2.7.Naar het oordeel van de rechtbank slaagt belanghebbendes stelling niet. In de door belanghebbende aangehaalde arresten van de Hoge Raad wordt de mogelijkheid geboden fouten in de objectafbakening onder voorwaarden ten tijde van bezwaar en beroep te herstellen door de afbakening aan te passen zodanig dat de aanslag nog slechts betrekking heeft op één – op de juiste wijze afgebakend – belastingobject. Daarnaast is voor de heffingsambtenaar de mogelijkheid blijven bestaan om de WOZ-beschikking ten aanzien van een onjuist afgebakend object te vernietigen en een nieuwe beschikking op te leggen voor zover dat binnen de aanslagtermijn van artikel 11, derde lid, van de AWR geschiedt, zoals ook in het in 2.6 genoemde arrest is overwogen. In dit geval heeft de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking en de aanslagen binnen drie jaar opgelegd. De heffingsambtenaar heeft – in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende beweert – niet rechtens onjuist gehandeld door ten aanzien van het onderhavige object de beschikking van 30 november 2013 te vernietigen in verband met onjuiste objectafbakening en de onderhavige beschikking en aanslagen op te leggen.
2.8.Gelet op het vorenstaande heeft de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking en de aanslagen terecht opgelegd en is het beroep hiertegen ongegrond verklaard.”
9. In hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1. Zijn de aanslagen op 30 september 2015 rechtsgeldig opgelegd?
2. Heeft de Heffingsambtenaar de dwangsom wegens niet tijdig beslissen geformaliseerd in een beschikking?
3. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten voor rechtskundige bijstand in de bezwaar- en beroepsfase?
Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen ontkennend en de derde vraag bevestigend. De Heffingsambtenaar beantwoordt de eerste en de derde vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend.
10.
Belanghebbende stelt in hoger beroep kort samengevat, dat de beslissing van de Rechtbank betreffende de aanslagen onjuist is, omdat de Heffingsambtenaar terzake van een onjuiste objectafbakening niet de vrijheid heeft om, na vernietiging van de oorspronkelijke aanslagen, nieuwe aanslagen op te leggen. Belanghebbende is van mening, dat de Heffingsambtenaar, nadat hij in eerste instantie het object te ruim heeft afgebakend, alleen de weg mocht bewandelen van de verlaging van de oorspronkelijke aanslagen. De oplegging van nieuwe aanslagen, nadat de oorspronkelijke aanslagen waren vernietigd, behoort niet tot de mogelijkheden, zo stelt belanghebbende.
11. Het Hof volgt belanghebbende niet in haar stelling. De Hoge Raad heeft in het arrest van 27 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8146, overwogen: “3.2.4.2. Indien bij het opleggen van een aanslag in de (destijds) onroerendgoedbelastingen (en thans de onroerendezaakbelastingen (…) een fout is gemaakt bij de afbakening van het belastingobject, kan die fout volgens de rechtspraak van de Hoge Raad in bezwaar of beroep niet worden hersteld en dient de aanslag te worden vernietigd (zie o.a. HR 8 juli 1992, nr. 28262, BNB 1992/311) (…).
3.2.4.3. Aan de hiervoor in 3.2.4.2 bedoelde rechtspraak zijn bezwaren verbonden. Het gevolg van een gemaakte afbakeningsfout (vernietiging van de gehele aanslag) staat vaak niet in verhouding tot de ernst van de fout. (…).
3.2.4.4. Deze bezwaren brengen de Hoge Raad ertoe zijn in de hiervoor in 3.2.4.2 bedoelde rechtspraak neergelegde leer te herzien. Indien, zoals hier, bij het opleggen van een aanslag in de onroerendezaakbelastingen een fout is gemaakt bij de afbakening van het belastingobject, doordat de aanslag mede betrekking heeft op objecten die in gebruik zijn bij derden,
kan(
cursivering Hof) de afbakening van het belastingobject in bezwaar of beroep door de gemeente of de belastingrechter worden aangepast, zodanig dat de aanslag nog slechts betrekking heeft op één - op de juiste wijze afgebakend - belastingobject. Daarbij dient zo nodig de waarde van het object te worden verlaagd.”
Door het gebruik van het woordje “kan” in de rechtsoverweging 3.2.4.4 geeft de Hoge Raad aan dat hier twee opties beschikbaar zijn: de Heffingsambtenaar mag of de oorspronkelijke beschikking en aanslagen aanpassen, of vernietigen en nieuwe beschikkingen en aanslagen opleggen. De andersluidende opvatting van belanghebbende berust op een verkeerde lezing van de arresten van de Hoge Raad. Anders dan belanghebbende meent, zijn ter zake van de loodsen (de onroerende zaak) geen twee primitieve aanslagen opgelegd, omdat deze aanslagen een ander WOZ-object betreffen (de loodsen) dan de oorspronkelijke aanslagen (het woonhuis en de loodsen).
12. De eerste in geschil zijnde vraag dient derhalve bevestigend te worden beantwoord. De uitspraak van de Rechtbank is in zoverre juist.
13. Partijen zijn het er over eens, dat de Heffingsambtenaar tot op heden de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom niet bij beschikking heeft vastgesteld als bedoel in artikel 4:18 van de Awb. De Rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld, dat belanghebbendes beroep in zoverre ongegrond was. Het Hof zal daarom de uitspraak van de Rechtbank in zoverre vernietigen en de verschuldigde dwangsom, naar niet in geschil is, op het maximale bedrag van € 1.260 vaststellen. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof desgevraagd nadrukkelijk verklaard haar grief betreffende de rentetoekenning over de verbeurde dwangsom in te trekken.
14. De tweede in geschil zijnde vraag dient derhalve ontkennend te worden beantwoord. Het hoger beroep is in zoverre gegrond en de uitspraak van de Rechtbank dient in zoverre te worden vernietigd.
15. Partijen zijn het bij nader inzien er over eens geworden dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van rechtskundige bijstand. De derde vraag dient bevestigend te worden beantwoord. Het hoger beroep van belanghebbende is in zoverre gegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
16. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 46 respectievelijk € 124 te vergoeden.
Ten aanzien van de kosten van bezwaar en de proceskosten
17. Partijen zijn het er over eens dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van rechtskundige bijstand. Het Hof stelt de kosten van het bezwaar, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), op 2 (punten) x € 246 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), is € 492; de kosten van het beroep bij de Rechtbank, mede gelet op het bepaalde in het Besluit, op 1 (punt) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), is € 495; en de kosten van het hoger beroep bij het Hof op 2 (punten) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), is € 990, dat is in totaal op € 1.977.
18. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.
19. Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door J. Swinkels, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 november 2017.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 4 december 2017.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.