ECLI:NL:GHSHE:2017:5752

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
200.214.400_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over bewijsbeslag en schadevergoeding wegens digitale verspreiding van intieme beelden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] naar aanleiding van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een verzoek tot het leggen van bewijsbeslag en schadevergoeding in verband met de digitale verspreiding van intieme beelden en chatgesprekken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde] voldoende bewijs had geleverd dat [appellant] onrechtmatig had gehandeld door haar te bewegen intieme beelden te delen, en had [appellant] veroordeeld tot schadevergoeding.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij partijen afzien van pleidooi en het hof op basis van de ingediende stukken recht doet. De rechtbank had vastgesteld dat [geïntimeerde] in december 2015 contact had gekregen met een Facebookgebruiker, die zich voordeed als iemand anders, en dat zij intieme foto's had gedeeld. Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg overgenomen en is tot de conclusie gekomen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [appellant] de gebruiker was van het Facebookprofiel en dat hij onrechtmatig heeft gehandeld.

Het hof heeft de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie toegewezen, waarbij [appellant] is veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de zaak aangehouden voor verdere behandeling, waarbij [appellant] in de gelegenheid wordt gesteld om zich uit te laten over een recent bodemvonnis dat relevant is voor de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer 200.214.400/01
arrest van 19 december 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.L.E Marchal te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.F.J.M. Mulders te Echt,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 maart 2017 ingeleide hoger beroep van het in kort geding gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, burgerlijk recht, zittingsplaats Maastricht van 13 februari 2017, gewezen tussen appellant - [appellant] - als eiser in conventie en verweerder in reconventie en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. C/03/230777 / KG ZA 17-21)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de appeldagvaarding;
- de memorie van grieven tevens wijziging van eis met producties;
- de memorie van antwoord met producties.
Nadat op verzoek van [appellant] een datum voor pleidooi is bepaald, hebben partijen
uiteindelijk afgezien van pleidooi en arrest gevraagd, waarbij [geïntimeerde] de
stukken heeft gefourneerd. Het hof heeft tenslotte bepaald dat arrest zal worden gewezen.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank heeft onder “2. De feiten” een opsomming van feiten gegeven. Tegen die opsomming zijn geen bezwaren aangevoerd, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Het hof gaat verder van nog enkele feiten uit. Hierna volgt een opsomming van al die feiten.
a. [geïntimeerde] heeft in december 2015 via Facebook contact gekregen met de Facebookgebruiker ‘ [facebookgebruiker] ’. [geïntimeerde] is vervolgens op uitnodiging van ‘ [facebookgebruiker] ’ opgenomen in de gesloten Facebookgroep ‘Lesbische vrouwen 25+’. Nadat ‘ [facebookgebruiker] ’ intieme foto’s met [geïntimeerde] had gedeeld waarvan zij meedeelde dat het foto’s van haarzelf waren, heeft [geïntimeerde] intieme foto’s van zichzelf met ‘ [facebookgebruiker] ’ gedeeld. Later is gebleken dat de foto’s die ‘ [facebookgebruiker] ’ had gedeeld, foto’s waren van een ander, te weten [andere facebookgebruiker]
b. Toen [geïntimeerde] twijfels had geuit over de foto’s en de identiteit van ‘ [facebookgebruiker] ’, heeft ‘ [facebookgebruiker] ’ op 29 maart 2016 onder meer aan [geïntimeerde] meegedeeld (productie 4 eis in reconventie, respectievelijk 12:11, 12:13 en 18:16):

en mij de groep afnemen maar pas op ik kom terug met hele andere dingen zoals filmpjes op internet etc’
‘het eerste filmpje gaat binnen 5 min internet op’
‘Jullie stoppen nu met die leugens over mij te verspreiden anders ga ik echt maatregelen nemen tegen jullie.”
c. Het profiel ‘ [facebookgebruiker] ’ is op 30 maart 2016 van Facebook verwijderd.
d. De door ‘ [facebookgebruiker] ’ gedeelde foto’s zijn gemaakt door [fotograaf] heeft in juni 2016 verklaard, kort gezegd, dat de foto’s op de harde schijf van haar computer stonden en dat [appellant] onderhoud aan haar computer heeft gedaan en als enige buiten haar dochter ooit op haar computer is geweest (productie 5 eis in reconventie, e-mailbericht van 5 juni 2016 12:17).
