ECLI:NL:GHSHE:2017:5668

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
20-000794-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor pogingen tot doodslag en wapenbezit na schietpartij in Tilburg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren voor drie pogingen tot doodslag en het bezit van een vuurwapen en munitie. De zaak betreft een schietpartij die plaatsvond op 14 augustus 2015 in Tilburg, waarbij één van de slachtoffers, [slachtoffer 1], in het been werd geraakt. Het hof heeft het beroep op noodweer, putatief noodweer, psychische overmacht en overmacht in de zin van noodtoestand verworpen. De verdachte had eerder een conflict met [slachtoffer 1] en heeft tijdens de schietpartij meerdere keren op hem geschoten vanuit een auto. Het hof oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] dodelijk zou treffen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet het opzet had om de slachtoffers te doden, maar het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, waaronder het schieten in de richting van de slachtoffers, voldoende bewijs voor de poging tot doodslag opleverden. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof een bedrag van € 2.000,00 voor immateriële schade toekende. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000794-17
Uitspraak : 8 december 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 februari 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-800551-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979 ,
thans verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, opnieuw rechtdoende de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 impliciet primair en de onder 2 impliciet primair ten laste gelegde, bewezen zal verklaren hetgeen de verdachte onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair en 3 ten laste is gelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.145,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft:
 primair vrijspraak van alle varianten van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit;
 subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde bepleit;
 een straftoemetingsverweer gevoerd.
De verdediging heeft zich aan het oordeel van het hof gerefereerd voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – met inachtneming van de wijzigingen van de tenlastelegging op de terechtzittingen in eerste aanleg d.d. 1 februari 2016 en 6 juni 2016 – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 augustus 2015 te Tilburg (op of rond de [straatnaam] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, één of meer keren op en/of in de richting in de richting van deze [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 augustus 2015 te Tilburg (op of rond de [straatnaam] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, één of meer keren op en/of in de richting van deze [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 14 augustus 2015 te Tilburg (op of rond de [straatnaam] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, één of meer keren op en/of in de richting van deze [slachtoffer 3] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op of omstreeks 14 augustus 2015 te Tilburg een wapen op grond van art. 2 lid 1, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (Colt) en/of munitie op grond van art. 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie te weten (9, althans een aantal stuks, merk: S&B, 7,65 mm), voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde: poging tot moord
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat voor verdachte op enig moment gelegenheid heeft bestaan na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit het onderzoek ter terechtzitting volgt dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Mitsdien acht het hof niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en zal verdachte worden vrijgesproken van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer 1] en de onder 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 14 augustus 2015 te Tilburg (op of rond de [straatnaam] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, althans een vuurwapen, meer keren op en in de richting in de richting van deze [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 14 augustus 2015 te Tilburg (op of rond de [straatnaam] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, althans een vuurwapen, meer keren op en/of in de richting van deze [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en
hij op 14 augustus 2015 te Tilburg (op of rond de [straatnaam] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, althans een vuurwapen, meer keren op en/of in de richting van deze [slachtoffer 3] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 14 augustus 2015 te Tilburg een wapen op grond van art. 2 lid 1, categorie III, van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (Colt) en munitie op grond van art. 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie (een aantal stuks, merk: S&B, 7,65 mm), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs [1]
