ECLI:NL:GHSHE:2017:546

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
200.192.874_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en ouderschapsonderzoek na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een zorgregeling en ouderschapsonderzoek na de echtscheiding van partijen. De vader en moeder zijn met elkaar gehuwd geweest en hebben samen een minderjarige, geboren in 2010. Na de echtscheiding is er een contactregeling vastgesteld, maar partijen zijn het niet eens over de uitvoering hiervan. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, terwijl de moeder incidenteel appel heeft ingesteld om de beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat partijen niet in staat zijn om samen te werken in het belang van hun kind en heeft besloten tot een ouderschapsonderzoek. Dit onderzoek is gericht op het verbeteren van de onderlinge verhouding tussen de ouders, zodat zij beter kunnen samenwerken in de opvoeding van hun kind. Het hof heeft deskundigen benoemd om dit onderzoek uit te voeren en heeft bepaald dat de kosten hiervan ten laste van het Rijk komen, gezien de financiële situatie van de ouders. De zaak is pro forma aangehouden tot de resultaten van het onderzoek bekend zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 16 februari 2017
Zaaknummer: 200.192.874/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/281104 / FA RK 14-3699
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.A.A. Smits,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.E. Frenken.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 maart 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 juni 2016, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en te bepalen dat de vader contact heeft met de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] :
- de ene week op zaterdag van 11.30 uur tot 19.00 uur, onder de voorwaarde dat dit contact begeleid wordt door de grootouders vaderszijde;
- de andere week op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur, onder de voorwaarde dat dit contact begeleid wordt door de grootouders vaderszijde;
- jaarlijks gedurende de helft van de erkende feestdagen (kerstavond, eerste en tweede kerstdag, oud- en nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, eerste en tweede paasdag, Koningsdag, Hemelvaartsdag, eerste en tweede pinksterdag), onder de voorwaarde dat dit contact begeleid wordt door de grootouders vaderszijde,
waarbij de moeder [minderjarige] in het kader van de contactmomenten naar de vader brengt en de vader [minderjarige] naar de moeder terugbrengt.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 22 juli 2016, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken van de vader af te wijzen als ongegrond en onbewezen en voormelde beschikking te bekrachtigen voor zover het de grieven van de vader betreft en voor zover niet vernietigd op grond van het incidenteel appel zijdens de moeder voor zover nodig onder verbetering dan wel aanvulling van de gronden.
Tevens heeft de moeder hierbij incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de grief van de moeder betreft en voor het overige te bekrachtigen voor zover nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden en te bepalen dat de vader in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken [minderjarige] ophaalt bij de grootouders moederszijde en aan het einde van het contact terugbrengt naar de grootouders moederszijde
.
Bij journaalbericht, ingekomen ter griffie op 28 december 2016, heeft de moeder haar verzoek vermeerderd/gewijzigd en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan de moeder vervangende toestemming te verlenen voor het aanmelden van [minderjarige] voor hulpverlening inhoudende het opstarten van GGZ hulpverlening ter verkrijging van handvatten om aan te sluiten bij zijn onderwijsbehoefte.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 5 september 2016, heeft de vader verzocht de moeder in haar verzoek in incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek van de moeder af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Smits;
  • de moeder, bijgestaan door mr. I.J.A.J. Hanssen, namens zijn kantoorgenote mr. Frenken;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 januari 2016;
  • het journaalbericht met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 7 juli 2016;
  • het journaalbericht met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2016;
  • het journaalbericht met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 28 december 2016.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (ook te noemen: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 23 september 2011 heeft de rechtbank ‘s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 21 november 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij eindbeschikking van 12 oktober 2011 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een contactregeling vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige] iedere dinsdag om 11.00 uur wordt opgehaald en om 19.00 uur wordt teruggebracht door de vader, onder de voorwaarde dat de vader begeleid wordt door de grootouders vaderszijde.
3.4.
Partijen hebben voormelde contactregeling in april 2014 in onderling overleg aangepast, vanwege het feit dat [minderjarige] sinds februari 2014 doordeweeks naar school gaat waardoor het contact niet langer op dinsdag kon plaatsvinden. Partijen zijn, kort samengevat, overeengekomen dat de vader ieder weekend contact heeft met [minderjarige] , waarbij [minderjarige] de ene week op zaterdag van 11.30 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft en de andere week op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur. De vader draagt zorg voor het halen en terugbrengen van [minderjarige] en zowel tijdens het contact als tijdens de wisselmomenten zijn de grootouders vaderszijde aanwezig. Partijen hebben hetgeen zij zijn overeengekomen vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld, inhoudende dat er contact plaatsvindt de ene week op zaterdag van 11.30 uur tot 19.00 uur en de andere week op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur, onder de voorwaarde dat deze contacten begeleid worden door de grootouders vaderszijde. De vader dient in het kader van deze regeling [minderjarige] bij moeder op te halen en weer bij haar terug te brengen.
3.6.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Uit zowel de aan het hof overgelegde stukken als het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder niet, dan wel onvoldoende in staat zijn om elkaar als ouders van [minderjarige] te ondersteunen en daardoor niet in staat zijn om de gezamenlijk tussen hen bestaande geschillen met betrekking tot [minderjarige] op te lossen. Het hof is derhalve van oordeel dat partijen in het belang van [minderjarige] aan hun ouderrelatie dienen te werken. Het is thans en voor de toekomst in het belang van [minderjarige] dat partijen op ouderniveau met elkaar leren omgaan en leren samenwerken en dat zij afspraken met betrekking tot [minderjarige] kunnen maken.
3.7.2.
