Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 744685 CV EXPL 12-9068)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en wijziging van eis, met een productie;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
3.De beoordeling
- [appellante] exploiteert het [hotel] op Curaçao.
- [geïntimeerde] verricht sales- en marketingactiviteiten in de reis- en toerisme-industrie.
- [appellante] en [geïntimeerde] hebben in 2009 onderhandeld over het verrichten van werkzaamheden door [geïntimeerde] voor [appellante] met betrekking tot de Benelux. [appellante] en [geïntimeerde] hebben vervolgens, naar het hof begrijpt in de tweede helft van 2009, een overeenkomst gesloten. In die overeenkomst staat onder meer het volgende:
3.Duties of [geïntimeerde]
4.Reporting
A monthly report shall be e-mailed before the 5th of the following month.
5.Fees
6.Payment
7.Duration of Agreement
- Op basis van deze overeenkomst heeft [geïntimeerde] sinds 1 september 2009 werkzaamheden verricht als vertegenwoordiger voor [appellante] .
- Bij brief van 24 augustus 2010 heeft de toenmalige advocaat van [geïntimeerde] [appellante] gesommeerd om aan [geïntimeerde] een hoofdsom van € 48.480,71 te voldoen, vermeerderd met, onder meer, buitengerechtelijke kosten. De hoofdsom bestaat in hoofdzaak uit niet aan [geïntimeerde] betaalde commissie over het vierde kwartaal van 2009 en het eerste en tweede kwartaal van 2010.
- Bij brief van 18 november 2010 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
‘This letter is to inform you (…) that per Section 7 of the contract (…) ninety (90) days notice is herby given to terminate said contract.
- [geïntimeerde] heeft [appellante] in kort geding gedagvaard voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in dat kort geding, kort gezegd, als voorlopige voorziening betaling van onbetaald gebleven commissie gevorderd. Het Gerecht heeft [appellante] bij vonnis van 17 december 2010 veroordeeld om aan [geïntimeerde] USD 52.517,30 en € 8.424,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 12 september 2010 en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
- [appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht. Dit hoger beroep is uitgemond in een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 1 november 2011. Bij dat vonnis heeft het hof, voor zover thans van belang, het vonnis van het Gerecht van 17 december 2010 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de door [geïntimeerde] gevorderde voorziening geweigerd en [geïntimeerde] in de proceskosten veroordeeld.
- primair: [appellante] te gebieden om een door een registeraccountant ondertekende verklaring over te leggen betreffende de in de dagvaarding bedoelde omzet van [appellante] over de periode van 1 september 2009 tot en met 18 februari 2011;
- subsidiair: [appellante] te gebieden aan [geïntimeerde] of aan een aan te wijzen deskundige volledige inzage te geven in alle nodige bewijsstukken aan de hand waarvan de in de dagvaarding bedoelde omzet van [appellante] over de periode van 1 september 2009 tot en met 18 februari 2011 kan worden vastgesteld;
- meer subsidiair: een andere maatregel te gelasten op grond waarvan door [appellante] alle informatie zal worden verstrekt die nodig is om de in de dagvaarding bedoelde omzet van [appellante] over de periode van 1 september 2009 tot en met 18 februari 2011 vast te stellen;
voorwaardelijk, namelijk voor zover dit nog niet bij voorlopige voorziening is toegewezen, samengevat:
- primair: [appellante] te gebieden om een door een registeraccountant ondertekende verklaring over te leggen betreffende de in de dagvaarding bedoelde omzet van [appellante] over de periode van 1 september 2009 tot en met 18 februari 2011;
- subsidiair: [appellante] te gebieden aan [geïntimeerde] of aan een aan te wijzen deskundige volledige inzage te geven in alle nodige bewijsstukken aan de hand waarvan de in de dagvaarding bedoelde omzet van [appellante] over de periode van 1 september 2009 tot en met 18 februari 2011 kan worden vastgesteld;
- meer subsidiair: een andere maatregel te gelasten op grond waarvan door [appellante] alle informatie zal worden verstrekt die nodig is om de in de dagvaarding bedoelde omzet van [appellante] over de periode van 1 september 2009 tot en met 18 februari 2011 vast te stellen;
onvoorwaardelijk, samengevat:
- primair: veroordeling van [appellante] tot betaling van een hoofdsom van € 85.397,47, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een aantal deelposten zoals vermeld in de dagvaarding;
- subsidiair: veroordeling van [appellante] tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat;
- De door [geïntimeerde] in de hoofdzaak ingestelde onvoorwaardelijke vordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor, behoudens voor zover het betreft het bedrag van € 4.000,-- ter zake buitengerechtelijke kosten dat onderdeel vormt van de gevorderde hoofdsom van € 85.397,47. Ter zake buitengerechtelijke kosten is slechts € 1.785,-- toewijsbaar. In totaal is dus, inclusief buitengerechtelijke kosten, een hoofdsom van € 83.182,47 toewijsbaar (rov. 2.4).