1.
Inleidende overwegingen.
1.1
Op 14 augustus 2015, omstreeks 14.48 uur, kwam bij de politiemeldkamer een melding binnen van een schietpartij op de [straatnaam] in Tilburg. [2] Volgens een melder zou er meerdere keren zijn geschoten door [verdachte] . [3]
1.2
Omstreeks 15.00 uur waren verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatse. Op de eerste verdieping van de woning aan de [straatnaam] [huisnummer] in Tilburg troffen zij een man aan, waarbij het vermoeden rees dat hij betrokken was geweest bij de schietpartij. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de linker enkel van de man in een onnatuurlijke stand stond en dat op het linker onderbeen van de man bloed zat. De man zei dat hij was neergeschoten. Vervolgens werd de man aangehouden als verdachte en met een ambulance overgebracht naar het Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg. De verdachte bleek te zijn genaamd [slachtoffer 1] . In het ziekenhuis werd de verdachte geopereerd, waarbij een kogel uit zijn scheenbeen werd verwijderd. [4]
1.3
[slachtoffer 1] is op 14 augustus 2015 medisch onderzocht in het Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg. Van het medisch onderzoek zijn twee geneeskundige verklaringen opgemaakt, die als afzonderlijke stukken aan het dossier zijn toegevoegd. Uit die geneeskundige verklaringen volgt dat sprake was van ten minste één en mogelijk twee schotwonden aan het linker onderbeen, waarbij tevens sprake was van een gecompliceerde open onderbeen breuk. Het bot van het scheenbeen was verbrijzeld en dat van het kuitbeen was gebroken. Onder overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel e.d.) is opgenomen dat sprake was van ernstig letsel aan het onderbeen waarvoor meerdere operaties noodzakelijk zijn. [5]
1.4
Bij forensisch technisch onderzoek op de [straatnaam] op 14 augustus 2015 werd door de onderzoekers onder meer het volgende bevonden. De [straatnaam] is gelegen binnen de bebouwde kom van Tilburg. De rijbaan van de [straatnaam] , met een breedte van circa 5 meter, wordt aan beide zijden begrensd door een trottoir. Tussen het trottoir aan de westelijke zijde en de rijbaan bevindt zich een met klinkers verharde parkeerstrook. Aan beide zijden van de straat bevinden zich woningen. [6]
Op de rijbaan aan de oostelijke zijde van de [straatnaam] , ter hoogte van perceel [huisnummer] , stond een zwarte personenauto van het merk [merk auto] , voorzien van het kenteken [kenteken] . De zwarte [merk auto] was aan de rechterzijde en de linker voorzijde zwaar beschadigd. Aan de achterzijde, direct rechts naast het merkembleem, bevond zich een beschadiging (perforatie), mogelijk een doorschot/inschot. In zowel het linker voorportier als het linker achterportier bevonden zich eveneens beschadigingen. De ruit van het linker achterportier was verbrijzeld, de ruit van het rechter achterportier was grotendeels geopend (naar beneden). De ruiten van zowel het rechter voorportier als het linker voorportier waren geheel geopend (naar beneden). De voorruit was op ten minste een plaats beschadigd. Het ging mogelijk om een doorschot, nabij de rechter raamstijl. [7]
Op het trottoir, recht voor de scheiding van perceel [huisnummer] en [huisnummer] , werd een projectiel (kogelpunt) aangetroffen. Op de rijbaan, naast de rechterzijde van een [merk auto] die was geparkeerd aan de oostelijke zijde van de [straatnaam] , ter hoogte van perceel [huisnummer] , werden drie hulzen van het merk S&B, kaliber 7,65 millimeter aangetroffen. Op het trottoir, naast de linkerzijde van de [merk auto] , werden twee hulzen van het merk S&B, kaliber 7,65 millimeter aangetroffen. Op het trottoir ter hoogte van de brandgang naast perceel [huisnummer] werd een huls van een onbekend merk en kaliber aangetroffen. [8]
1.5
Tijdens het ingestelde forensisch sporenonderzoek aan de personenauto van het merk [merk auto] , voorzien van het kenteken [kenteken] werd het volgende bevonden en waargenomen. In het linker voorportier werd een ronde beschadiging gezien, die dusdanig was dat er een gat in het portier was ontstaan. Het middelpunt van dit gat zat op een hoogte van ongeveer 62 centimeter, gemeten vanaf de vloer. Na verwijdering van de binnenbekleding van het portier werd een mogelijk manteldeel van munitie aangetroffen. Ook in het linker achterportier werd een beschadiging waargenomen die dusdanig was dat er een gat in het portier was ontstaan. Het middelpunt van dit gat zat op een hoogte van ongeveer 81,5 centimeter, gemeten vanaf de vloer. Na verwijdering van de binnenbekleding van het portier werd een mogelijk manteldeel van munitie aangetroffen.
In de klep van de kofferbak, direct rechts van het logo, zagen verbalisanten een ronde beschadiging, die dusdanig was dat er een gat in de klep was ontstaan. Het middelpunt van dit gat zat op een hoogte van ongeveer 99 centimeter, gemeten vanaf de vloer. Aan de rechterzijde op de voorruit van het voertuig (passagierszijde) werd een gat waargenomen, direct links naast de A-stijl. Het gat bevond zich in de bovenzijde van de voorruit.