e. Gebleken is dat ‘ [facebookgebruiker] ’ op soortgelijke wijze als met [geïntimeerde] contact heeft gehad met meerder andere vrouwen.
f. Bij vonnis van 3 oktober 2016 (productie 12 eis in reconventie) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland op vordering van [geïntimeerde] Facebook Ireland Ltd veroordeeld om gegevens over het profiel ‘ [facebookgebruiker] ’ te verstrekken aan [geïntimeerde] . Facebook heeft die gegevens op 13 oktober 2016 aan [geïntimeerde] verstrekt. Uit de gegevens blijkt dat ‘ [facebookgebruiker] ’ gebruik heeft gemaakt van drie IP-adressen, te weten:
- [IP-adres 1] ( [provider 1] ), eenmalig bij registratie in 2013;
- [IP-adres 2] ( [provider 2] ), vanaf 7 januari 2016 tot en met 15 maart 2016;
- [IP-adres 3] ( [provider 3] ), vanaf 16 maart 2016 tot en met 30 maart 2016.
g. [provider 3] heeft op 25 oktober 2016 aan [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld (productie 14 eis in reconventie):
- Gebruikersgegevens worden slechts drie maanden bewaard.
- Er zijn geen gegevens te achterhalen van het IP-adres [IP-adres 2] .
- Het IP-adres [IP-adres 3] heeft in de periode van 31 juli 2016 tot en met 30 september 2016 toebehoord aan [appellant] op zijn adres te [woonplaats] .
- Deze gebruiker is op 16 maart 2016 van provider gewisseld, namelijk van [provider 4] / [provider 2] naar [provider 3] .
h. [geïntimeerde] heeft bij verzoekschrift van 2 december 2016 (productie 3 dagvaarding in eerste aanleg) de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg verzocht verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag op in het verzoekschrift genoemde bewijsmiddelen en zaken en de gerechtelijke bewaring te bevelen van het bewijs, met benoeming van Digitale Opsporing B.V. tot bewaarder. De genoemde bewijsmiddelen en zaken zijn in het verzoek als volgt omschreven:

Objecten van het beslag
51. [geïntimeerde] wenst middels het beslag de volgende informatie zeker te stellen:
a. de intieme foto’s en/of video’s die zij gestuurd heeft aan [appellant] . Deze foto’s en/of video’s bevinden zich op een of meerdere mobiele telefoons, computers, in de cloud tablets of (op papier) zijn afgedrukt. Deze bevinden zich op het persoon van [appellant] en/of in en om zijn woning, gelegen te [postcode] [woonplaats] , aan het adres [adres] .
De foto’s en/of video’s waarop [geïntimeerde] beoogt beslag te leggen zijn bijgevoegd als productie 3. (..)
Deze foto’s zijn van belang om aan te tonen dat [appellant] daadwerkelijk de persoon is die deze foto’s heeft ontvangen. Hoewel [geïntimeerde] weet dat ‘ [facebookgebruiker] ’ meerdere slachtoffers heeft gemaakt en dus ook meerdere intieme foto’s van die slachtoffers in haar bezit heeft, wenst zij alleen beslag te leggen op haar eigen foto’s.
Het IP-adres dat gebruikt is om in te loggen is herleidbaar naar [appellant] . Daarnaast kan door middel van de getuigenverklaring van [fotograaf] (..) worden aangetoond dat [appellant] de beschikking had over de foto’s van [andere facebookgebruiker] (..). Het is derhalve aannemelijk dat [appellant] achter het account [facebookgebruiker] zit, althans dat de foto’s zich bevinden op de computers en daarmee verbonden apparatuur alsook in de door hem gebruikte databanken en/of servers en/of clouddiensten. Deze randapparatuur wordt aanwezig verondersteld.
b. de WhatsAppgesprekken die zij met ‘ [facebookgebruiker] ’ heeft gevoerd. ‘ [facebookgebruiker] ’ maakte gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer] . Dat telefoonnummer is of was gekoppeld aan het WhatsApp-account van ‘ [facebookgebruiker] ’. Het beslag ziet derhalve ook op de berichten van het account dat gekoppeld was/is aan het telefoonnummer [telefoonnummer] , middels het maken van kopieën van die berichten. (..)
