ECLI:NL:GHSHE:2017:5532

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
200.210.719_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag over minderjarige na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin zijn verzoek om alleen met het ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind belast te worden, werd afgewezen. De vader en de moeder zijn gescheiden ouders van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008. De vader verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, omdat hij meent dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij alleen het gezag krijgt. De moeder verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat er geen redenen zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 26 september 2017 gehouden, waarbij beide ouders en de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren. De vader heeft zijn verzoek onderbouwd met argumenten over de opvoedkundige kwaliteiten van de moeder en de spanningen die dit met zich meebrengt voor [minderjarige]. De moeder heeft echter betoogd dat de communicatie tussen hen is verbeterd en dat er geen risico is voor [minderjarige]. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende gronden zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 14 december 2017
Zaaknummer: 200.210.719/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/193721 / FA RK 14-2142
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J. Rubberg,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.S.G. Lie.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 6 december 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 1 maart 2017, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen, voor zover in deze beschikking het verzoek te bepalen dat de vader alleen wordt belast met het ouderlijk gezag werd afgewezen, en alsnog te bepalen dat de vader alleen wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 april 2017, heeft de moeder verzocht om zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te
verklaren, dan wel zijn verzoeken af te wijzen en de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 8 maart 2017.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-de vader, bijgestaan door mr. Rubberg;
-de moeder, bijgestaan door mr. Lie;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof is eerst kort voor de mondelinge behandeling ambtshalve gebleken dat [minderjarige] sinds 21 april 2016 onder toezicht is gesteld van de GI. De GI is alsnog opgeroepen voor de mondelinge behandeling. De GI is niet ter zitting verschenen. Zoals ter zitting is besproken, is de GI bij brief van 29 september 2017 in de gelegenheid gesteld om alsnog schriftelijk te reageren op het verzoek van de vader. Bij brief van 17 oktober 2017 heeft het hof geconstateerd dat binnen de gestelde termijn geen reactie was ontvangen en is de GI verzocht alsnog schriftelijk te reageren. De heer [gezinsvoogd] , gezinsvoogd, is ook telefonisch door het hof gewezen op de termijnoverschrijding. Op 23 oktober 2017 ontving het hof een brief ondertekend met ‘ [gezinsvoogd] Jeugdbeschermer BJZ Limburg’. Voorts heeft het hof geconstateerd dat deze brief op blanco papier is gesteld, niet namens de GI is ondertekend en geen concreet standpunt bevat ten aanzien van het verzoek van de vader. Bij (aangetekende) brief van 1 november 2017 is dit aan de GI medegedeeld en is de GI verzocht om schriftelijk kenbaar te maken of de GI zich kan verenigen met de inhoud van de brief van [gezinsvoogd] , of de GI een concreet standpunt heeft ten aanzien van het verzoek van de vader, en zo ja, hoe dat standpunt luidt. Die brief is - blijkens de Track & Trace-gegevens - op 3 november 2017 om 07:56 uur ontvangen door de GI. Voor de ontvangst is getekend. Op deze brief is (binnen de gestelde termijn) geen reactie gekomen. Gelet op het voorgaande kan het hof het standpunt van de GI niet vaststellen. De brief van [gezinsvoogd] laat het hof buiten beschouwing.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn gehuwd geweest en zijn ouders van:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
3.2.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader. [minderjarige] is sinds 21 april 2016 onder toezicht gesteld van de GI.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert - kort gezegd - het volgende aan. De ouders hebben aanvankelijk progressie geboekt; zij waren in staat tot een constructieve communicatie en zij zijn in onderling overleg een zorgregeling overeengekomen. De vader heeft die zorgregeling echter
stopgezet nadat de moeder [minderjarige] mee had genomen naar een feest waar alcohol en drugs werden gebruikt en waarvan zij pas om twee uur ’s nachts met [minderjarige] terugkeerde. [minderjarige] heeft enige tijd eerder ook gezien dat de moeder drugs heeft gebruikt. [minderjarige] heeft dit aan zijn vader verteld. De vader heeft geen vertrouwen in de opvoedkundige kwaliteiten van de moeder. De vader wil dat er begeleide omgang wordt opgestart en de gezinsvoogd is bezig om dat te realiseren bij AnaCare. Er is dan ook geen risico dat de moeder na verlies van het gezag uit beeld verdwijnt. De moeder neemt geen enkele verantwoordelijkheid. Al negen jaar neemt de vader de gezagsbeslissingen alleen en daarin wordt hij door de moeder belemmerd. Zo weigerde de moeder lange tijd toestemming te geven voor een psychologisch onderzoek van [minderjarige] en zij heeft regelmatig een andere mening dan de vader. Zij reageert ook niet op verzoeken van de GI. Al het voorgaande brengt spanning en stress met zich mee die voor [minderjarige] niet verborgen blijft.
3.6.
De moeder voert - kort gezegd - het volgende aan. De vader nam jarenlang de
gezagsbeslissingen vanwege de slechte communicatie tussen partijen. De communicatie is sterk verbeterd en ook de omgang verliep goed. Er is voor de vader geen aanleiding om de moeder niet te vertrouwen en er kan geen sprake zijn van spanning en stress. De vader weet dat de moeder wel eens een jointje buiten het zicht van [minderjarige] rookt en laatst heeft [minderjarige] dat toevallig gezien. De moeder is inderdaad ook met [minderjarige] naar een feest geweest. De moeder realiseert zich nu dat ze dat niet had moeten doen. Volgens de moeder zijn er geen problemen met betrekking tot de uitoefening van het gezamenlijk gezag. De moeder heeft altijd overal aan meegewerkt, ook aan het door de vader genoemde onderzoek. Zij reageert wel op de GI en is juist blij dat de GI er is om de omgang veilig te stellen. Inmiddels klapt de moeder namelijk dicht als zij met de vader aan tafel moet. Het risico bestaat dat de moeder uit beeld raakt als het gezamenlijk gezag wordt beëindigd.
