ECLI:NL:GHSHE:2017:5539

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
200.222.432_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak gaat het om de bekrachtiging van een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij de uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is verlengd. De ouders, de vader en de moeder, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing van hun kinderen af te wijzen. De kinderen staan sinds 8 april 2016 onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) en zijn uit huis geplaatst in een pleegzorgvoorziening. De ouders hebben aangevoerd dat zij in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen en dat de verlenging van de uithuisplaatsing onterecht is. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de ouders hulp hebben ingeschakeld en dat zij een betrokken sociaal netwerk hebben. De GI heeft echter betoogd dat de ouders pedagogisch niet in staat zijn om aan de behoeften van de kinderen te voldoen en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de ouders op dit moment niet in staat zijn om de zorg voor hun kinderen op zich te nemen. De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is daarom noodzakelijk in het belang van de kinderen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing tot 27 juni 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 14 december 2017
Zaaknummer : 200.222.432/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/235531 / JE RK 17-1044 en C/03/235532 / JE RK 17-1045
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
en
[de moeder],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de vader en de moeder,
advocaat: mr. S. Jongen,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- mevrouw [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 juni 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 september 2017, hebben de vader en de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsnog wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 oktober 2017, heeft de GI verzocht het door de vader en moeder ingestelde beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2017.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader en de moeder, bijgestaan door mr. Jongen;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De pleegmoeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Verder is er geen vertegenwoordiger van de raad verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 juni 2017;
  • de ter zitting door de advocaat van de ouders overgelegde brief van Veilig Thuis gericht aan het Centrum voor Jeugd en Gezin d.d. 11 september 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2014, te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 8 april onder toezicht van de GI.
De kinderen zijn sinds 8 april 2016 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg welke machtiging laatstelijk is verlengd tot 27 juni 2017.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 27 juni 2018 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot uiterlijk 27 juni 2018 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aan.
De ouders erkennen dat zij hulp kunnen gebruiken bij de opvoeding van de kinderen en verzetten zich dan ook niet tegen de door de rechtbank uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling. De ouders hebben bovendien een zeer betrokken sociaal netwerk waar zij op terug kunnen vallen. Verder hebben zij op eigen initiatief hulporganisaties ingeschakeld en menen zij dat zij met de juiste begeleiding alsook met behulp van hun sociale netwerk, zelf in staat zijn om de ontwikkeling van de kinderen te volgen en voor de kinderen te zorgen.
Zij stellen dat zij zeer bereidwillig zijn en dat zij de bezoekregeling altijd goed nakomen. Met enkel de ondertoezichtstelling kan de ontwikkeling van de kinderen naar hun mening voldoende in de gaten worden gehouden. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte de machtiging tot de uithuisplaatsing van beide kinderen met een jaar verlengd.
De ouders stellen dat zij wel degelijk in staat zijn om op een goede wijze voor de kinderen te zorgen; zij worden echter niet de gelegenheid gesteld om dit te laten zien gedurende de summiere omgangsmomenten van tweeënhalf uur per week. Verder is er niet duidelijk gecommuniceerd aan welke afspraken zij zich moeten houden en aan welke voorwaarden zij zouden moeten voldoen om te zorgen dat de kinderen thuisgeplaatst worden.
Voorts blijft de GI wijzen naar problemen die in het verleden speelden en worden er geen nieuwe voorbeelden aangedragen waaruit blijkt dat de ouders op dit moment de fysieke veiligheid van de kinderen niet kunnen waarborgen en nog onvoldoende in staat zijn om de kinderen te stimuleren in de ontwikkeling. Daarbij komt dat er geen onderzoeken zijn geweest van de raad gedurende het afgelopen jaar.
De ouders betwisten verder dat er bij zowel de moeder als de vader sprake is van een verstandelijke beperking.
Verder is het onjuist dat zij tijdens de begeleide omgang met de kinderen constant steun en begeleiding nodig hebben. Deze bezoeken verlopen goed en er is duidelijk vooruitgang te zien. Dit volgt ook uit de verslagen van de bezoekregelingen.