Het is aannemelijk dat de berichten waaruit deze gesprekken bestaan zich bevinden op mobiele telefoons, computers en/of tablets, zich bevindende op het persoon van [appellant] of in en om zijn woning, gelegen te [postcode] [woonplaats] , aan het adres [adres] . Immers, vanuit dat IP-adres heeft [appellant] geacteerd. WhatsApp-berichten worden doorgaans opgeslagen op een telefoon en kunnen worden uitgelezen met digitale opsporingsapparatuur.
De Whatsapp-gesprekken zijn eveneens van belang om aan te tonen dat [appellant] de persoon is achter ‘ [facebookgebruiker] ’. Het is voor de vastlegging van het noodzakelijke bewijs onvoldoende om enkel beslag te leggen op ofwel de foto’s, ofwel de berichten.”.
Het verlof is verleend op 5 december 2017.
i. Bij proces-verbaal van 22 december 2016 (productie 2 dagvaarding in eerste aanleg) heeft de deurwaarder onder meer verklaard:

Heden (...) heb ik (...)
op verzoek van(...) [geïntimeerde] (...)
mij, in aanwezigheid van de (...) hulpofficier van justitie (...) alsmede twee medewerkers van Digitale Opsporing B.V. te [vestigingsplaats] als aangestelde bewaarder, begeven en bevonden ter hoogte van het adres van gerekwireerde voornoemd,
aldaar sprak ik met gerekwireerde, die mij, nadat ik mij heb gelegitimeerd en het doel van mijn komst heb toegelicht, toestemming heeft verleend om tot onderhavige beslaglegging over te gaan (...);
daarop is door mij (...) op de navolgende roerende za(a)k(en)
Globaal conservatoir beslag gelegd
 Op meerdere gegevensdragers waaronder een mobiele telefoon, diverse laptops c.q. computers, diverse harde schijven, diverse digitale fotocamera’s, diverse geheugenkaartjes en diverse cd-roms, welke gegevensdragers conform beschikking digitaal zullen worden gekopieerd zoals nader bepaald;
Voornoemde zaken zijn door mij (...) afgegeven aan DIGITALE OPSPORING B.V. te [vestigingsplaats] die bij gelijke beschikking is toegewezen als gerechtelijk bewaarder en belast zal zijn met het nadere onderzoek van de in beslag genomen zaken (...);
Voornoemd beslag zal nader aangeduid worden zodra onderzoek heeft aangetoond dat de onder randnummer 51 van de beschikking genoemde bescheiden zich bevinden op de gemaakte kopieën van de hiervoor genoemde gegevensdragers” .
j. [geïntimeerde] heeft op 27 december 2016 de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg verzocht het verleende verlof uit te breiden in die zin dat ook beslag mag worden gelegd:
- op e-mails van Facebook aan [appellant] betreffende het Facebookaccount [facebookgebruiker] en
- op (bewijzen) van inlogmomenten op social media onder de naam ‘ [facebookgebruiker] ’,
welke e-mails en (bewijzen van) inlogmomenten zich op kopieën van gegevensdragers bevinden die reeds door de bewaarder zijn gemaakt naar aanleiding van het eerder verleende verlof.
Het verlof is verleend op 28 december 2016 (productie 19 eis in reconventie).
k. De bewaarder heeft op 28 december 2016 aan [geïntimeerde] meegedeeld dat de politie op 27 december 2016 strafrechtelijk beslag had gelegd op de in conservatoir beslag genomen zaken (productie 20 eis in reconventie).
l. De bewaarder heeft op 6 januari 2017 aan [geïntimeerde] meegedeeld dat de onderzoeksmachines op volle capaciteit draaien en dat er vanwege de grote hoeveelheid data ongeveer acht werkdagen nodig zijn voor onderzoek (productie 21 eis in reconventie).
m. Bij beschikking van 9 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter de termijn waarbinnen de eis in hoofdzaak moet zijn ingesteld, verlengd.