Links- en rechtsvoor in het voertuig werden mogelijke manteldelen van munitie veiliggesteld. [9]
1.6
Omstreeks 15.35 uur waren verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] eveneens onderweg naar de [straatnaam] te Tilburg in verband met de schietpartij. Omdat hun aanwezigheid daar niet meer nodig was, hebben zij hun weg weer vervolgd. Onderweg kregen zij echter een melding te gaan naar de [straatnaam] , waar een voertuig zou staan met kogelgaten in de voorruit. Ter plaatse troffen zij een zwarte personenauto van het merk [merk auto] en voorzien van het kenteken [kenteken] aan, met twee inslagen, vermoedelijk veroorzaakt door kogels. Zij zagen op straat, nabij dit voertuig, drie hulzen liggen. [10]
1.7
In de [straatnaam] te Tilburg is op 14 augustus 2015 forensisch onderzoek verricht door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] . De [straatnaam] is gelegen binnen de bebouwde kom van Tilburg en vormt de verbinding tussen de [straatnaam] aan de noordelijke zijde en het [straatnaam] aan de zuidelijke zijde. Ongeveer 40 meter zuidelijk van de aansluiting van de [straatnaam] met de [straatnaam] , bevindt zich aan de westelijke zijde een doodlopende straat, de [straatnaam] . Tussen de [straatnaam] en de [straatnaam] bestaat de [straatnaam] uit een geasfalteerde rijbaan met een breedte van circa 6 meter, aan beide zijden begrensd door een trottoir. Tussen de trottoirs en de rijbaan bevindt zich aan beide zijden een met klinkers verharde parkeerstrook. Aan beide zijden van de straat bevinden zich woningen. [11]
Tijdens het ingestelde onderzoek werd waargenomen dat op de parkeerstrook aan de oostelijke zijde van de straat, ter hoogte van perceel [huisnummer] , een personenauto van het merk [merk auto] geparkeerd stond. Op de parkeerstrook aan de westelijke zijde van de [straatnaam] , ter hoogte van perceel [huisnummer] , stond een personenauto geparkeerd van het merk [merk auto] , voorzien van het kenteken [kenteken] . Deze [merk auto] stond met de voorzijde in de richting van de [straatnaam] . De voorruit van de [merk auto] was op ten minste twee plaatsen beschadigd. Het ging daarbij om een beschadiging (perforatie, mogelijk een doorschot) in de rechter onder hoek en een beschadiging rechts van het midden, aan de bovenzijde van de ruit. [12]
Op het wegdek van de [straatnaam] , ter hoogte van perceel [huisnummer] , werden direct naast de aldaar geparkeerd staande personenauto van het merk [merk auto] drie hulzen aangetroffen. Deze hulzen waren van het merk S&B, kaliber 7.65 millimeter. [13]
Op 13 oktober 2015 ontving verbalisant [verbalisant 5] van de plaatselijke politie nog een huls van het merk S&B, kaliber 7.65 millimeter. Deze huls was door een bewoner aangetroffen in de [straatnaam] te Tilburg, ter hoogte van perceel [huisnummer] .
Tijdens een indicatief vergelijkend onderzoek heeft verbalisant [verbalisant 7] vastgesteld dat deze huls voor wat betreft merk en kaliber gelijk was aan en mogelijk met een identiek vuurwapen was verschoten als de eerder in het onderzoek aangetroffen hulzen. [14]
1.8
Bij forensisch sporenonderzoek aan de personenauto van het merk [merk auto] , voorzien van het kenteken [kenteken] , werden twee beschadigingen op de voorruit waargenomen. Bij de bovenste beschadiging was geen gat in de voorruit ontstaan. Het middelpunt van de bovenste beschadiging zat ongeveer op een hoogte van 129 centimeter, gerekend vanaf de vloer. De onderste beschadiging was dusdanig dat er een gat in de voorruit was ontstaan. Het middelpunt van de onderste beschadiging zat ongeveer op een hoogte van 104 centimeter, gerekend vanaf de vloer. [15]
1.9
Op 14 augustus 2015, omstreeks 15.10 uur, hebben zich twee personen gemeld aan het politiebureau aan de [straatnaam] te Tilburg. Deze personen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , verklaarden dat zij getuige waren geweest van, dan wel betrokken waren geweest bij een schietpartij die kort daarvoor had plaatsgevonden in Tilburg. [16]
1.1
Op 15 augustus 2015 werd verdachte [verdachte] , met roepnaam " [verdachte] " of " [verdachte] ", aangehouden in [plaats] , [gebied] , op verdenking van betrokkenheid bij de schietpartij te Tilburg. [17]
2.
Verweren van de verdediging en beslissing van het hof op de verweren
2.1
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] .
2.1.1
Ten aanzien van het eerste moment van dit schietincident, zoals dat door de rechtbank is benoemd, heeft de verdediging het volgende betoogd. Uit de stukken blijkt dat sprake is van inschoten in de personenauto die door [slachtoffer 1] werd bestuurd en waarvan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] de inzittenden waren, maar niet dat sprake is van doorschoten. Uit het dossier kan verder niet worden afgeleid dat de verdachte verantwoordelijk moet worden gehouden voor de bij [slachtoffer 1] geconstateerde schotwond, nu bij het forensisch technisch onderzoek wordt gesproken over een schot van binnenuit door de voorruit. Niet kan worden uitgesloten dat één van de inzittenden van de personenauto een vuurwapen met zich droeg en daarmee heeft geschoten, temeer niet nu niet is gebleken dat de kogelpunt die bij de operatie van [slachtoffer 1] is veiliggesteld, past bij het vuurwapen dat de verdachte heeft gehanteerd.
2.1.2
Ten aanzien van het tweede moment van dit schietincident, zoals dat door de rechtbank is benoemd, heeft de verdediging betoogd dat de verdachte consequent heeft ontkend dat hij bij de schutting opnieuw heeft op [slachtoffer 1] heeft geschoten of heeft getracht op hem te schieten. De verdachte heeft een andere uitleg gegeven voor de inhoud van de tapgesprekken, zodat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
2.2
De verdediging heeft subsidiair betoogd dat geen sprake is van een poging tot doodslag, gelet op de plaats van de verwonding bij [slachtoffer 1] .
Het hof overweegt het volgende.