De stelling van de GI dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt, is volgens de ouders onvoldoende onderbouwd. Bovendien hebben de ouders aan de punten zoals genoemd in het raadsrapport van 6 juni 2016 gewerkt. Zij hebben gezorgd voor een nieuwe hygiënische woonruimte en zelf voldoende hulp ingeschakeld.
De individuele thuisbegeleiding is voor de ouders gestopt omdat het goed gaat. Indien de kinderen weer thuis komen wonen zal dit weer worden opgepakt.
Tot slot hebben de ouders nooit het gevoel gehad dat het doel was van de GI om toe te werken naar een thuisplaatsing, ondanks dat uit het onderzoek van de raad en beschikking van 27 juni 2016 volgde dat dit prioriteit had.
3.5.1.
Ter zitting hebben de ouders benadrukt dat zij met de juiste hulp wel degelijk in staat zijn de kinderen te geven wat zij nodig hebben. Zij hebben echter niet de nodige hulp daarvoor gekregen; zij hebben geen opvoedondersteuning gehad. De begeleiding is tot nu toe beperkt gebleven tot de ondersteuning van Anacare tijdens de omgangsmomenten.
De ouders hebben het gevoel dat hun geen kansen worden geboden.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, aan dat gebleken is dat de ouders tijdens de door Anacare begeleide bezoeken onvoldoende kunnen inspelen op de behoeften van de kinderen. Verder laten de ervaringen zien dat de ouders pedagogisch niet in staat zijn om in te spelen op veranderende situaties.
Volgens de GI hoeft een verstandelijke beperking op zichzelf geen belemmering te zijn om verzorger/opvoeder te zijn, er dient dan echter wel adequate hulp en ondersteuning voorhanden te zijn en door de ouders te worden geaccepteerd.
Tijdens de begeleide omgang kregen de ouders complimenten wanneer de bezoeken goed verliepen, het gaat dan om kleine stukjes die beter gaan, maar dit is onvoldoende om de opvoeding van de kinderen volledig ter hand te kunnen nemen.
De ouders zien hun handelen als toereikend terwijl de hulpverlening van Anacare en de jeugdzorgwerker dit duidelijk anders zien.
Weliswaar stellen de ouders dat zij open staan voor hulpverlening; de ondersteuning van Anacare is echter gestopt omdat de ouders aangaven dat zij geen hulpvraag meer hadden. Zij geven daarmee impliciet aan dat zij hun vaardigheden toereikend achten. Een professioneel netwerk zou gewenst zijn om de ouders aan te sturen.
Uit het raadsrapport van 6 juni 2016 volgt dat de Mutsaersstichting concludeert dat de ouders beperkt zijn in hun leermogelijkheden. Daarbij is het een gegeven dat gevraagde opvoedingsvaardigheden van ouders complexer worden naarmate de kinderen zich verder ontwikkelen. Dit betekent dus dat er een groter appel qua opvoedingsvaardigheden op de ouders zal ontstaan naarmate de kinderen ouder worden, hetgeen grotere zorgen en risico’s met zich meebrengt. De ouders beschikken nu al niet over passende vaardigheden om de opvoedingstaken zonder steun te vervullen. De Mutsaersstichting ziet scheefgroei van de kinderen als een groot risico, indien structurele zorg rondom het gezinssysteem ontbreekt.
De GI erkent dat het perspectief afhankelijk is van de aangeboden hulpverlening en het benutten ervan door de ouders. Juist het benutten van hulp door de ouders wordt echter onvoldoende gezien omdat de ouders niet voldoende inzicht hebben in wat noodzakelijk is bij het opvoeden van kinderen. Met name het ontbreken van inzicht maakt dat de ouders zich niet bewust zijn welke hulpverlening noodzakelijk is. Het betreft complexere opvoedingsvaardigheden; de ouders zijn niet in staat om aan te sluiten en adequaat antwoord te geven op wat hun kinderen vragen. Dit maakt dat de GI het perspectief niet bij de ouders ziet.
