ECLI:NL:GHSHE:2017:5379

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
200.177.112_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over eigendom van een strook grond en de uitleg van een akte uit 1952

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een burengeschil over de eigendom van een strook grond tussen twee partijen, aangeduid als [appellante] en [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank de vorderingen van beide partijen had afgewezen. De kern van het geschil draait om de vraag of de akte uit 1952, die betrekking heeft op de eigendomsoverdracht van onroerend goed, ook de eigendom van de betreffende strook grond heeft overgedragen aan [geïntimeerde]. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] sinds 2010 eigenaar is van haar perceel, terwijl [geïntimeerde] sinds 1993 eigenaar is van haar perceel. De akte uit 1952, die door [geïntimeerde] als bewijs werd ingediend, werd door het hof als cruciaal beschouwd. Het hof oordeelde dat de akte niet alleen een koopovereenkomst was, maar ook de bedoeling had om de eigendom van de strook grond over te dragen. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] de eigenaar is van de strook grond, die als uitweg dient naar de [straat 2]. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank in conventie, maar vernietigde het in reconventie, waarbij het verklaarde dat [geïntimeerde] eigenaar is van de strook grond. [appellante] werd veroordeeld om medewerking te verlenen aan de notariële vastlegging van deze eigendom.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.177.112/01
arrest van 5 december 2017
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Leusden,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in principaal appel,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.S.B.E. Reinders te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 10 november 2015 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer C/03/191347/HA ZA 14/274 gewezen vonnis van 6 mei 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 10 november 2015 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie na aanbrengen van 19 januari 2016;
  • de memorie van grieven met productie;
  • de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens bezwaar tegen eiswijzigingen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.
[appellante] is sinds 2010 eigenaresse van het woonhuis en verdere aanhorigheden, ondergrond en tuin, staande en gelegen te [plaats] aan de [adres 1] , kadastraal bekend als gemeente Kerkrade, sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer 1] . Deze woning is een hoekwoning. Aan de (gezien vanaf de achterkant van de woningen aan de [straat 1] ) rechterkant ervan loopt de [straat 2] . De garage van [appellante] , die in 2012 is gebouwd, is gelegen achter de hoekwoning en komt uit op de [straat 2] .
6.1.2.
[geïntimeerde] is sinds 1993 eigenaresse van het woonhuis en verdere aanhorigheden, ondergrond en tuin, staande en gelegen te [plaats] aan de [adres 2] , kadastraal bekend als gemeente Kerkrade, sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2] . In de tuin van de woning van [geïntimeerde] staat een garage. De garage is bereikbaar vanaf de [straat 2] via een bestrate strook grond, gelegen tussen de garage van [appellante] en de garage op het perceel [adres 3] , eigendom van [eigenaar] . In de leveringsakte van 22 september 1993 (productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie), waarmee [geïntimeerde] haar perceel geleverd heeft gekregen, wordt op pagina 4 laatste alinea met betrekking tot een uitweg vanaf het verkochte naar de [straat 2] verwezen naar "voormelde titel van aankomst", waarmee wordt gedoeld op hetgeen op pagina 2 van de akte onder het kopje "Voorafgaande verkrijging" is weergegeven, te weten:
"(...) Het verkochte is door verkoper in eigendom verkregen door de overschrijving bij de Rijksdienst van het Kadaster en de Openbare Registers te [vestigingsplaats] in register hypotheken 4 op twee en twintig december negentienhonderd twee en vijftig in deel 1967 nummer [nummer] van een afschrift ener akte van levering, op achttien december negentienhonderd twee en vijftig verleden voor notaris [notaris] , destijds te [standplaats] , zijnde de koopsom inmiddels voldaan (...)"
6.1.3.
Onder meer de percelen die thans bekend staan als gemeente Kerkrade nummers
[sectieletter 1] [sectienummer 1] en [sectieletter 1] [sectienummer 2] , de aan partijen toebehorende percelen, zijn ontstaan door opdeling in diverse percelen van een groter perceel, destijds (1952) bekend staand als gemeente Kerkrade, sectie [sectieletter 2] nummer [sectienummer 3] .
6.1.4.
In de op 19 december 1952 voor notaris [notaris] verleden akte (onderdeel van productie 1 bij MvA princ. appel) wordt onder meer, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
"(...) 5) Aan de comparant [geintimeerde sr.] (hof: zijnde de vader van [geïntimeerde] , verder te noemen: [geintimeerde sr.] ), die verklaarde van comparant [verkoper 2] te hebben gekocht:
Gemeente Kerkrade:
Het nieuwgebouwd huis met tuin aan de [adres 2] , kadastraal bekend in sectie [sectieletter 2] deel van nummer [sectienummer 3] groot circa een are en zeven en zeventig centiaren.