2.3.1
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van poging tot doodslag, gepleegd op 14 augustus 2015. Hij heeft verklaard dat hij samen met twee vrienden in een gehuurde personenauto, een zwarte [merk auto] , vanuit de [straatnaam] over de [straatnaam] in Tilburg reed. Hij was de bestuurder van de auto. In de [straatnaam] zag hij voor het tweede, derde of vierde huis een aantal personen staan, onder wie [verdachte] . " [verdachte] " trok een vuurwapen en begon te schieten. Hij voelde dat hij werd geraakt. [18]
Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 6 juni 2016 heeft de verdachte – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij zich op 14 augustus 2015 in de buurt van de woning van zijn vader aan de [straatnaam] [op nummer [huisnummer] ; hof ] te Tilburg bevond, toen hij een voor hem onbekende auto zag rijden. Hij zag dat [slachtoffer 1] , met wie hij al langer een conflict had over het afnemen van verdovende middelen, de bestuurder van die auto was en heeft uit paniek meerdere malen op de auto geschoten. [19] Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 24 november 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij zag dat [slachtoffer 1] een beetje strompelend uit de auto kwam.
Voor de onderbouwing van de stelling dat niet kan worden uitgesloten dat ook een ander dan de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad en daarmee heeft geschoten, ten gevolge waarvan de schotverwonding bij [slachtoffer 1] kan zijn ontstaan, heeft de verdediging meer specifiek verwezen naar de constatering dat één schot van binnenuit door de voorruit van de [merk auto] is gegaan, zoals op pagina 6 van het proces-verbaal van medewerkers van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek is opgenomen. Het hof overweegt dat [slachtoffer 1] [20] , [slachtoffer 3] [21] en [slachtoffer 2] [22] hebben verklaard dat zij geen vuurwapen bij zich droegen en dat zij niet hebben geschoten. Van aanwijzingen voor het tegendeel is het hof niet gebleken. Het namens verdachte aangevoerde alternatieve scenario vindt naar het oordeel van het hof geen ondersteuning in het dossier en in hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht en is ook niet anderszins aannemelijk geworden.
2.3.2
[slachtoffer 1] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor als verdachte verklaard dat hij in zijn been werd geraakt, waardoor hij de koppeling niet meer kon vasthouden en de auto tegen andere auto's aan kwam. Zijn vrienden zijn weggerend. Hij kon niet meer rennen en is ten val gekomen. Hij is vervolgens naar de eerste zijkant van het huis gegaan waar hij later door de politie is gevonden. Toen hij op de poort sprong, zag hij " [verdachte] " weer staan. " [verdachte] " maakte een schietende beweging, maar miste of had geen kogels meer, waarop hij over de schutting is gesprongen en naar binnen is gegaan. [23]
De verdachte heeft zowel bij de politie als op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij achter [slachtoffer 1] aan is gegaan, maar dat hij daarbij niet opnieuw op [slachtoffer 1] heeft geschoten of heeft getracht dat te doen.
Het hof overweegt dat de getuige [getuige] op 14 augustus 2015 heeft verklaard dat er een man met een pistool stond ter hoogte van de poort en nummer [huisnummer] van de [straatnaam] te Tilburg. De man had het pistool in zijn rechterhand en richtte dit op de brandgang, terwijl hij er naartoe liep. De man schoot vervolgens een paar keer. De getuige hoorde één of twee knallen. [24]
Het hof overweegt verder dat de verdachte naar dit moment heeft gerefereerd in een telefoongesprek dat hij op 15 augustus 2015 te 04.11 uur in de Engelse taal met een vrouw heeft gevoerd, waarbij het vermoeden is gerezen dat het ging om zijn toenmalige vriendin [naam] . Dit gesprek is beluisterd en uitgewerkt in de Nederlandse taal door twee tolken. Het hof overweegt dat de vrouw tijdens het gesprek heeft gevraagd hoe 'die ene alsjeblieft, alsjeblieft' zei, waarop verdachte heeft geantwoord: "Hij hing over de muur en toen zei hij dat. Want hij kon er niet op klimmen. Ik had zijn been te pakken. Hij kon er niet over. En toen smeekte hij. Luister, ik probeerde te schieten maar het werkte niet meer. Ik denk: wat is dat verdomme. En toen liet hij zich over de muur vallen." [25]
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat uit het samenstel van de voor het bewijs gebruikte verklaringen en tapgesprekken volgt dat de verdachte op twee momenten in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten of heeft getracht dat te doen. Het hof gaat voorbij aan de andersluidende verklaring van de verdachte.
