ECLI:NL:GHSHE:2017:5509

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
200.208.504_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de afwijzing van een vordering tot schadevergoeding na gebrekkige uitvoering van schilderwerk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de afwijzing van zijn vordering door de kantonrechter. [Appellant] had een overeenkomst gesloten met [de vennootschap] en/of [directeur/eigenaar van de vennootschap] voor schilderwerk aan zijn woning. Hij stelde dat het geleverde werk niet voldeed aan de eisen van goed en deugdelijk werk en dat er schade was veroorzaakt. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat hij geen feiten of omstandigheden kon vaststellen die de conclusie rechtvaardigden dat er een overeenkomst was gesloten.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering herhaald en verzocht om vernietiging van het vonnis van de kantonrechter. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] in eerste aanleg zowel [de vennootschap] als [directeur/eigenaar van de vennootschap] had gedagvaard, maar dat zijn grieven zich enkel richtten tegen de afwijzing van de vordering tegen [directeur/eigenaar van de vennootschap]. Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter onvoldoende feiten had vastgesteld en dat de vordering van [appellant] tegen [directeur/eigenaar van de vennootschap] toewijsbaar was.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en [directeur/eigenaar van de vennootschap] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant]. Tevens is [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen [de vennootschap]. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.208.504/01
arrest van 12 december 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. F.J.M. Drykoningen te Eindhoven,
tegen

1.[de vennootschap]

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[directeur/eigenaar van de vennootschap],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 januari 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 24 november 2016 van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, civiel recht, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerden -respectievelijk [de vennootschap] en [directeur/eigenaar van de vennootschap] , tezamen [geïntimeerden c.s.] - als gedaagden.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • voornoemde dagvaarding;
  • de memorie van grieven met producties;
  • het tegen [geïntimeerden c.s.] verleende verstek.
Nadat [appellant] heeft gefourneerd, is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

