In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van hun vier kinderen werd verlengd. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.W. de Gruijl, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen voor de periode vanaf 22 december 2017. De kinderen zijn sinds februari 2016 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn in verschillende pleeggezinnen geplaatst. De ouders hebben een positieve ontwikkeling doorgemaakt en hebben een behandeling bij Emergis Forensische Zorg Zeeland (FZZ) succesvol afgerond. Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, en heeft kennisgenomen van verschillende rapporten en brieven van de GI en de ouders.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders zich hebben ingespannen om hun opvoedvaardigheden te verbeteren, maar dat er nog steeds hulpverlening nodig is. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen trauma's hebben opgelopen en dat er hechtingsproblematiek is. De ouders hebben verzocht om een thuisplaatsing van de kinderen, maar de GI heeft aangegeven dat dit zorgvuldig moet worden overwogen. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te beëindigen per 22 december 2017, terwijl voor [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd tot 3 februari 2018, om hen de kans te geven op een gefaseerde terugplaatsing.