De vader en de moeder hebben zich ter zitting bereid verklaard aan verbetering van de onderlinge verhouding te gaan werken. Daartoe hebben zij ingestemd met een ouderschapsonderzoek, zijnde een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), waarbij twee ouderschapsonderzoekers worden benoemd en iedere onderzoeker één ouder krijgt toegewezen met de opdracht deze ouder te coachen bij het proces tot verbetering van de betrekkingen tussen de ouders. Het betreft derhalve uitdrukkelijk geen ‘standaard’ ouderschapsonderzoek, waarbij een deskundige wordt verzocht gesprekken met de ouders tezamen te voeren. Er mogen uiteraard gesprekken met de ouders gezamenlijk worden gevoerd, indien dit in casu nuttig en bevorderlijk wordt bevonden voor het doel van het ouderschapsonderzoek, maar het is geen vereiste. Het hof verzoekt de ouderschapsonderzoekers vooral een coachende rol te vervullen om, aan het einde van dat traject, ten aanzien van beide ouders gezamenlijk aan het hof te rapporteren omtrent het verloop van het coachingstraject en, indien er nog geschilpunten resteren, datgene te vermelden wat voor de beslissing van het hof dienstig kan zijn. Het coachingstraject is, gelet op het bepaalde in artikel 1:247 van het Burgerlijke Wetboek (BW), gericht op het gezamenlijke ouderschap na scheiding. Aan de individuele coachingsbegeleiding zit derhalve een het individu overstijgend belang vast, dat, zowel voor partijen als voor de rechter die eventueel een beslissing dient te nemen, concreet en toetsbaar dient te worden uitgewerkt door de deskundigen in hun rapportage. In zoverre komt aan partijen dus geen beroep toe op geheimhouding, zoals dit bijvoorbeeld wel zou gelden bij een mediationtraject.
3.7.3.
Partijen hebben ermee ingestemd de benoeming van de ouderschapsonderzoekers aan het hof over te laten. Het hof zal mr. drs. I. Sandig (als coach van de vader) en drs. D. Pront (als coach van de moeder) als ouderschapsonderzoekers benoemen. Bij journaalberichten, ingekomen ter griffie op 6 en 7 februari 2017, hebben respectievelijk de vrouw en de man verklaard akkoord te zijn met de benoeming van hen toegewezen coach. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundigen en de advocaten kunnen zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.7.4.
Het hof wijst op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het ouderschapsonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht. De advocaten van de vader en de moeder dienen
binnen 14 dagennadat deze beschikking is gegeven de aan ieder van hun cliënten toegewezen deskundige te voorzien van afschriften van de processtukken.
3.7.5.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden
tot 20 juli 2017pro forma, teneinde coaching en onderzoek door de ouderschapsonderzoekers te laten plaatsvinden.
3.7.6.
Wat de kosten van het ouderschapsonderzoek betreft, overweegt het hof als volgt.
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een dergelijk onderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van de kinderen nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte de kosten van zo een onderzoek geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk te brengen indien sprake is van geen of verminderde draagkracht aan de zijde van (een van) de ouders.
Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak ten aanzien van beide ouders aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten van de deskundigen tezamen, tot een maximum bedrag van in totaal € 4.500,- inclusief voorschotten en BTW, ten laste van het Rijk zullen komen. Het hof gaat er daarbij van uit dat de totale kosten laatstgenoemd bedrag niet te boven zullen gaan. De deskundigen dienen te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50 per uur, exclusief BTW.
3.8.
In het licht van de deelname van partijen aan voormeld coachingstraject en de verklaring van de man ter zitting dat hij zijn toestemming zal verlenen, heeft de advocaat van de moeder haar verzoek in incidenteel appel tot het verlenen van vervangende toestemming ingetrokken. Gelet hierop behoeft dit verzoek geen nadere bespreking en zal het hof dit verzoek afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
gelast een deskundigenonderzoek zoals in het lichaam van deze beschikking bedoeld;
benoemt tot deskundigen:
- mr. drs. I. Sandig,
Sandig Mediation,
[adres] ,
[postcode] [kantoorplaats] ,
[telefoonnummer] / [telefoonnummer] ,
[e-mailadres] ,
[internetsite] ,
en
- drs. D. Pront,
Flevomediation,
[adres] ,
[postcode] [kantoorplaats] ,
[telefoonnummer] ,
[e-mailadres] ,
[internetsite] ;
bepaalt dat de kosten van de deskundigen ten laste zullen komen van ‘s Rijks kas, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 3.7.6 bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. C.A.R.M. van Leuven;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundigen zal zenden;
bepaalt dat de advocaten van partijen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking van de deskundige die hun cliënt zal gaan coachen zal stellen;
bepaalt dat de deskundigen tezamen verslag zullen uitbrengen met betrekking tot het verloop van de individuele coachingstrajecten, zoals overwogen onder 3.7.2;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundigen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat de deskundigen uiterlijk 20 juli 2017 het hof schriftelijk verslag doen over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
verzoekt de deskundigen bij eventuele vertraging van het onderzoek de raadsheer-commissaris hierover tijdig schriftelijk, met afschrift aan partijen, te informeren onder vermelding van de oorzaak;
verzoekt de deskundigen een afschrift van het verslag toe te zenden aan de advocaten van partijen alsmede aan de Raad voor de Kinderbescherming;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de moeder vervangende toestemming te verlenen voor het aanmelden van [minderjarige] voor hulpverlening inhoudende het opstarten van GGZ hulpverlening ter verkrijging van handvatten om aan te sluiten bij zijn onderwijsbehoefte;
houdt in afwachting van het verloop en de resultaten van voornoemd deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing pro forma aan tot
20 juli 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en A. Herczog en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2017.