- [geïntimeerde] heeft geen belang meer bij haar incidentele vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 223 Rv. [geïntimeerde] heeft ook geen belang meer bij haar voorwaardelijke vorderingen in de hoofdzaak. Deze vorderingen moeten dus bij gebrek aan belang worden afgewezen (rov. 2.3).
- over € 10.172,87 vanaf 3 mei 2010,
- over € 16.977,85 vanaf 19 juli 2010,
- over € 11.905,39 vanaf 16 augustus 2010,
- over € 8.500,00 vanaf 1 januari 2010,
- over € 3.500,00 vanaf 18 februari 2010,
- over € 1.000,00 vanaf 1 september 2010,
- over € 1.000,00 vanaf 1 oktober 2010,
- over € 1.000,00 vanaf 1 november 2010,
- over € 1.000,00 vanaf 1 december 2010,
- over € 1.000,00 vanaf 1 januari 2011,
- over € 1.000,00 vanaf 1 februari 2011,
- over € 500,00 vanaf 19 februari 2011,
- over € 7.817,10 vanaf 3 september 2010,
- [appellante] heeft de overeenkomst bij brief van 18 november 2010 rechtsgeldig opgezegd per 18 februari 2011. [geïntimeerde] kan [appellante] dus slechts aanspreken ter zake betalingsverplichtingen over de periode tot aan 18 februari 2011 (rov. 3.3).
- [appellante] heeft vanaf augustus 2010 de vaste vergoeding van € 1.000,-- niet meer betaald. [appellante] moet deze vergoeding alsnog betalen over de periode van 1 augustus 2010 tot en met 18 februari 2011, waarbij over de periode van 1 tot en met 18 februari 2011 de helft van de maandtermijn zal worden toegewezen (rov. 3.4 tot en met 3.10).
- De aan [geïntimeerde] toekomende provisie van 5% moet worden berekend over de omzet die [appellante] in de betreffende periode heeft gerealiseerd door klanten uit de Benelux, ongeacht of die omzet is ontstaan door toedoen van [geïntimeerde] (rov. 3.11 tot en met 3.15).
- [geïntimeerde] draagt de bewijslast van haar stelling dat de provisie niet alleen berekend moet worden over de kameromzet maar ook over de bestedingen aan eten en drinken (food and beverages) en eventuele telefoonkosten (rov. 3.16 en 3.17).
- Om de hoogte van de bij de provisie in aanmerking te nemen omzet te bepalen, dient een deskundigenonderzoek plaats te vinden. In verband daarmee mogen de partijen zich nog uitlaten (rov. 3.18 tot en met 3.20).
- De gevorderde reiskosten zijn niet bestreden zodat die zullen worden toegewezen (rov. 3.21).
- [geïntimeerde] heeft het door haar bij conclusie van antwoord in verzet ingediende verzoek om een voorlopige voorziening niet langer gehandhaafd, zodat dat verzoek moet worden afgewezen. De kosten van dit incidentele verzoek moeten tussen de partijen worden gecompenseerd, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt (rov. 2.1 tot en met 2.5).
- Omdat [geïntimeerde] te kennen heeft gegeven af te zien van bewijslevering ter zake de verschuldigdheid van provisie over bestedingen aan eten en drinken en telefoonkosten zal dit onderdeel van haar vordering worden afgewezen (rov. 2.6).
- de vordering van [geïntimeerde] tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen;
- de proceskosten van het incident tussen de partijen gecompenseerd, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen.
- 1. Welke kameromzet is door [hotel] gerealiseerd in de periode van 1 september 2009 tot 18 februari 2011?
- 2. Welk deel van die kameromzet is afkomstig uit de Benelux?
- 3. Welke belastingen dienen over deze kameromzet afgedragen te worden en tot welke netto kameromzet leidt dat?
- 4. Moet de service charge als een vorm van belasting gezien worden die op de kameromzet in mindering strekt? Tot welk resultaat leidt dat?