Het aspect van de huisvesting is slechts een deelaspect; met name de genoemde pedagogische en opvoedkundige vaardigheden en inzichten zijn van wezenlijk belang waardoor thuisplaatsing niet haalbaar is.
De GI is derhalve van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk is.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Uit het hoger beroep van de ouders begrijpt het hof dat dit geen betrekking heeft op de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.4.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.7.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn beide nog zeer jonge en kwetsbare kinderen, die voor hun veiligheid en ontwikkeling in sterke mate afhankelijk zijn van de zorg van hun verzorgers. Gebleken is uit de door de GI overgelegde rapportage van AnaCare van de begeleide omgangscontacten dat de ouders niet in staat zijn de snelle ontwikkeling van de kinderen te volgen en daarop in te spelen. Hoewel het duidelijk is dat de ouders heel graag zelf voor de kinderen willen zorgen, is gebleken dat zij veel ondersteuning nodig hebben bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. Hun inzicht in wat de kinderen nodig hebben lijkt beperkt te zijn op pedagogisch gebied maar ook wat betreft inzicht in de ontwikkelingstaken van de kinderen.
De beschikbaarheid van de ouders voor de kinderen, zowel emotioneel als fysiek, is niet voldoende omdat zij signalen van de kinderen niet (op tijd) herkennen. Het heeft veel tijd en inspanning gekost om de huidige opvoedondersteuning zodanig te laten verlopen dat er sprake is van een gestructureerd en gekaderd moment waarbij het de ouders lukt om een prettig bezoekmoment met de kinderen te hebben. Veel hulp van de hulpverlening was hiervoor nodig, waarbij er veel herhaling door de hulpverlening nodig is geweest, zo begrijpt het hof uit het verslag van AnaCare.
3.7.6.
De leerbaarheid van de ouders is ter zitting van het hof uitgebreid aan de orde gekomen. De ouders menen dat zij nog een kans verdienen om -met de juiste begeleiding- te laten zien dat zij voor de kinderen kunnen zorgen. Zij wijzen op het positieve verloop van de opname van de ouders in 2015 in een gezinshuis van de Mutsaersstichting te [vestigingsplaats ] . Namens de GI is echter ter zitting verklaard dat er vanuit de Mutsaersstichting geen (nieuwe) medewerking wordt verleend gelet op de negatieve bevindingen in het verleden en dat op die grond een nieuwe opname geen optie zou zijn.
Het hof stelt vast de bevindingen van de GI, die uiteindelijk hebben geleid tot het inleidend verzoek, met name zijn gebaseerd op de rapportage van AnaCare.
Ondanks het feit dat uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen niet duidelijk is geworden waarom er niet is gestart met de door de raad in het raadsrapport van 6 juni 2016 geadviseerde hulpverlening en het ook niet duidelijk is geworden of een hernieuwde opname in een gezinshuis een optie is voor de ouders en de kinderen, is het hof gelet op de rapportage van Anacare van oordeel dat de ouders, ondanks hun goede wil en grote inzet, overvraagd worden door de opvoedingsvraag van de kinderen. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij op dit moment pedagogisch onmachtig zijn om de kinderen die structuur, duidelijkheid en consequente benadering te bieden die zij nodig hebben en om hen zelfstandig te stimuleren in hun ontwikkelingstaken. Het hof wijst voorts op de conclusie in de rapportage van Anacare inhoudende dat de ouders zelfstandig niet in staat zijn hun kinderen te lezen en te begrijpen, waardoor zij niet snel genoeg kunnen schakelen bij situaties die niet in hun structuur passen en de veiligheid van de kinderen in het geding kan komen. Dit maakt dat er nog steeds twijfels zijn over de leerbaarheid van de ouders. Dit alles maakt naar het oordeel van het hof een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing thans noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] .
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met dien verstande ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de voornoemde minderjarigen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 juni 2017, voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] in een voorziening voor pleegzorg is verlengd tot uiterlijk 27 juni 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel, C.L.M. Smeets en is op 14 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.