nr. 8 van haar inleidende dagvaarding ook bedoelde de wasruimte en het op de foto’s zelfs onzichtbare vetvangpunt. Het hof volgt daarom de deskundige voor zover uit zijn antwoord valt af te leiden dat onder een autowasinstallatie naar verkeersopvattingen in de garagebranche niet is begrepen de wasruimte zelf en het vetvangpunt.
Het hof is daarnaast van oordeel dat als AZN tijdig en voldoende duidelijk had aangevoerd dat de wasruimte en het vetvangpunt volgens haar bij de verkochte wasinstallatie waren inbegrepen, het hof dat standpunt onmiddellijk had verworpen als onvoldoende onderbouwd en toegelicht. Uit de door AZN overgelegde foto’s blijkt namelijk zo overduidelijk dat deze twee voorwerpen onroerend zijn, dat AZN in elk geval enige woorden had moeten besteden aan het leveringsvraagstuk van deze zaken en aan de vraag hoe en waarom AZN redelijkerwijs bij het aangaan van de koopovereenkomst heeft mogen aannemen dat deze onderdelen van een onroerende zaak waren inbegrepen in de koop. Waar van de thans nog in geschil zijnde andere zaken hekwerk, lichtreclame, remmentester en balies in elk geval in abstracto nog kan worden gesteld dat niet aanstonds duidelijk is dat deze zaken onroerend zijn, is dit met de wasruimte en het vetvangpunt evident anders. Het feit dat dit zo evident anders is brengt met zich dat AZN wist in elk geval had moeten weten, (i) dat zij van deze zaken niet anders eigenaar kon worden dan via een notariële akte van levering en (ii) dat zij redelijkerwijs niet zonder meer mocht aannemen dat VDN, als verkoper van verschillende roerende zaken, ook onderdelen van een onroerende zaak wenste te verkopen. AZN had dus in elk geval moeten uitleggen waarom zij meende deze onroerende zaken te hebben gekocht en waarom het niet tot een dergelijke akte is gekomen. Bij gebreke van een dergelijke uitleg was en is de stelling van AZN dat de wasruimte en het vetvangpunt onderdeel uitmaakten van de door haar gekochte autowasinstallatie, onvoldoende onderbouwd om haar tot bewijslevering toe te laten, zodat het bewijsaanbod van AZN wordt gepasseerd. Het hof voegt aan een en ander nog toe dat, gelet op de overgelegde foto’s, in elk geval taalkundig niet valt in te zien dat ook een schuurtje zoals de wasruimte valt binnen het bereik van de installatie waarmee auto’s worden gewassen. De auto’s worden niet met de wasruimte gewassen, maar in de wasruimte.
10.4.3
VDN heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de antwoorden van de deskundige die betrekking hebben op de autowasinstallatie.
10.4.4
Het hof acht al met al de hiervoor gegeven antwoorden van de deskundige omtrent de autowasinstallatie met inachtneming van het voorgaande overtuigend en neemt deze over. Dit betekent dat AZN de autowasinstallatie zonder meer had mogen meenemen bij haar vertrek, zodat VDN hiervoor niet schadeplichtig is. Gelet daarop is het niet relevant welke waarde de deskundige hieraan heeft gegeven, zodat het hof dat punt verder in het midden kan laten.
10.5
De deskundige heeft bij de bezichtiging op 22 mei 2017 de lichtreclame niet aangetroffen. De vragen met betrekking tot de lichtreclame zijn door hem beantwoord mede op basis van de overlegde foto’s en informatie uit de processtukken. Opmerking verdient nog dat de deskundige soms spreekt over lichtreclames, dus in meervoud.
De lichtreclames zijn volgens de deskundige via bevestigingspunten in het dak gemonteerd aan de noord- en westzijde van het pand. Het framewerk van de lichtreclames is los te bouten van de bevestigingspunten. De bekabeling ten behoeve van de elektra is simpel af te doppen. De verwijdering hield slechts in het losbouten van de diverse bevestigingsmaterialen en het afdoppen en spanningsvrij maken van de elektrakabels. Daarmee wordt geen “schade van betekenis” veroorzaakt. Hij komt tot de conclusie dat de lichtreclame in de verkeersopvatting in de garagebranche geen bestanddeel is geworden van het pand.
Partijen hebben geen bezwaren aangevoerd tegen deze antwoorden. Het hof acht de antwoorden overtuigend en neemt deze over. Dit betekent dat AZN de lichtreclame(s) zonder meer had mogen meenemen bij haar vertrek, zodat VDN hiervoor niet schadeplichtig is. Gelet daarop is het niet relevant welke waarde de deskundige hieraan heeft gegeven.