- Welke opmerkingen zijn naar het oordeel van de deskundige verder van belang in het kader van de door de kantonrechter te nemen beslissing?
- Gelet op het rapport van de deskundige Blijleven heeft [geïntimeerde] geen belang meer bij haar voorwaardelijke vorderingen in de hoofdzaak, zodat die vorderingen moeten worden afgewezen (rov. 2.12).
- Ter zake de vaste commissie (retainer fee) is [appellante] € 1.000,-- per maand verschuldigd zodat over de periode van 1 augustus 2010 tot 18 februari 2011 een bedrag van € 6.500,-- moet worden toegewezen (rov. 2.13).
- De deskundige heeft de over de periode van 1 september 2009 tot 18 februari 2011 in aanmerking te nemen kameromzet te zake klanten uit de Benelux berekend op USD 1.460.000,--, zodat de variabele commissie van 5% uitkomt op USD 73.000,--, hetgeen neerkomt op € 53.779,10. Dat bedrag is als variabele commissie toewijsbaar (rov. 2.14).
- Ter zake van “vliegkosten” is het gevorderde bedrag van € 607,50 toewijsbaar (rov. 2.15).
- De vordering ter zake buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar (rov. 2.16).
- a. ter zake van vaste commissie € 6.500,-- vermeerderd met de wettelijke (handels)rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 1.000,-- per maand in het tijdvak van augustus 2010 tot en met februari 2011, telkens vanaf de vervaldag op de vijftiende dag van iedere maand, en over € 500,-- vanaf 15 februari 2011;
- b. ter zake van variabele commissie € 53.779,10, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over:
- € 8.103,70 (vierde kwartaal 2009) met ingang van 4 mei 2010;
- € 9.549,47 (eerste kwartaal 2010) met ingang van 19 juli 2010;
- € 9.549,47 (tweede kwartaal 2010) met ingang van 16 augustus 2010;
- € 9.549,47 (derde kwartaal 2010) met ingang van 1 februari 2011;
- € 9.549,47 (vierde kwartaal 2010) met ingang van 1 april 2011;
- € 7.477,50 (1 januari tot en met 18 februari 2011) met ingang van 1 augustus 2011.
- aanpassing van de data met ingang waarvan wettelijke handelsrente verschuldigd is over de variabele commissie, zoals aangegeven in paragraaf 77 van de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
- veroordeling van [appellante] om – in aanvulling van hetgeen al door de kantonrechter is toegewezen – aan [geïntimeerde] de in de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep genoemde bedragen ter zake vaste commissie en variabele commissie over de periode vanaf 18 februari 2011 tot 1 september 2011 te betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente zoals in die memorie aangegeven.
- € 2.071,97 aan aanvullende variabele commissie over het eerste kwartaal van 2011 (naast het door de kantonrechter reeds toegewezen bedrag over de periode tot 18 februari 2011);
- € 9.549,47 aan variabele commissie over het tweede kwartaal van 2011;
- € 6.366,31 aan variabele commissie over juli en augustus 2011.
- € 8.103,70 (vierde kwartaal 2009) met ingang van 4 mei 2010;
- € 9.549,47 (eerste kwartaal 2010) met ingang van 19 juli 2010;
- € 9.549,47 (tweede kwartaal 2010) met ingang van 16 augustus 2010;
- € 9.549,47 (derde kwartaal 2010) met ingang van 1 februari 2011;
- € 9.549,47 (vierde kwartaal 2010) met ingang van 1 april 2011;
- € 7.477,50 (1 januari tot en met 18 februari 2011) met ingang van 1 augustus 2011.
4.De uitspraak
- € 500,-- vanaf 1 april 2011;
- € 1.000,-- met ingang van 1 mei 2011;
- € 1.000,-- met ingang van 1 juni 2011;
- € 1.000,-- met ingang van 1 juli 2011;
- € 1.000,-- met ingang van 1 augustus 2011;
- € 1.000,-- met ingang van 1 september 2011;
- € 1.000,-- met ingang van 1 oktober 2011;
- € 2.071,97 (restant eerste kwartaal 2011) vermeerderd met de wettelijke (handels)rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 1 juli 2011;
- € 9.549,47 (tweede kwartaal 2011) vermeerderd met de wettelijke (handels)rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 1 oktober 2011;
- € 6.366,31 (augustus en september 2011) vermeerderd met de wettelijke (handels)rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 1 januari 2012;