n. Het verlof met het beslagrekest, het proces-verbaal van 22 december 2016 en de beschikking waarbij de dagvaardingstermijn is verlengd, zijn aan [appellant] betekend op 12 januari 2017.
o. In een krantenartikel van 7 januari 2017 (in eerste aanleg door [appellant] overgelegd bij brief van 27 januari 2017) is aandacht besteed aan de onderhavige zaak onder de kop ‘
[inwoner van woonplaats] chanteerde vrouwen op Facebook met naaktfoto’s’.
p. Bij proces-verbaal van 25 januari 2017 (productie 23 eis in reconventie) heeft de deurwaarder onder meer verklaard:

Heden (..) heb ik (..)
mij begeven en bevonden ter hoogte van het adres van Digitale Opsporing B.V. (..),
Aldaar sprak ik met de heer [digitaal onderzoeker] , ONDERZOEKER (..), betrokken en belast met het digitale onderzoek van de gemaakte kopieën van de gegevensdragers (..). Het meenemen van alle gegevensdragers is een noodzakelijkheid geweest nu gerekwireerde op 22 december 2016 aan mij gerechtsdeurwaarder heeft bevestigd bekend te zijn met rekwirante en dat gerekwireerde aan mij heeft bevestigd in het verleden fotomateriaal van rekwirante te hebben ontvangen. Gerekwireerde gaf daarbij aan het betreffende materiaal reeds verwijderd te hebben. Nu controle van deze verwijdering niet kan plaatsvinden, gerekwireerde inderdaad bevestigd fotomateriaal te hebben ontvangen van rekwirante, gerekwireerde geen aanwijzing heeft kunnen doen van het specifieke materiaal zoals vermeld onder randnummer 51 van voornoemde beschikking, alsmede aangezien door mij een grote hoeveelheid aan gegevensdragers is aangetroffen is omwille hiervan globaal beslag gelegd op alle gegevensdragers opdat deze na het maken van de kopieën zoals verwoord in randnummer 56 van de beschikking nader onderzocht zijn met daarbij de
expliciete opdracht aan voornoemde bewaarder dat beslag enkel en alleen gelegd
kan worden op het materiaal zoals vermeld in randnummer 51 van de beschikking;
voornoemde medewerker heeft aan mij medegedeeld dat op alle gegevensdragers
een zeer grote hoeveelheid aan beeldmateriaal is geïndexeerd, welke indexatie
noodzakelijk is geweest in verband met de specifieke omschrijving van de zaken die onder het beslag zouden kunnen vallen en dat deze indexatie eerst pas is voltooid d.d. heden;
voornoemde medewerker heeft aangegeven dat na indexatie van de bestanden en doorzoeking er geen beeldmateriaal is aangetroffen welke overeenkomstig is aan de specificatie zoals vermeld onder randnummer 51 van de beschikking;
aangezien geen beeldmateriaal is aangetroffen is beslag op deze bewijsmiddelen
niet mogelijk;
voornoemde medewerker heb ik verzocht per omgaande de gemaakte kopieën te
vernietigen en, voor zover mogelijk, de nog aanwezige originele gegevensdragers
terug te geven aan gerekwireerde. Aan mij werd verklaard dat teruggave niet mogelijk is daar het openbaar ministerie beslag heeft gelegd op alle originele gegevensdragers en dat zij noodzakelijk geweest zijn deze af te staan aan de Officier van Justitie belast met het strafrechtelijke onderzoek’.
q. Bij proces-verbaal van 25 januari 2017 (productie 24 eis in reconventie) heeft de deurwaarder onder meer verklaard dat conservatoir beslag is gelegd op (bewijzen van) inlogmomenten op social media onder de naam ‘ [facebookgebruiker] ’, die zich bevonden op de kopieën van de gegevensdragers die de deurwaarder op 22 december 2016 bij [appellant] had aangetroffen. De bewijzen zijn volgens het proces-verbaal opgeslagen op:
- een harde schijf van het merk Toshiba, 1 TB, met kenmerk [kenmerk 1] ,
- een harde schijf van het merk Toshiba, 500 GB, met kenmerk [kenmerk 2] ,
- een USB-stick van het merk Kingston Traveler, 16 GB, met kenmerk [kenmerk 3] .