10.6.1
De deskundige heeft gerapporteerd dat de remmentester is waargenomen door het raam van de garagedeur tijdens het bezoek op 22 mei 2017. Hij heeft in zijn rapport de foto’s genummerd 4.1 en 4.2 ter verduidelijking opgenomen. Volgens hem is de rembank geplaatst in een gesloten inbouwbak of open vloerframe welke aan de buitenzijde ingegoten wordt in een garagevloer. Hiervoor is op voorhand rekening gehouden met een uitsparing in de vloer of wordt specifiek een uitsparing uit de vloer geslepen. De vloermodule van de remmentestbank wordt los in het frame/in de bak geplaatst. Het bijbehorende leidingwerk wordt al dan niet door leidingkanalen in de vloer geplaatst naar het punt waar de uitslagmeter wordt gehangen. De uitslagmeter is een aan de wand geboute kast.
De vloermodule van de VLT rembank kan vrij uit het vloerframe/de vloerbak geheven worden, zonder enige beschadiging toe te brengen. De uitslagmeter kan worden verwijderd zonder schade van betekenis. Dit houdt slechts in het losbouten van de aan de wand gemonteerde kast. Het bijbehorende leidingwerk is uit de leidingkanalen te nemen, ook zonder schade toe te brengen. De leidingkanalen in de vloer zijn niet weg te nemen zonder schade.
Het vloerframe/de vloerbak is niet zonder schade weg te nemen, deze is in de vloer vast gegoten d.m.v. bijvoorbeeld cement. Verwijderen van het frame/de bak kan slechts door deze los te breken met een breekhamer.
De deskundige heeft verder geantwoord dat als uitgangspunt voor de nieuwwaarde van de remmentester inclusief plaatsing in of omstreeks 1980 een bedrag van f1. 40.000, (hof: ongeveer € 18.181,-) kan worden genomen. Bepaling van de marktwaarde via de degressieve methode geeft volgens hem bij benadering een marktwaarde per januari 2006 van € 1.400,- inclusief het vloerframe/bak ter waarde van circa € 250,-. Hij heeft de marktwaarde per januari 2011 geschat op € 700,-, inclusief het vloerframe/bak ter waarde van circa € 220,-.
In de garagebranche, aldus de deskundige verder, is het algemeen gangbaar dat de vloer met daarin een vloerframe of vloerbak voor rembanken niet wordt opgevuld bij verhuizing. Dit in goed overleg met de eigenaar van het pand. Het kan simpel hergebruikt worden voor de plaatsing van een nieuwe (andere) rembank. Als het vloerframe/vloerbak wordt uitgebroken zal het gehele ontstane gat (de originele uitsparing en schade door het uitgebroken frame) moeten worden aangeheeld. Hierbij wordt het gat volgestort en afgewerkt met bijvoorbeeld gewapend beton.
Het aanleveren en storten van het beton en wapening (ca. 2,5 kuub) kost ca € 900,-.
De kosten voor arbeid behelzen het verwijderen van het vloerframe/vloerbak, het aanbrengen van de bewapening, het storten van het beton en het afwerken van de vloer. Naar schatting 2 man à 4 uur (à € 40,- per uur): € 320,-
Totale geschatte kosten voor herstel van de schade: € 1.220,-
In zijn algemeenheid, aldus de deskundige, wordt volgens de verkeersopvatting in de garagebranche dit type remmentester, zijnde een rembank, gezien als verplaatsbaar. Dit geldt niet voor het vloerframe/vloerbak. De deskundige heeft uiteindelijk geconcludeerd dat de remmentester volgens de verkeersopvatting in de garagebranche geen bestanddeel is geworden van het pand.
10.6.2
AZN heeft in haar memorie na deskundigenbericht aangevoerd dat de deskundige niet heeft vermeld met welk materieel de rembank kan worden verplaatst noch wat de daaraan verbonden kosten zijn. AZN is verder van mening dat het bij verwijdering van de vloerbak voor de hand ligt dat de garagevloer moet worden hersteld, hetgeen al snel € 5.500,- excl. btw kost. In elk geval is de vloerbak/vloerframe door haar gekocht, maar niet geleverd.