Zijnde een gedeelte van dit perceel gelegen links naast het hiervoren aan de comparant [verkoper 1] verkochte (hof: [adres 4]
) benevens een strook breed circa een meter dertig centimeter, vanaf de tuin als uitweg dienende naar de [straat 2] , langs de achterzijde van het hierna door de comparante de weduwe [moeder van appellante] (hof: zijnde de moeder van [appellante] , verder te noemen: mevrouw [moeder van appellante]
) aan te kopen perceel. Deze strook kadaster Sectie [sectieletter 2] deel van nummer [sectienummer 3] en groot circa dertien centiaren.
Alles zoals ter plaatse afgepaald (...)"
en:
"(...) 6) Aan de comparante de weduwe [moeder van appellante] die verklaarde van de comparant [verkoper 2] te hebben gekocht:
Gemeente Kerkrade:
Het nieuwgebouwd huis aan de [adres 1] , met daarachter en daarnaast langs de [straat 2] gelegen tuin, kadastraal bekend in Sectie [sectieletter 2] deel van nummer [sectienummer 3] groot circa een are tachtig centiaren.
Ter andere zijde grenzend aan het hiervoor aan de comparant [geïntimeerde] verkochte.
Alles zoals ter plaatse afgepaald (...)"
En verder:
“(…) Tussen alle partijen is voorts overeengekomen:
a) Het verkochte gaat op de respectieve kopers over zo en in de staat, waarin hetzelve zich thans bevindt en uitstrekt, vrij van alle hypothecaire lasten en inschrijvingen met al derzelver heersende en lijdende erfdienstbaarheden, rechten en verplichtingen zonder vrijwaring wegens verborgen gebreken of voor de juistheid der opgegeven maten.
b) Het gekochte kan door de respectieve kopers in eigen bezit, genot en gebruik worden aanvaard bij het betalen der kooppenningen, komende de grondbelasting en alle andere eigenaarslasten hieruit geheven wordende vanaf een Januari aanstaande voor rekening van kopers (...)"
In de aanhef van de akte wordt vermeld dat de hypotheekbewaarder de akte op 20 december 1952 in bewaring heeft genomen.
6.1.5.
Uit een schrijven van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers van 27 mei 2015 (prod. 1 MvA princ. appel) blijkt dat voornoemde akte in de openbare registers voorkomt. Op 20 december 1952 is de akte "in bewaring genomen".
6.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] (in conventie) dat de rechtbank [geïntimeerde] zal verbieden zich op haar perceel te begeven, althans met een auto vanaf de [straat 2] te [plaats] te gaan naar haar garage en vice versa en daarbij gebruik te maken van het grondstuk dat aan [appellante] in eigendom toebehoort en/of anderszins met een auto te komen op het grondstuk van eisers, alsmede voormeld gebruik door huisgenoten of bezoekers toe te staan, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding. Ook vordert [appellante] dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 904,00 en de proceskosten, deze laatste kosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf een week na betekening van het vonnis.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellante] noch haar rechtsvoorgangster heeft aan [geïntimeerde] toestemming gegeven om gebruik te maken van het perceel van [appellante] . De grond waarvan [geïntimeerde] zonder recht of titel gebruik maakt is eigendom van [appellante] . Er is geen sprake van vestiging of anderszins ontstaan van een recht van erfdienstbaarheid op grond waarvan [geïntimeerde] van de aan [appellante] toebehorende strook grond gebruik zou mogen maken. Er is geen recht van overpad en al helemaal geen recht om met een auto over de strook grond te gaan. Evenmin heeft [geïntimeerde] het recht om een of meer auto's op de strook te parkeren, die auto's daar te wassen of anderszins met een auto de strook te gebruiken. Door zonder recht of titel van de grond van [appellante] gebruik te maken, handelt [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellante] .