Deze gegevensdragers zijn volgens het proces-verbaal in een afgesloten envelop afgegeven aan de bewaarder.
r. Bij proces-verbaal van eveneens 25 januari 2017 (productie 25 eis in reconventie) heeft de deurwaarder onder meer verklaard dat hij de onder q. genoemde enveloppen met daarin de harde schijven en de USB-stick in gerechtelijke bewaring heeft gegeven aan Digitale Opsporing B.V.
s. De rechtbank Limburg heeft op 11 oktober 2017 eindvonnis gewezen in het bodemgeschil tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde. In dit bodemgeschil vorderde [geïntimeerde] samengevat:
I. een verklaring voor recht dat [appellant] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door, onder valse voorwendselen en/of door middel van een valse hoedanigheid en/of een onjuiste weergave van de feiten, haar te bewegen intieme beelden aan hem te sturen;
II. veroordeling van [appellant] tot vergoeding aan haar van alle door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van dat onrechtmatig handelen;
III. [appellant] te verbieden enige gegevens, waaronder mede begrepen foto’s van haar en/of chatgesprekken, die zijn verkregen als gevolg van dat onrechtmatig handelen, aan derden kenbaar te maken, op straffe van een dwangsom;
IV. [appellant] te gebieden aan haar te verstrekken een lijst met alle contactgegevens - waaronder e-mailadressen, namen, Facebookaccounts, telefoonnummer - van personen, websites en/of organisaties aan wie hij, enige (intieme) beelden of chatgesprekken, verkregen van [geïntimeerde] heeft verstrekt, voor zover hij daarover beschikt, op straffe van een dwangsom;
V. [appellant] te gebieden alle medewerking te verlenen aan een door een forensisch computerexpert te verrichten onderzoek op zijn computerapparatuur naar de aanwezigheid van door haar aan hem verstrekte (intieme) beelden en/of chatgesprekken en/of aanwijzingen dat en aan wie hij deze heeft verspreid, alsmede tot medewerking aan professionele verwijdering van eventueel aangetroffen (intieme) beelden en/of chatgesprekken, betrekking hebbende op haar;
VI. veroordeling van [appellant] tot betaling van kosten, gemoeid met dat onderzoek c.q. het verwijderen, alsook tot betaling van een voorschot op die kosten;
VII. veroordeling van [appellant] tot betaling aan haar van door haar gemaakte kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid.
VIII. veroordeling van [appellant] te betaling aan haar van € 25.000,- vanwege door haar geleden immateriële schade;
een en ander vermeerderd met rente en kosten.
De rechtbank heeft in het dictum:
- voor recht verklaard dat [appellant] jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door, onder valse voorwendselen en/of door middel van een valse hoedanigheid en/of een onjuiste weergave van de feiten, haar te bewegen intieme beelden aan hem te sturen;
- [appellant] verboden enige gegevens - waaronder begrepen foto’s van [geïntimeerde] en/of chatgesprekken - die zijn verkregen als gevolg van dat onrechtmatig handelen, aan derden kenbaar te maken, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat zo’n overtreding voortduurt, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;
- [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen € 41.380,10, vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in art. 6:119 BW, over het verschuldigde bedrag vanaf 26 januari 2017 tot de dag van volledige betaling. Dit bedrag is samengesteld als volgt:
- € 7.945,06 kosten van de procedure van [geïntimeerde] tegen Facebook;
- € 3.006,09 aan werkelijke kosten voor juridische bijstand buiten rechte;
- € 19.012,73 voor aan Digitale Opsporing B.V. betaalde kosten;
- € 2.734,-, voor griffierechten en salaris van de advocaat vanwege het opstellen van de beslagverloven;
- € 3.682,22 aan deurwaarderskosten voor het leggen van de beslagen;
- € 5.000,- wegens immateriële schade (vordering VIII hiervoor).
[appellant] is verder veroordeeld in de proceskosten en de nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.