2.4
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, heeft [slachtoffer 1] verklaard dat de verdachte meerdere malen op hem heeft geschoten. Hij heeft verklaard dat hij daarbij ook is geraakt. De verdachte heeft erkend dat hij, toen [slachtoffer 1] als bestuurder in de personenauto van het merk [merk auto] zat, het eerste moment van dit schietincident, op hem heeft geschoten. Gelet op de omstandigheden waaronder een en ander is geschied, te weten het in een niet al te brede straat, op enkele meters afstand meerdere malen schieten in de richting van [slachtoffer 1] , terwijl die zich in een rijdende personenauto bevond, is het hof van oordeel dat de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] dodelijk zou treffen. Ook ten aanzien van het tweede moment van dit schietincident is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, hieruit bestaande dat hij de achtervolging op [slachtoffer 1] heeft ingezet en dat hij in de brandgang, bij de schutting, opnieuw een vuurwapen op [slachtoffer 1] heeft gericht en heeft getracht hem neer te schieten, geëigend waren om de dood van [slachtoffer 1] teweeg te brengen en ook naar de uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op en geschikt tot het teweegbrengen van de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Dat de verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard, volgt ook uit de inhoud van de hiervoor aangehaalde tapgesprekken. Dat [slachtoffer 1] bij dit alles 'slechts' een schotwond in zijn onderbeen heeft opgelopen, doet aan het vorenstaande niet af.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 impliciet subsidiair, te weten poging tot doodslag, is ten laste gelegd.
Het hof verwerpt het verweer.
2.5
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij niet het oogmerk of het opzet heeft gehad op het neer- of doodschieten van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] . Het klopt niet dat de verdachten achter de [merk auto] liepen die beschadigd is geraakt en die geparkeerd stond langs de [straatnaam] aan de overkant van pand nummer [huisnummer] , aldus de raadsman. Gelet op hun verklaringen waren [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] veel verder weg en liepen zij tussen de appartementengebouwen aan de [straatnaam] en de [straatnaam] evenwijdig aan en aan de kant van de [straatnaam] . Als zij spreken over het schuilen achter auto’s, bedoelen zij de auto’s die geparkeerd stonden langs de [straatnaam] en die te zien zijn op de foto’s die bij gelegenheid van het forensisch technisch onderzoek zijn gemaakt. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij op zeer korte afstand, 70 à 80 centimeter, van de beschadigde [merk auto] heeft gestaan en schuin naar achter en naar beneden heeft geschoten, in een andere richting dan waar hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] had gezien. Hij heeft daarbij gewezen op de kogel die aangetroffen is op het dashboard van de [merk auto] , onder en kort achter de beschadiging aan de ruit van de auto.
2.6.1
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. De verdachte heeft verklaard dat hij reed over de [straatnaam] , komende uit de richting van het [straatnaam] en gaande in de richting van de [straatnaam] . Zowel de plaats waar [slachtoffer 2] [26] en [slachtoffer 3] [27] zich volgens hun eigen verklaring en volgens de verklaring van de verdachte [28] bevonden als de plaats waar de beschadigde [merk auto] was geparkeerd, bevonden zich aan de linkerzijde van de verdachte, die bestuurder en enig inzittende was van de [merk auto] van de verdachte. Gelet op de plaats waar de patroonhulzen na het schietincident door medewerkers van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek zijn aangetroffen, gaat het hof ervan uit dat de verdachte zijn auto tot stilstand heeft gebracht aan de rechterzijde van de weg, gezien in zijn rijrichting en dat hij vanuit die positie, zittend achter het stuur uit het portierraam heeft geschoten. Immers, tenminste drie van de vier patroonhulzen zijn aangetroffen dichtbij de rechterstoeprand van de [straatnaam] , ter hoogte van de perceelscheiding van de huisnummers [huisnummer] en [huisnummer] . [29] Als de verdachte zijn auto zou hebben stilgezet op 70 tot 80 centimeter van de, in een parkeerhaven aan de overkant van de straat geparkeerd staande [merk auto] en dan uit het raam zou hebben geschoten, zouden de hulzen zijn aangetroffen direct voor de stilstaande [merk auto] , dus aan de overzijde van de weg.
2.6.2
Het hof stelt vast dat de verdachte heeft geschoten door het geopende raam, zittend achter het stuur van zijn auto die stil stond voor perceel [straatnaam] [huisnummer] aan de, gezien vanuit de rijrichting, rechterkant van de straat. Met behulp van de plattegrond die aan het dossier van het forensisch technisch onderzoek op pagina 86 toegevoegd is, stelt het hof vast dat als de rechte lijn die te trekken is vanuit de schietpositie van de verdachte naar de voorruit van de beschadigde [merk auto] , verder wordt doorgetrokken, die lijn de positie van de slachtoffers kruist. Zij hebben immers dekking gezocht tussen de auto’s die langs de [straatnaam] stonden geparkeerd.