6.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
[geïntimeerde] heeft na wijziging van eis in reconventie, zakelijk weergegeven, gevorderd dat de rechtbank:
primair:
voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde] , en niet [appellante] , de eigenaar is van de strook grond, breed ongeveer 1 meter en 30 centimeter vanaf haar perceel langs de achterzijde van het perceel van [appellante] , welke strook Kadastraal aangeduid was als sectie [sectieletter 2] deel van nummer [sectienummer 3] en groot is ongeveer 13 centiaren;
[appellante] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 495,00, althans een zodanig bedrag zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2014, althans vanaf een datum zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair: voor recht zal verklaren dat ten behoeve van het heersend erf van [geïntimeerde] een ten laste van het lijdend erf van [appellante] een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan of gevestigd om over deze weg met een auto te komen en te gaan vanaf de [straat 2] naar de Garage van [geïntimeerde] en wel over een strook van ongeveer 1.30 meter breed vanaf het perceel van [geïntimeerde] langs de achterzijde van het perceel van [appellante] ;
meer subsidiair: voor recht zal verklaren dat ten behoeve van het heersend erf van [geïntimeerde] een ten laste van het lijdend erf van [appellante] door verjaring ex artikel 3:99 BW een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan of gevestigd om over deze weg met een auto te komen en te gaan vanaf de [straat 2] naar de Garage van [geïntimeerde] en wel over een strook van ongeveer 1.30 meter breed vanaf het perceel van [geïntimeerde] langs de achterzijde van het perceel van [appellante] ;
nog meer subsidiair: voor recht zal verklaren dat door verjaring ex artikel 3:105 BW ten behoeve van het heersend erf van [geïntimeerde] een ten laste van het lijdend erf van [appellante] een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan of gevestigd om over deze weg met een auto te komen en te gaan vanaf de [straat 2] naar de Garage van [geïntimeerde] en wel over een strook van ongeveer 1.30 meter breed vanaf het perceel van [geïntimeerde] langs de achterzijde van het perceel van [appellante] ;
[appellante] zal veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan het in een notariële akte vastleggen van bedoelde erfdienstbaarheid, dan wel te beslissen dat de uitspraak in de plaats komt van een dergelijke akte en dat dit vonnis als zodanig inschrijfbaar is in het daartoe bestemde register, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag tot een maximum van € 25.000,00 indien gedaagde na betekening van het vonnis in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
[appellante] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag ter zake van buitengerechtelijke kosten van € 904,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
[appellante] zal veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie, met bepaling dat zij de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is indien zij niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis die kosten zal hebben voldaan;
[appellante] zal veroordelen in de nakosten ad € 131,00 indien [appellante] aan de veroordeling voldoet zonder dat het vonnis aan haar hoeft te worden betekend en
€ 199,00 indien het vonnis betekend moet worden.
[geïntimeerde] heeft daartoe, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
[geintimeerde sr.] heeft destijds de bewuste strook grond van [verkoper 2] in eigendom verkregen. Dat blijkt uit de daarvan op 18 december 1952 opgemaakte notariële akte. [geïntimeerde] , als rechtsopvolgster van [geintimeerde sr.] , heeft daarom altijd al de eigendom gehad van de strook grond.
Voor het geval [geïntimeerde] niet altijd al de eigendom heeft gehad van de strook grond, beroept zij zich er op dat zij een erfdienstbaarheid op de strook bezit. Al vanaf de jaren 70 wordt de strook als inrit naar de garage van het perceel [adres 2] gebruikt. Nu de strook aldus al meer dan 50 jaar door (de rechtsvoorganger van) [geïntimeerde] wordt gebruikt is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [appellante] [geïntimeerde] zonder enige reden thans dat gebruik weigert.
6.2.5.
[appellante] heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd. Hierna zal, voor zover van belang, op dit verweer worden ingegaan.
6.3.
In het beroepen vonnis heeft de rechtbank zowel de vorderingen in conventie van [appellante] als de vorderingen in reconventie van [geïntimeerde] afgewezen en [appellante] in conventie en [geïntimeerde] in reconventie in de proceskosten veroordeeld.
6.4.