4.2.1
[appellant] heeft in eerste aanleg in kort geding gevorderd dat de rechtbank bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het 5 december 2016 gevraagde verlof tot het leggen van bewijsbeslag alsmede tot afgifte ter gerechtelijke bewaring alsnog zal weigeren dan wel dit verlof zal intrekken of herroepen;
2. zal beëindigen de gerechtelijke bewaring ter zake de in het proces-verbaal van beslaglegging van 22 december 2016 geduide goederen, dan wel de beëindiging zal bevelen van die gerechtelijke bewaring;
3. indien en voor zover er op of na 22 december 2016 conservatoir beslag tot stand gekomen zou zijn, dat beslag zal opheffen en voorts de teruggave zal bevelen van alle meegenomen dan wel beslagen goederen, binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan het te wijzen vonnis te voldoen;
4. [geïntimeerde] zal bevelen om alle kopieën van de op en na 22 december 2016 meegenomen goederen en/of digitale gegevens, binnen vijf dagen na het te wijzen vonnis, af te geven aan [appellant] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan het te wijzen vonnis te voldoen;
5. [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten.
4.2.2
[geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [appellant] veroordeelt aan [geïntimeerde] te betalen een voorschot op de schadevergoeding van € 38.367,66, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag als voorschot op de schadevergoeding;
II. [geïntimeerde] toestemming verleent de gegevens die in beslag zijn genomen op 22 december 2016 (per abuis is “2017” vermeld), welk beslag nader gespecificeerd is op 25 januari 2017, alsook het door Digitale Opsporing B.V. gemaakte onderzoeksrapport c.q. beschrijving van de in beslag genomen bescheiden, in te zien althans daarvan een kopie of afschrift te verkrijgen bij de gerechtelijk bewaarder Digitale Opsporing B.V.;
III. [appellant] veroordeelt in de proceskosten, kosten van beslagen en nasalaris.
4.2.3
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering sub 1 van [appellant] niet toewijsbaar is omdat een verleend verlof niet alsnog kan worden geweigerd en alleen kan worden aangetast door een rechtsmiddel. Intrekking noch herroeping zijn rechtens mogelijk.
De vordering tot beëindiging van het beslag (sub 2) is afgewezen omdat [appellant] daarbij geen belang heeft omdat op de betreffende zaken strafrechtelijk beslag is gelegd en de deurwaarder deze zaken dus niet kan teruggeven. Voor zover er bij het leggen van het beslag/de beslagen regels niet in acht zijn genomen, betreffen dat, aldus de voorzieningenrechter, geen op straffe van nietigheid in acht te nemen regels en is [appellant] door die eventuele regelschending niet in enig in rechte te respecteren belang geschaad. De voorzieningenrechter heeft verder het beslag niet disproportioneel geacht noch valt het in te stellen onderzoek te betitelen als het vissen naar informatie en is voor het overige geen sprake van misbruik. Tot slot is geoordeeld dat niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] over kopieën beschikt, zodat ook de vorderingen 3 en 4 van [appellant] zijn afgewezen.
In reconventie heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen bestaan om vooralsnog aan te nemen dat [appellant] de gebruiker was van het Facebookprofiel ‘ [facebookgebruiker] ” en dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door met gebruik van dat profiel [geïntimeerde] te bewegen intieme foto’s te delen en vervolgens te dreigen die foto’s openbaar te maken. Het op grond daarvan door [geïntimeerde] gevorderde voorschot is toewijsbaar. Volgens de voorzieningenrechter is voldaan aan de voorwaarden om de op art. 843a Rv gegronde vordering toe te wijzen.