Het hof is het met AZN eens dat het op zich zelf genomen relevant had kunnen zijn om te weten welke kosten zijn gemoeid met verplaatsing van de rembank. Doorslaggevend is het ontbreken daarvan in dit geval niet. Vaststaat dat de rembank is verwijderd en AZN heeft niet aangevoerd dat de kosten daarvan door haar verhuurder Huijbregts (zie rov. 4.1 sub c tussenarrest 1 april 2014) op haar zijn verhaald. De deskundige heeft verder geantwoord dat de remmentester in 2006 een waarde had van € 1.400,- inclusief € 250,- voor het vloerframe/bak en in 2011 een waarde had van € 700,- inclusief € 220,- voor het vloerframe/bak. Met deze stand van zaken had AZN in haar memorie na deskundigenbericht in elk geval moeten aanvoeren dat zij aan Huijbregts had gevraagd op welke wijze de rembank is verwijderd en de eventuele kosten daarvoor. Bij gebreke daarvan leidt het hof uit het feit dat de rembank zich niet meer in de garage bevindt terwijl is gesteld noch gebleken dat er verwijderingskosten op AZN zijn verhaald niet alleen af dat verwijdering mogelijk is, maar ook dat de kosten daarvoor niet aanzienlijk zijn in verhouding tot de hiervoor vermelde waarde van de rembank. Voor alle duidelijkheid merkt het hof nog op dat uit de door de deskundige gemaakte foto’s niet kan worden afgeleid dat de garage nu een andere bestemming heeft en dat de rembank in verband met een andere bestemming van de garage moest worden verwijderd. De conclusie van dit alles is dat de rembank moet worden beschouwd als roerend en dus door AZN meegenomen had mogen worden bij haar vertrek uit de garage. VDN is dus voor de rembank geen vergoeding verschuldigd.
10.6.3
VDN heeft ter zake dit onderdeel geen bezwaren aangevoerd tegen de antwoorden van de deskundige.
10.6.4
De antwoorden van de deskundige betreffende de remmentester worden door het hof, met inachtneming van het voorgaande, overtuigend geacht, zodat het hof deze zal volgen. Dit betekent dat VDN ter zake € 220,- aan AZN is verschuldigd. De vloerbak is immers wel door VDN als onderdeel van de remmentester aan AZN verkocht, maar niet geleverd.
10.7
Partijen hebben zelf aan de deskundige gevraagd om de balies te waarderen (zie onder meer rov. 7.2 tussenarrest 21 maart 2017). De deskundige heeft de twee balies per stuk en bij benadering een waarde gegeven van € 1.500,- zowel in januari 2006 als januari 2011. Partijen hebben hiertegen geen bezwaren aangevoerd, en ook het hof heeft geen aanleiding om tot een andere waardering te komen.
10.8
De conclusie van dit alles is dat de gewijzigde vordering van AZN (zie rov. 7.1 tussenarrest 21 maart 2017) in die zin toewijsbaar is dat de koopovereenkomst moet worden ontbonden voor wat betreft het hekwerk, de remmentester voor wat betreft de vloerbak en de balies. VDN dient terzake aan AZN te betalen respectievelijk € 2.700,-, € 220,- en € 3.000,-.
De grieven behoeven gelet hierop geen verdere beoordeling en voor het overige moet de gewijzigde vordering worden afgewezen.
10.9
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, de koopovereenkomst partieel ontbinden zoals hierna in het dictum vermeld en VDN veroordelen om aan AZN te betalen € 5.920,-. VDN heeft te gelden als overwegend in het ongelijk gesteld en zal worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en van dit hoger beroep, inclusief de kosten van de deskundige. Het hof zal het salaris advocaat begroten aan de hand van de hoogte van het toegewezen bedrag. In hoger beroep heeft daarbij te gelden dat voor de verrichte werkzaamheden maximaal drie punten worden gegeven zodat, met inachtneming van de opmerking van de raadsheer-commissaris tijdens de zitting van 16 juni 2014 dat de kosten van die betreffende comparitiezitting voor rekening komen van VDN, het salaris zal worden vastgesteld op € 1.896,-. AZN heeft beslag gelegd, de beslagstukken overgelegd en tevens vergoeding van de door haar gemaakte beslagkosten, die zij heeft begroot op € 224,55 (nr. 28 inleidende dagvaarding) gevorderd. Die kosten zijn toewijsbaar nu het beslag conform de betreffende regels is gelegd.

11.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen partijen op 22 februari 2012 gewezen vonnis en doet opnieuw recht als volgt:
verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst per 23 februari 2011 is ontbonden, maar alleen voor zover deze betrekking heeft op het hekwerk, de remmentester voor wat betreft de vloerbak en de twee balies;
veroordeelt VDN om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan AZN te betalen € 5.920,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt VDN in de door AZN gemaakte beslagkosten, begroot op € 224,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding in eerste aanleg (11 maart 2011) tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt VDN in de kosten van deze procedure, voor zover gerezen aan de zijde van AZN in eerste aanleg begroot op € 80,81 betekening dagvaarding, € 1.181,- aan griffierecht en € 768,- voor salaris advocaat, en in dit hoger beroep begroot op € 76,17 betekening dagvaarding, € 1.815,- aan griffierecht, € 1.896,- voor salaris advocaat en € 1.125,30 aan door AZN voorgeschoten kosten deskundige, te vermeerderen met de wettelijke rente wanneer deze niet binnen 14 dagen na betekening van dit arrest zijn betaald;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad behoudens wat betreft de verklaring voor recht;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, L.S. Frakes en J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 december 2017.
griffier rolraadsheer