[appellante] heeft in principaal hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
6.5.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep vier grieven aangevoerd. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot toewijzing van de door haar op pagina's 19 tot en met 22 van de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel opgenomen vorderingen. De onder I in het petitum vermelde gewijzigde vorderingen luiden thans, voor zover van belang, als volgt:
Subsidiair te verklaren voor recht dat ten behoeve van het heersend erf, namelijk het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente Kerkrade, sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2] een ten laste van het lijdend erf, namelijk het woonhuis met ondergrond, erf, tuin, en verdere aanhorigheden, staande en gelegen aan de [adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente Kerkrade, sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer 1] bij akte d.d. 20 december 1952 een erfdienstbaarheid van weg c.q. recht van uitweg is (ontstaan) resp. is gevestigd om over deze weg met een auto te gaan en te komen naar de op het erf, tuin en verdere aanhorigheden aanwezige garage, staande en gelegen aan de [adres 2] te [plaats] en wel over een strook breed ongeveer 1 meter en 30 centimeter vanaf het perceel van geïntimeerde in principaal appel, tevens appellante in incidenteel appel langs de achterzijde van het destijds door de weduwe [moeder van appellante] aangekochte perceel, welke strook kadastersectie [sectieletter 2] deel van nummer [sectienummer 3] en groot ongeveer 13 centiaren, alles zoals ter plaatse (was) afgepaald;
en
Meer subsidiair te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] , en niet [appellante] , door verkrijgende verjaring ex artikel 3:305 jo. 3: [sectienummer 1] BW eigenaar is geworden van de litigieuze strook grond, breed ongeveer 1 meter en 30 centimeter, lopende vanaf haar perceel langs de achterzijde van het perceel van [appellante] , welke strook Kadastraal aangeduid was als sectie [sectieletter 2] deel van nummer [sectienummer 3] en groot is ongeveer 13 centiaren en de omvang en ligging van welke strook volgt uit de Kadastrale grensreconstructie d.d. 2 december 2014.
6.6.
Het hof begrijpt uit hetgeen [appellante] onder 13 van haar memorie van antwoord in incidenteel appel/tevens bezwaar tegen eiswijzigingen heeft gesteld, dat zij vindt dat de eiswijziging van [geïntimeerde] in incidenteel appel in strijd is met de goede procesorde, want te laat is gedaan.
Het hof verwerpt dit bezwaar. Het stond [geïntimeerde] vrij om in hoger beroep haar eis te wijzigen en zij heeft dit gedaan op het daartoe voorgeschreven en eerst mogelijke moment, namelijk bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel. In die zin is er dan ook geen sprake van het “te laat” wijzigen van de eis. [appellante] heeft verder geen redenen aangegeven waarom de eiswijziging in strijd zou zijn met de goede procesorde. Daar komt bij dat, nu het debat in eerste aanleg deels al over de eigendomsvraag met betrekking tot de strook grond ging, [appellante] door de eiswijziging ook niet onredelijk in haar verdediging is bemoeilijkt. Evenmin is er sprake van een als gevolg van de eiswijziging te duchten vertraging van de procedure.
6.7.
Het hof zal eerst het meest verstrekkende verweer van [geïntimeerde] , dat zij eigenaar is van de betreffende strook grond van circa 1.30 meter breed, beoordelen. Indien dat het geval is, behoeven de stellingen en grieven van partijen over het al dan niet (door vestiging of verjaring) rusten van een erfdienstbaarheid op de bewuste strook grond en/of het verjaren van het recht om opheffing van de onrechtmatige toestand te vorderen geen bespreking meer.
6.7.1.
Het hof overweegt allereerst dat met een door het kadaster gereconstrueerde erfgrens nog niet per definitie ook de eigendomsgrens is gegeven (vergelijk Hoge Raad 3 november 2000, NJ 2001/222).
6.7.2.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep in r.o. 4.5. onder andere overwogen dat voor de overdracht van een onroerende zaak vereist is dat de levering geschiedt door een daartoe bestemde notariële akte en dat, nu die akte niet is overgelegd, niet in rechte vastgesteld kan worden dat de strook grond in eigendom is overgedragen aan [geintimeerde sr.] Dat oordeel is naar het huidige recht juist, maar de bepaling, inhoudende dat de akte tot levering van onroerende zaken notarieel moet worden verleden, is pas op 16 augustus 1956 van kracht is geworden. Voor die datum, en dus ook in 1952, kon de overdracht van onroerende zaken plaatsvinden door inschrijving in de openbare registers van een onderhandse koopakte.
6.7.3.
Vervolgens is de vraag of met de inschrijving van de onderhandse koopakte van 19 december 1952 ook de eigendom van de strook grond door verkoper [verkoper 2] is overgedragen aan [geintimeerde sr.] Het hof oordeelt als volgt.
a. Uit de bewoordingen van de akte kan niet anders worden afgeleid dan dat [verkoper 2] de bedoeling heeft gehad om niet alleen “een gedeelte van dit perceel gelegen links naast het hiervoren aan de comparant [verkoper 1] verkochte” aan [geintimeerde sr.] te verkopen, maar ook (“benevens”) “een strook breed circa een meter dertig centimeter, vanaf de tuin als uitweg dienende naar de [straat 2] , langs de achterzijde van het hierna door de comparante de weduwe [moeder van appellante] aan te kopen perceel”. Anders gezegd: van de koopovereenkomst tussen [verkoper 2] en [geintimeerde sr.] maakt niet alleen deel uit de achter de woning gelegen (achter)tuin, maar ook een strook grond van ongeveer 1.3 meter breed van die achtertuin naar de [straat 2] .