Al met al heeft de voorzieningenrechter de vorderingen in conventie afgewezen. In reconventie is [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen € 38.367,66. Hij is verder veroordeeld om aan [geïntimeerde] te verstrekken een (digitale) kopie van de gegevens die zijn vermeld in het proces-verbaal van 25 januari 2017 (rov. 4.1 sub q) en van het onderzoeksrapport dat de bewaarder Digitale Opsporing B.V. van de in beslag genomen zaken heeft opgemaakt, met bepaling dat de bewaarder de (digitale) kopieën aan [geïntimeerde] moet verstrekken. [appellant] is verder veroordeeld in de proceskosten van de conventie en de reconventie, te vermeerderen met de nakosten en rente. Behoudens de afwijzing van het door [appellant] gevorderde, is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
4.3
[appellant] vordert thans, na wijziging van eis, dat het hof bij arrest, voor zover de wet zulks toelaat, uitvoerbaar bij voorraad zal vernietigen het vonnis in kort geding van 13 februari 2017 en, opnieuw rechtdoende:
In conventie:
1. Primair:
[geïntimeerde] beveelt om ervoor te zorgen dat de bewaarder alle kopieën van de op 22 december 2016 te laste van [appellant] meegenomen zaken en/of digitale gegevens binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen arrest, afgeeft aan [appellant] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan het te wijzen arrest te voldoen, en bepaalt dat de bewaarder alle voornoemde kopieën aan [appellant] moet verstrekken;
subsidiair:
Indien en voor zover er op of na 22 december 2016 een conservatoir beslag tot stand zou zijn gekomen, dat beslag opheft en [geïntimeerde] beveelt ervoor te zorgen dat de bewaarder alle kopieën, die gemaakt zijn van de in beslag genomen gegevensdragers, binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen arrest, afgeeft aan [appellant] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan het te wijzen arrest te voldoen;
2. de gerechtelijke bewaring beëindigt ter zake van de in het proces-verbaal van beslaglegging van 22 december 2016 geduide zaken dan wel de daarvan gemaakte kopieën, dan wel de beëindiging beveelt van die gerechtelijke bewaring;
3. [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van beide instanties;
In reconventie:
4. afwijst de in eerste aanleg aanhangig gemaakte vorderingen van [geïntimeerde] ;
5. [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] voert verweer.
4.4
Er zijn geen bezwaren aangevoerd tegen de gewijzigde eis. Het hof zal recht doen op de eis zoals deze is gewijzigd.
4.5
Zoals hiervoor is vermeld is in dit hoger beroep pleidooi gevraagd en heeft het hof daartoe een datum bepaald. Enkele dagen vóór de dag waarop het pleidooi zou plaatsvinden, heeft [geïntimeerde] aangekondigd dat zij tijdens het pleidooi bij akte een productie in het geding wilde brengen. Zij heeft die productie op voorhand aan in elk geval het hof doen toekomen. Die productie, het hiervoor in rechtsoverweging 4.1 sub s genoemde bodemvonnis inzake de onderhavige problematiek, heeft zij als bijlage 10, door haar genoemd “akte inbreng producties”, gevoegd bij de stukken die zij heeft gefourneerd. De desbetreffende akte is niet genomen tijdens het pleidooi omdat dit niet is doorgegaan. De akte is evenmin op een rolzitting genomen, zodat de akte niet tot de processtukken behoort. Hetzelfde geldt voor de bij die akte behorende productie.
4.6
Hetgeen in rov. 4.5 is overwogen, laat onverlet dat ter zake de onderhavige problematiek inmiddels een bodemvonnis is gewezen. Naar vaste rechtspraak moet de rechter die in een kort geding procedure moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, in beginsel zijn vonnis afstemmen op het oordeel van de bodemrechter (HR 19 mei 2000, LJN: AA5870). Nu het hof weet dat een bodemvonnis is gewezen, zal het hof zich daarnaar moeten richten. Dit brengt met zich dat in het verdere verloop van dit geding ervan moet worden uitgegaan dat genoemd vonnis van 11 oktober 2017 deel uitmaakt van het onderhavige appeldossier. In verband met het beginsel van hoor en wederhoor zal het hof [appellant] in staat stellen zich over het bodemvonnis bij (antwoord)akte in de zin van art. 1.2 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven uit te laten. Nu dit een reactie is op een door [geïntimeerde] in het geding gebrachte producties, heeft zij in beginsel geen recht om te reageren op de akte die [appellant] mogelijk neemt.
4.7
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De uitspraak

Het hof:
stelt [appellant] in staat zich bij (antwoord)akte in de zin van art. 1.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, te nemen ter rolle van 16 januari 2018 uit te laten over het door de rechtbank Limburg, burgerlijk recht, zittingsplaats Maastricht tussen partijen op 11 oktober 2017 gewezen bodemvonnis;
bepaalt dat [geïntimeerde] in beginsel niet in staat wordt gesteld om op die akte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en J.R. Sijmonsma en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 december 2017.
griffier rolraadsheer