2.6.3
Daarmee stelt het hof vast dat de stelling van de verdachte en zijn raadsman dat de verdachte de voorruit van de [merk auto] geraakt heeft, omdat hij bewust in een andere richting heeft geschoten dan de plaats waar hij de slachtoffers had gezien, onjuist is. In het licht van de overige bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de telefoongesprekken die de verdachte met zijn toenmalige partner heeft gevoerd, moet worden vastgesteld dat de voorruit van de [merk auto] is geraakt omdat die zich in de vuurlinie van de verdachte bevond toen hij op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] schoot. In die telefoongesprekken zegt verdachte op 15 augustus 2015 om 04.56: “….Ik heb een tweede keer geschoten…… Jij was er niet. Ik schoot op de twee klootzakken die liepen….” [30] En even later om 05.05: “…. Heb ik de auto genomen om die ene te zoeken, maar ik reed langs de bakker en daar liepen die twee die bij hem waren en daar heb ik opnieuw op die 2 geschoten.” [31]
2.6.4
Ten aanzien van de schotbanen heeft de politie het volgende geconcludeerd. Gelet op de plaats van aantreffen van de drie hulzen op het wegdek van de [straatnaam] , zijnde de maximale afstand ten opzichte van de geparkeerde personenauto en de inschot en ricochet in/op de voorruit van die personenauto, is het aannemelijker dat er is sprake is van nagenoeg horizontale schotbanen dan dat er sprake is van naar beneden of naar boven gerichte schotbanen. [32]
Ook de verklaring van verdachte dat hij schuin naar beneden heeft geschoten, wordt naar het oordeel van het hof door de inhoud van de bewijsmiddelen weerlegd.
2.6.5
Gelet op de omstandigheden waaronder een en ander is geschied, is het hof van oordeel dat de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dodelijk zou treffen. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 impliciet subsidiair, te weten poging tot doodslag, is ten laste gelegd.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
3.1
De verdediging heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat aan hem een beroep op (putatief) noodweer, (putatief) noodweerexces, dan wel psychische overmacht toekomt.
Het hof overweegt als volgt.
3.2
Noodweer dan wel noodweerexces?
De verdachte heeft in zijn verklaringen naar voren gebracht dat hij na de mishandeling en bedreiging door [slachtoffer 1] enkele dagen vóór de schietpartij en voornamelijk ook na [slachtoffer 1] bedreigende sms-berichten van 14 augustus 2015 geëmotioneerd en in paniek was.
Vervolgens heeft verdachte een wapen ter hand genomen en is daarmee de straat op gegaan. Verdachte stelt een beweging van de hand van het slachtoffer te hebben gezien. Gezien de reputatie van de verdachte ging hij ervan uit dat het slachtoffer een wapen bij zich had.
Daarop heeft hij meermalen geschoten in de richting van de auto waarin het slachtoffer zich bevond.
Wettelijke omschrijving
Art. 41 Sr luidt:
"1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt."
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding".
Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet, in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor de verdachte, dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.
Naar het oordeel van het hof is er geen sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, noch van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Een gestelde beweging van een hand van de [slachtoffer 1] in de auto kan naar uiterlijke verschijningsvormen niet worden aangemerkt als een dergelijke aanranding, of een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding.
Verdachte stelt dat er vrees heeft bestaan voor een aanranding, dit is echter niet voldoende om noodweer in de zin van de wet te rechtvaardigen.
Noodweerexces kan in beeld komen bij een "overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging", dus wanneer aan alle eisen die aan noodweer worden gesteld, is voldaan, behalve aan de proportionaliteitseis. Nu hof heeft vastgesteld dat er geen sprake is geweest van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk gevaar daarvoor, komt de verdachte een beroep op noodweerexces derhalve niet toe.
3.3
Verontschuldigbare dwaling ten aanzien van noodweer
Door de verdachte is een beroep gedaan op putatief noodweer, dan wel putatief noodweerexces. Het hof zal derhalve moeten onderzoeken of er sprake is geweest van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van verdachte omdat hij redelijkerwijs niet alleen kon, maar ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
In de getuigenverklaringen wordt met geen woord gerept over een wapen of een ander voorwerp dat [slachtoffer 1] zou hebben vastgehouden op het moment dat hij in de auto zat. [slachtoffer 1] heeft zelf verklaard dat hij geen wapens bij zich had. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben beiden aangegeven dat zijzelf noch [slachtoffer 1] een vuurwapen bij zich droegen en dat zij geen van drieën op verdachte hebben geschoten.
Overigens heeft de politie bij de nadien aangehouden [slachtoffer 1] en in de [merk auto] geen (vuur)wapens ontdekt.
Door de verdachte zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan aannemelijk is geworden dat de verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald omtrent een mogelijke aanranding.
3.4
Psychische overmacht?
Om een beroep op psychische overmacht te kunnen doen slagen moet er sprake zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Dat betekent in het onderhavige geval dat een van buiten komende oorzaak bij verdachte de wilsvrijheid van de verdachte zodanig heeft aangetast dat de verdachte de drang om het slachtoffer te doden redelijkerwijs niet kon en ook niet behoefde te weerstaan.
In casu is er echter geen van buiten komende oorzaak die de verdachte ertoe heeft aangezet om de strafbare feiten, het schieten op het slachtoffer [slachtoffer 1] , te plegen. Het gedrag van [slachtoffer 1] kan gezien de verklaringen van verdachte het motief, dan wel de aanleiding zijn geweest om de strafbare feiten te plegen. Het is vervolgens de verdachte zelf geweest die tot het plegen van de strafbare feiten is over gegaan zonder daartoe door een van buitenkomende oorzaak te zijn gedrongen.
