De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, aan dat gebleken is dat de ouders tijdens de door Anacare begeleide bezoeken onvoldoende kunnen inspelen op de behoeften van de kinderen. Verder laten de ervaringen zien dat de ouders pedagogisch niet in staat zijn om in te spelen op veranderende situaties.
Volgens de GI hoeft een verstandelijke beperking op zichzelf geen belemmering te zijn om verzorger/opvoeder te zijn, er dient dan echter wel adequate hulp en ondersteuning voorhanden te zijn en door de ouders te worden geaccepteerd.
Tijdens de begeleide omgang kregen de ouders complimenten wanneer de bezoeken goed verliepen, het gaat dan om kleine stukjes die beter gaan, maar dit is onvoldoende om de opvoeding van de kinderen volledig ter hand te kunnen nemen.
De ouders zien hun handelen als toereikend terwijl de hulpverlening van Anacare en de jeugdzorgwerker dit duidelijk anders zien.
Weliswaar stellen de ouders dat zij open staan voor hulpverlening; de ondersteuning van Anacare is echter gestopt omdat de ouders aangaven dat zij geen hulpvraag meer hadden. Zij geven daarmee impliciet aan dat zij hun vaardigheden toereikend achten. Een professioneel netwerk zou gewenst zijn om de ouders aan te sturen.
Uit het raadsrapport van 6 juni 2016 volgt dat de Mutsaersstichting concludeert dat de ouders beperkt zijn in hun leermogelijkheden. Daarbij is het een gegeven dat gevraagde opvoedingsvaardigheden van ouders complexer worden naarmate de kinderen zich verder ontwikkelen. Dit betekent dus dat er een groter appel qua opvoedingsvaardigheden op de ouders zal ontstaan naarmate de kinderen ouder worden, hetgeen grotere zorgen en risico’s met zich meebrengt. De ouders beschikken nu al niet over passende vaardigheden om de opvoedingstaken zonder steun te vervullen. De Mutsaersstichting ziet scheefgroei van de kinderen als een groot risico, indien structurele zorg rondom het gezinssysteem ontbreekt.
De GI erkent dat het perspectief afhankelijk is van de aangeboden hulpverlening en het benutten ervan door de ouders. Juist het benutten van hulp door de ouders wordt echter onvoldoende gezien omdat de ouders niet voldoende inzicht hebben in wat noodzakelijk is bij het opvoeden van kinderen. Met name het ontbreken van inzicht maakt dat de ouders zich niet bewust zijn welke hulpverlening noodzakelijk is. Het betreft complexere opvoedingsvaardigheden; de ouders zijn niet in staat om aan te sluiten en adequaat antwoord te geven op wat hun kinderen vragen. Dit maakt dat de GI het perspectief niet bij de ouders ziet.
Het aspect van de huisvesting is slechts een deelaspect; met name de genoemde pedagogische en opvoedkundige vaardigheden en inzichten zijn van wezenlijk belang waardoor thuisplaatsing niet haalbaar is.
De GI is derhalve van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk is.