3.7.
De raad heeft ter zitting - kort gezegd - ten aanzien van het gezag verklaard dat het rapport waarin de raad heeft geconcludeerd dat er geen redenen zijn om het gezamenlijk gezag te wijzigen dateert van juli 2015. De situatie is sindsdien niet veranderd. De ouders belemmeren elkaar niet in de uitoefening van het gezag, althans er spelen geen concrete situaties. De moeder dreigt ondergesneeuwd te worden bij eenhoofdig gezag. De omgang is stil komen te liggen, maar gelukkig is de GI betrokken, zodat problemen kunnen worden ondervangen.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter kan, aldus artikel 1:251a, eerste lid, BW, bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders
en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.
Uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders ook na een scheiding gezamenlijk belast
blijven met het gezag over hun kind. Gelet op dit uitgangspunt rust op de ouder die verzoekt alleen met het gezag te worden belast een motiveringsplicht. Het enkele feit dat een ouder éénhoofdig gezag wenst, is onvoldoende. Er moet worden voldaan aan (één van) de vorengenoemde criteria.
3.10.
Tussen partijen is niet in geschil, gelet op de verschillende procedures die zij sinds de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Maastricht van 12 mei 2010 hebben gevoerd, dat de omstandigheden sindsdien zijn gewijzigd.
3.11.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader om alleen met het gezag over [minderjarige] te worden belast, dient te worden afgewezen. De vader heeft (ook) in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die voldoende grond opleveren voor het beëindigen van het gezamenlijk gezag.
In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof nog het volgende.
3.12.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ouders de afgelopen periode op constructieve wijze communiceerden en dat het hen is gelukt om in onderling overleg een zorgregeling ten aanzien van [minderjarige] af te spreken. Dat de vader het contact met de moeder later heeft stopgezet vanwege een gebrek aan vertrouwen in haar opvoedvaardigheden en dat de communicatie tussen partijen is gestagneerd, brengt niet met zich dat het gezamenlijk gezag thans dient te worden beëindigd. De ouders zijn het aan [minderjarige] verplicht om zich tot het uiterste in te spannen om hun onderlinge communicatie weer te verbeteren zodat zij wederom in staat zijn om als ouders gezamenlijk afspraken over [minderjarige] te kunnen maken. Zij dienen weer vertrouwen in elkaar als ouder te krijgen en het [minderjarige] mogelijk te maken een onbelast contact met zijn beide ouders te hebben. Van de ouders wordt verwacht dat zij alles in het werk stellen om hun gezamenlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] verder vorm te geven. Ter zitting is gebleken dat er inmiddels overleg heeft plaatsgevonden en dat de GI bemiddelt bij het opstarten van (begeleid) contact tussen de moeder en [minderjarige] . De ouders worden gelet op het voorgaande in staat geacht om - eventueel met hulp van de GI - afspraken ten aanzien van [minderjarige] te maken, zodanig dat [minderjarige] niet klem of verloren raakt. Verder is van belang dat niet is gebleken dat de vader, die feitelijk de dagelijkse beslissingen ten aanzien van [minderjarige] neemt, door de moeder in de uitoefening van het ouderlijk gezag wordt belemmerd. De benodigde onderzoeken voor [minderjarige] worden - in het kader van de ondertoezichtstelling - verricht en voor het overige is gesteld noch gebleken dat de moeder haar toestemming onthoudt met betrekking tot te nemen gezagsbeslissingen.
Evenmin is gebleken dat de door de vader gestelde stress en spanningen zoveel invloed hebben op [minderjarige] dat het gezamenlijk gezag om die reden moet worden beëindigd.
Tot slot acht het hof nog van belang dat niet uitgesloten is dat de moeder, wanneer de vader met het eenhoofdig gezag zou worden belast, steeds verder buiten beeld zal raken. Het hof betrekt daarbij dat het hof het tevens van belang acht dat de moeder in de uitvoering van de ondertoezichtstelling een gelijkwaardige (juridische) positie houdt als de vader.
3.13.
Het voorgaande in aanmerking nemend is onvoldoende komen vast te staan dat er ofwel sprake is van een situatie waarin kan worden gesproken van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders ofwel dat sprake is van een situatie waarin eenhoofdig gezag van de vader anderszins in het belang [minderjarige] noodzakelijk is.
3.14.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
3.15.
De moeder is van mening dat de vader veroordeeld moet worden in de kosten van deze
procedure, omdat zij onnodig in rechte wordt betrokken. Het hof ziet geen aanleiding om de vader in de proceskosten te veroordelen, nu dit een procedure van familierechtelijke aard betreft en onvoldoende bijzondere omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het in deze zaken geldende uitgangspunt dat de proceskosten worden gecompenseerd. Het hof zal het verzoek van de moeder afwijzen en de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats
Maastricht van 6 december 2016;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven
en is op 14 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.