Het hof constateert dan ook dat de feiten en omstandigheden het beroep op de strafuitsluitingsgrond niet rechtvaardigen en derhalve van psychische overmacht geen sprake kan zijn en verwerpt daartoe het verweer van de raadsman.
3.5.
Overmacht in de zin van noodtoestand
Door de verdachte is tijdens zijn verhoren naar voren gebracht dat het handelen van het latere slachtoffer een bedreiging voor hem inhield. Verdachte heeft verklaard dat de situatie zodanig was dat in verband met de bescherming van hemzelf en zijn familie hij om deze reden (terecht) voor de aanval heeft gekozen.
Het hof vat deze stelling van de verdachte op als een beroep op noodtoestand, dat wil zeggen een conflict van belangen waar de verdachte zich voor gesteld zag.
De strafuitsluitingsgrond 'overmacht in noodtoestand' is niet expliciet wettelijk geregeld. Het vloeit voort uit artikel 40 Sr, maar is als zodanig in dit artikel niet opgenomen.
Bij de beoordeling van een beroep op overmacht in noodtoestand spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een belangrijke rol: stond het belang dat door het handelen van de verdachte wordt beschermd wel in redelijke verhouding tot het belang dat door de wetsovertreding wordt geschaad (proportionaliteit) en stond er niet een minder ingrijpende weg voor de verdachte open om een bepaald belang te beschermen, zonder de wet te overtreden (subsidiariteit). De acuutheid waarmee het dilemma zich aandient, staat hierbij op de voorgrond.
Naar het oordeel van het hof is aan deze subsidiariteitseis niet voldaan. Niet is komen vast te staan dat er voor de verdachte geen enkele geschiktere alternatieven voorhanden waren om te handelen zoals door de verdachte is gedaan. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het binnenshuis blijven en aangifte doen bij de politie van de vermeende bedreigingen door het slachtoffer, in plaats van zich met een vuurwapen op de openbare weg begeven. Het feit dat er geen sprake was van een acute levensbedreigende situatie speelt hierbij naar het oordeel van het hof een rol.
Het hof constateert dan ook dat de feiten en omstandigheden zoals naar voren gebracht een beroep op noodtoestand niet rechtvaardigen.
3.6
Conclusie
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten en van de verdachte uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Voorts moet worden vastgesteld dat verdachte strafbaar is, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het hof heeft rekening gehouden met het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is, alsmede met de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van een feit als het onder 1 impliciet subsidiair en 2 impliciet subsidiair bewezen verklaarde – naast lichamelijke gevolgen, zoals bij [slachtoffer 1] het geval is – nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Het gaat om feiten die de rechtsorde zeer schokken en die ook buiten de directe omgeving van de slachtoffers angst en gevoelens van grote onveiligheid teweeg brengen. De bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd op de openbare weg in Tilburg, op klaarlichte dag, midden in de zomer, zodat er ook gevaar was voor omstanders. Daarnaast kunnen de feiten worden gezien als een uitvloeisel van eerdere conflicten tussen de verdachte en [slachtoffer 1] . De verdachte heeft, door te handelen zoals hij heeft gedaan, ervoor gekozen om voor eigen rechter te spelen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft rekening gehouden met de inhoud van een de verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie, waaruit volgt dat hij eerder ter zake geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof heeft verder acht geslagen op de in de onderhavige zaak omtrent de persoon van de verdachte uitgebrachte rapporten van het psychologisch onderzoek door psychologen J.J.M. van der Heijden en J.A.M. Gresnigt. Uit die rapporten volgt dat bij de verdachte geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne.
Uit de rapporten volgt ook dat – in elk geval ten tijde van de uitgevoerde onderzoeken – sprake was van cocaïne afhankelijkheid in vroege remissie, een ADHD-aandoening en een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling, waarin antisociale kenmerken op de voorgrond staan. Psycholoog Gresnigt heeft daarnaast gerapporteerd dat bij de verdachte sprake is van een lacunaire gewetensfunctie en inadequate copingstrategieën. Deze factoren tezamen zorgen voor weinig remmingen in het plegen van delictgedrag. Beide gedragsdeskundigen achten de kans op herhaling aanwezig. Gelet daarop concluderen dat de gedragsdeskundigen dat begeleiding door de reclassering, al dan niet op vrijwillige basis, wenselijk is.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd is en dat voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geen plaats is. Alles overwegende zal het hof, evenals de rechtbank en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest opleggen.
Het hof ziet in hetgeen overigens door de verdediging omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is aangevoerd geen reden om tot een andere of lagere strafoplegging te komen.
