In deze zaak gaat het om een vordering van de huurder, [appellant], tot terugbetaling van een waarborgsom van € 1.700,00, die hij heeft betaald bij het aangaan van een huurovereenkomst met [geïntimeerde]. De huurovereenkomst is beëindigd op 11 september 2015, waarna [appellant] de waarborgsom terugvorderde. [geïntimeerde] heeft echter verweer gevoerd, stellende dat de waarborgsom verrekend moest worden met kosten voor herstelwerkzaamheden aan de woning, omdat [appellant] de woning niet in de oorspronkelijke staat had opgeleverd. De kantonrechter heeft in eerste aanleg het verweer van [geïntimeerde] gehonoreerd en de vordering van [appellant] afgewezen.
In hoger beroep heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis van de kantonrechter. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, gezien de internationale aspecten van de zaak, en dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft de grieven van [appellant] gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat [geïntimeerde] geen recht heeft op verrekening van de waarborgsom met de herstelkosten, omdat niet is komen vast te staan dat de woning niet in de oorspronkelijke staat is opgeleverd. Het hof heeft de vordering van [appellant] tot terugbetaling van de waarborgsom toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.