2.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 4946261, rolnr. 16-3846)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 28 april 2016, waarin een comparitie van partijen is bepaald.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
In het onderhavige geschil, waarin de kantonrechter in het bestreden vonnis geen feiten heeft vastgesteld, heeft [appellant] in eerste aanleg aangevoerd dat hij met [de vennootschap] en/of [directeur/eigenaar van de vennootschap] een overeenkomst heeft gesloten waarbij het binnen- en buitenschilderwerk van zijn woning zou worden gedaan. Het vervolgens gedane schilderwerk beantwoordde volgens [appellant] niet aan de eisen van goed en deugdelijk werk en bovendien is bij de werkzaamheden schade veroorzaakt (nr. 6 dagvaarding in eerste aanleg).
4.2
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd veroordeling van [de vennootschap] dan wel van [directeur/eigenaar van de vennootschap] (zoals volgens rov. 3.2 in het bestreden vonnis nader door [appellant] is toegelicht), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen:
1. aan hoofdsom, bestaande uit:
  • € 4.537,50 incl. btw voor de herstelwerkzaamheden die conform het expertise uitgevoerd moeten worden (vervangende schadevergoeding);
  • € 726,- incl. btw voor de kosten van de expertise;
2. vermeerderd met de wettelijk rente over de hoofdsom te berekenen vanaf de dag van verzuim (23 juli 2015), dan wel vanaf de dag van het te wijzen vonnis, dan wel vanaf een door de kantonrechter in goede justitie nader te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening,
3. vermeerderd met € 638,18 aan buitengerechtelijke kosten,
4. de kosten van de procedure, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien deze kosten niet binnen die termijn van 14 dagen worden betaald, alsmede de nakosten.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis het gevorderde afgewezen. Hij heeft geen feiten of omstandigheden kunnen vaststellen waaruit kan worden geconcludeerd dat [appellant] de gestelde overeenkomst heeft gesloten met [de vennootschap] Uit het in de dagvaarding gestelde, aldus de kantonrechter, blijkt niet dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat hij met [directeur/eigenaar van de vennootschap] een overeenkomst heeft gesloten. Zo dit laatste al anders is, is geen sprake van verzuim, zodat ook om die reden de vordering tegen [directeur/eigenaar van de vennootschap] moet worden afgewezen. Al met al is de vordering volledig afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van [directeur/eigenaar van de vennootschap] (het hof begrijpt [geïntimeerden c.s.] ) begroot op nihil.
4.3
In het hoger beroep vordert [appellant] onder het voordragen van twee grieven vernietiging van het vonnis van 24 november 2016 voor zover daarbij de vordering tegen [directeur/eigenaar van de vennootschap] is afgewezen en veroordeling van [directeur/eigenaar van de vennootschap] om aan [appellant] te betalen:
1. bestaande uit € 4.537,50 incl. btw als vervangende schadevergoeding en € 726,- incl. btw voor de kosten van expertise, welke bedragen vermeerderd dienen te worden met de wettelijk rente daarover te rekenen vanaf 14 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening,
2. € 638,18 aan buitengerechtelijke kosten,
zowel het onder 1 als 2 gevorderde onder veroordeling van [directeur/eigenaar van de vennootschap] in de kosten van de procedure in zowel eerste aanleg als in hoger beroep, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de bedoelde termijn voor voldoening, alsmede met de nakosten.
[geïntimeerden c.s.] zijn in dit hoger beroep niet verschenen.
4.4
[appellant] heeft bij zijn appeldagvaarding gedagvaard [de vennootschap] en [directeur/eigenaar van de vennootschap] . In zijn memorie van grieven heeft hij aangevoerd dat zijn grieven enkel zijn gericht tegen de afwijzing van zijn vordering voor zover hij deze heeft ingesteld tegen [directeur/eigenaar van de vennootschap] . Hij berust, zo voert hij in nr. 5 memorie van grieven aan, in de afwijzing door de kantonrechter van het door hem tegen [de vennootschap] gevorderde.
Het hof constateert dat geen van de grieven van [appellant] zich richten tegen de afwijzing van het door hem in eerste aanleg tegen [de vennootschap] gevorderde. Het hof zal [appellant] daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem tegen [de vennootschap] ingestelde hoger beroep met veroordeling van hem in de proceskosten voor zover gerezen in de procedure tussen hem en [de vennootschap]
4.5
In zijn eerste grief voert [appellant] aan dat hij met [directeur/eigenaar van de vennootschap] in persoon de overeenkomst heeft gesloten waarbij [directeur/eigenaar van de vennootschap] zich heeft verplicht om het binnen- en buitenwerk van zijn woning te schilderen. In zijn tweede grief voert hij aan dat [directeur/eigenaar van de vennootschap] niet het verweer heeft gevoerd niet in gebreke te zijn gesteld en dat [directeur/eigenaar van de vennootschap] in elk geval bij brief van 26 maart 2017 in gebreke is gesteld.
4.6
Bij de beoordeling van beide grieven stelt het hof voorop dat het hoger beroep ook kan dienen om in eerste aanleg bestaande onduidelijkheden te verduidelijken en/of om in eerste aanleg begane fouten en verzuimen te herstellen.
Het hof stelt verder vast dat in het tussenvonnis van 28 april 2016 onder “1. De procedure” onder meer is vermeld dat het verloop van de procedure blijkt uit “
de conclusie van antwoord (met producties)”. Uit het door het kantongerecht op schrift gestelde “mondeling antwoord” van de openbare terechtzitting van donderdag 14 april 2016 (productie 2 memorie van grieven) blijkt dat op de daarvoor bestemde dag geen schriftelijke conclusie van antwoord is genomen. Wel is blijkens het door het kantongerecht op schrift gestelde mondeling antwoord in eerste aanleg in onderhavige zaak verschenen de heer [directeur/eigenaar van de vennootschap] (directeur/eigenaar) namens gedaagde partij in persoon, die enkele producties heeft overgelegd. In dit op schrift gestelde mondeling antwoord is verder vermeld dat [directeur/eigenaar van de vennootschap] ter zitting heeft verklaard:

Ik betwist de vordering verschuldigd te zijn. De eisende partij heeft het verkeerde bedrijf aansprakelijk gesteld. Gedaagde sub 1 is een slapende B.V. Daar worden geen activiteiten meer in verricht sinds 1989. Ter onderbouwing van mijn verweer leg ik hierbij de gegevens van de B.V. over, waaruit blijkt dat er geen activiteiten in worden verricht. Alleen in 2012 heb ik een werk verricht voor een aannemer en verder heb ik geen werkzaamheden verricht in de B.V.”.
4.7
[appellant] heeft in zijn dagvaarding in eerste aanleg gedagvaard [de vennootschap] en [directeur/eigenaar van de vennootschap] in persoon. In nr. 1 van zijn dagvaarding heeft hij vermeld dat hij in het vervolg van de dagvaarding gedaagden in enkelvoud “ [directeur/eigenaar van de vennootschap] ” zal noemen.
Uit de vermelding in de dagvaarding dat [appellant] in het vervolg daarvan gedaagden zal noemen “ [directeur/eigenaar van de vennootschap] ” in enkelvoud bezien in samenhang met de brief van DAS-rechtsbijstand van 8 juli 2015 aan “Het Verfhuis” (productie 5 dagvaarding eerste aanleg) voor zover inhoudende dat [appellant] geen overeenkomst heeft gesloten met “Het Verfhuis” en de nadere verduidelijking in de memorie van grieven omtrent met wie [appellant] de overeenkomst heeft gesloten, volgt voldoende duidelijk dat [appellant] bij dagvaarding in eerste aanleg zijn vordering heeft ingesteld tegen [de vennootschap] en/of [directeur/eigenaar van de vennootschap] in persoon.
De vervolgens in het mondeling antwoord weergegeven betwisting is, gelet op al het vorenstaande, onvoldoende duidelijk om daaruit te kunnen afleiden dat [directeur/eigenaar van de vennootschap] ook heeft willen betwisten de stelling dat de betreffende overeenkomst met hem in persoon zou zijn gesloten. Het hof leest zijn betwisting inhoudende dat het verkeerde bedrijf zou zijn gedagvaard, gelet op de context waarin hij dit heeft verklaard, alleen maar als een betwisting van de stelling dat de overeenkomst zou zijn gesloten met [de vennootschap] Uit het mondeling antwoord blijkt niet voldoende duidelijk dat [directeur/eigenaar van de vennootschap] toen ook heeft willen betwisten dat de overeenkomst is gesloten met hem in persoon. Het hof weegt hierbij mee dat een “bedrijf” ook kan worden uitgeoefend door [directeur/eigenaar van de vennootschap] in persoon.
4.8
Uit het mondeling antwoord blijkt dat [directeur/eigenaar van de vennootschap] niet alleen namens [de vennootschap] , maar ook namens zichzelf is verschenen. Meer dan “ik betwist de vordering verschuldigd te zijn” heeft hij niet aangevoerd, waarmee sprake is van een onvoldoende gemotiveerde betwisting, zodat de vordering, die verder in hoger beroep niet is bestreden, voor toewijzing gereed ligt, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten omdat uit de overgelegde producties niet blijkt dat ten opzichte van [directeur/eigenaar van de vennootschap] incassomaatregelen zijn genomen.
4.9
Het hof is van oordeel dat de vordering eveneens toewijsbaar is gelet op het in rov. 4.7 gegeven oordeel gelezen in samenhang met de bij memorie van grieven overgelegde brief van de raadsman van [appellant] van 26 maart 2017, waarbij [directeur/eigenaar van de vennootschap] in gebreke is gesteld en waarbij aanspraak is gemaakt op vervangende schadevergoeding indien een reactie op die brief van 26 maart 2017 uitblijft en voor dat geval de wettelijke rente is aangezegd met ingang van 14 april 2017. Gesteld noch gebleken is dat [directeur/eigenaar van de vennootschap] hierop heeft gereageerd. Daarmee staat vast dat [directeur/eigenaar van de vennootschap] in verzuim is geraakt. Om die reden zal de gevorderde wettelijke rente vanaf de in deze brief genoemde datum worden toegewezen.
4.1
De conclusie van dit alles is dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, het gevorderde zal worden toegewezen, met veroordeling van [directeur/eigenaar van de vennootschap] in de proceskosten die zijn gerezen in de procedure tussen hem en [appellant] .

5.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover ingesteld tegen [de vennootschap] ;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep voor zover ingesteld tegen [de vennootschap] , aan de zijde van [de vennootschap] tot dusverre begroot op nihil;
vernietigt het vonnis van 24 november 2016 voor zover gewezen tussen [appellant] en [directeur/eigenaar van de vennootschap] en doet opnieuw recht als volgt:
veroordeelt [directeur/eigenaar van de vennootschap] om aan [appellant] te betalen:
€ 5.263,50 bestaande uit € 4.537,50 incl. btw als vervangende schadevergoeding en € 726,- incl. btw voor de kosten van expertise, welke bedragen vermeerderd dienen te worden met de wettelijk rente daarover te rekenen vanaf 14 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [directeur/eigenaar van de vennootschap] in de kosten van de procedure, voor zover gerezen aan de zijde van [appellant] in eerste aanleg begroot op € 223, aan griffierecht, € 97,74 kosten betekening dagvaarding en € 768,- kosten gemachtigde en in dit hoger beroep begroot op € 313,- aan griffierecht, € 98,51 kosten betekening appeldagvaarding en € 632,- salaris advocaat, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit wijzen arrest en te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de bedoelde termijn voor voldoening, en in de nakosten, begroot op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.R. Sijmonsma en R.J.M. Cremers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 december 2017.
griffier rolraadsheer