De verdediging heeft het hof verzocht om, indien zij de verweren van de verdediging zou volgen en enkel tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde zou komen, de voorlopige hechtenis van de verdachte, al dan niet bij vervroeging, op te heffen. Dit verzoek zal worden afgewezen, nu het hof eveneens tot een bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde komt. De ernstige bezwaren en gronden van de voorlopige hechtenis zijn nog onverkort aanwezig. Gelet op de duur van de door het hof op te leggen gevangenisstraf en de tijd die verdachte inmiddels in voorarrest heeft doorgebracht, ziet het hof geen aanleiding om de voorlopige hechtenis op te heffen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.145,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.145,00. Daarbij is een bedrag van € 2.000,00 ter zake van immateriële schade toegekend en een bedrag van € 145,00 ter zake materiële schade (kleding). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 2.000,00 ter zake immateriële schade toewijzen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening van de vordering. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om dit bedrag te matigen.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De kleding van [slachtoffer 3] is onder hem, in de hoedanigheid van verdachte in beslag genomen, teneinde nader onderzoek naar zijn eventuele betrokkenheid bij de schietpartij mogelijk te maken. Dat de kleding door de politie (nog) niet is geretourneerd, is een omstandigheid die met zich meebrengt dat niet van rechtstreekse schade kan worden gesproken. De benadeelde partij kan daarom voor het dit deel in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 augustus 2015.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 augustus 2015.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Aldus gewezen door
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 8 december 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie Zeeland West Brabant, dossiernummer 2015211716, sluitingsdatum 3 november 2015, pg. 1 tot en met 602 (in het kader van de leesbaarheid door het hof verder aangeduid als dossier A) of naar dossierpagina's van het proces-verbaal van de politie Midden en West Brabant, Unit Forensisch Technisch onderzoek, dossiernummer 2015211716, pg. 1-114 (in het kader van de leesbaarheid door het hof verder aangeduid als dossier B). Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Dossier A, het proces-verbaal relaas dossier d.d. 3 november 2015 (pg. 11), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 8] .
3.Dossier A, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2015 (pg. 229), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 9] .
4.Dossier A, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2015 (pg. 226-227), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2015 (pg. 228-229), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] .
5.Geneeskundige verklaring d.d. 4 februari 2016, opgemaakt door een specialist van het Elisabeth Ziekenhuis, als afzonderlijk stuk en niet in de nummering opgenomen en de geneeskundige verklaring d.d. 22 februari 2016, opgemaakt door een specialist van het Elisabeth Ziekenhuis, als afzonderlijk stuk en niet in de nummering opgenomen.
6.Dossier B, het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. oktober 2015 (pg. 10), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .
7.Dossier B, het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. oktober 2015 (pg. 11), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .
8.Dossier B, het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. oktober 2015 (pg. 10-11), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .
9.Dossier B, het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 3 november 2015 (pg. 35-36), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 10] , [verbalisant 11] en [verbalisant 12] .
10.Dossier A, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2015 (pg. 233), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
11.Dossier B, het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 14 oktober 2015 (pg. 7), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .
12.Dossier B, het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 14 oktober 2015 (pg. 7-8), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .
13.Dossier B, het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 14 oktober 2015 (pg. 8), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .
14.Dossier B, het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 14 oktober 2015 (pg. 8), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .
15.Dossier B, het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 5 november 2015 (pg. 33), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] .
16.Dossier A, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2015 (pg. 234), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 13] .
17.Dossier A, het proces-verbaal relaas dossier d.d. 3 november 2015 (pg. 13), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 8] .
18.Dossier A, het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 oktober 2015 (pg. 240-241), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .
19.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 6 juni 2016, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
20.Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 15 augustus 2015 (pg. 190), inhoudende de verklaring van verdachte [slachtoffer 1] .
21.Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 augustus 2015 (pg. 210), inhoudende de verklaring van verdachte [slachtoffer 3] .
22.Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 augustus 2015 (pg. 224), inhoudende de verklaring van verdachte [slachtoffer 2] .
23.Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 15 augustus 2015 (pg. 189 en 192), inhoudende de verklaring van verdachte [slachtoffer 1] .
24.Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 augustus 2015 (pg. 262-263), inhoudende de verklaring van de getuige [getuige] .
25.Dossier A, het tapgesprek op 15 augustus 2015 te 04:11:14 uur (pg. 383-384).
26.Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 augustus 2015 (pg. 224), inhoudende de verklaring van verdachte [slachtoffer 2] .
27.Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, d.d. 7 september 2016, voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .
28.Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 16 augustus 2015 (pg. 67, 69 en 70), inhoudende de verklaring van verdachte en het proces-verbaal van verhoor d.d. 2 oktober 2015 (pg. 83), inhoudende de verklaring van verdachte.
29.Dossier B, het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 14 oktober 2015 (pg. 7-8), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , in samenhang met de plattegrond op pg. 86.
30.Dossier A, het tapgesprek op 15 augustus 2015 te 04:56:38 uur (pg. 387).
31.Dossier A, het tapgesprek op 15 augustus 2015 te 05:05 uur (pg. 388 en 389).
32.Dossier B, het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 10 november 2015 (pg. 6), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 5] .