Vastgesteld kan worden dat de akte van 19 december 1952 in de tekst niet expliciet als akte van levering is aangeduid. Op grond van de inhoud van de bepalingen in de akte, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan naar het oordeel van het hof niet anders worden geconcludeerd dan dat de bij de akte betrokken partijen de bedoeling hebben gehad om deze akte niet alleen als vastlegging van de koopovereenkomst te laten dienen, maar om met deze akte (en de inschrijving daarvan) ook de eigendom te doen overgaan. Hierbij zijn onder andere de volgende bepalingen van de akte van belang:
“(…) Tussen alle partijen is voorts overeengekomen:
a) het verkochte gaat op de respectieve kopers over zo en in de staat, waarin hetzelve zich thans bevindt en uitstrekt, vrij van alle hypothecaire lasten en inschrijvingen met al derzelver heersende en lijdende erfdienstbaarheden, rechten en verplichtingen zonder vrijwaring wegens verborgen gebreken of voor de juistheid der opgegeven maten.
b) Het gekochte kan door de respectieve kopers in eigen bezit, genot en gebruik worden aanvaard bij het betalen der kooppenningen, komende de grondbelasting en alle andere eigenaarslasten hieruit geheven wordende vanaf een januari aanstaande voor rekening van kopers (...)"
Uit deze bepalingen volgt de wil van partijen om de eigendom van het verkochte op de kopers (waaronder [geintimeerde sr.] ) te doen overgaan. De bewoordingen “gaat over” en “in eigen bezit, genot en gebruik” duiden op een op levering van de eigendom gericht handelen van betrokken partijen.
Met de inschrijving van deze akte in de openbare registers is vervolgens ook aan dat betreffende voorschrift voor de levering van de eigendom van het onroerend goed voldaan.
Een andere uitleg van de akte dan de hiervoor gegeven uitleg zou ook tot het onwaarschijnlijke en in het geheel niet voor de hand liggende gevolg leiden, dat de eigendom van alle in de akte genoemde percelen aan de [straat 1] (waaronder dus ook het perceel van [appellante] en [geïntimeerde] ) niet het eigendom van de rechtsvoorgangers van [appellante] en [geïntimeerde] zou zijn geworden. Op grond van welk recht en welke titel zij dan de woningen en de grond in bezit en gebruik zouden hebben genomen is in die situatie totaal ongewis. Dat de bij de totstandkoming van de akte betrokken partijen een dergelijk rechtsgevolg zouden hebben beoogd, is volstrekt niet aannemelijk en kan ook niet uit de bewoordingen van de akte worden afgeleid.
6.7.4.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat [geintimeerde sr.] in 1952 eigenaar is geworden van “een strook breed circa een meter dertig centimeter, vanaf de tuin als uitweg dienende naar de [straat 2] , langs de achterzijde van het hierna door de comparante de weduwe [moeder van appellante] aan te kopen perceel”, welke strook nu, mede gezien de inhoud van de in overweging 6.1.2. geciteerde akte van levering van 22 september 1993, eigendom is van [geïntimeerde] .
6.7.5.
Vervolgens is het noodzakelijk om vast te stellen om welke strook grond het precies gaat en waar die exact gelegen is.
6.7.5.1. De rechtbank heeft in overweging 2.2. van het beroepen vonnis geoordeeld dat de kadastrale grens over de bestrate strook grond in kwestie loopt. Daarbij is de strook links van de grens volgens de rechtbank 111 cm breed en de strook rechts van de grens 137 cm breed. Verder heeft de rechtbank in overweging 4.5. geoordeeld dat het “lijkt” dat de in de akte uit 1952 genoemde strook grond links van de ingetekende kadastrale grens (hof: en dus achter het perceel van [appellante] ) ligt.
6.7.5.2. [geïntimeerde] richt zich met grief A onder meer tegen dit oordeel van de rechtbank.
De gegevens uit de akte van 1952 in combinatie met de resultaten van de grensreconstructie die op 2 december 2014 heeft plaats gevonden leiden volgens [geïntimeerde] tot de conclusie dat de in het geding zijnde strook grond rechts van de ingetekende erfgrens, dus direct aansluitend op de achterzijde van de garagemuur van [appellante] is gelegen.
6.7.5.3. [appellante] heeft betwist dat is komen vast te staan dat de strook grond rechts van de ingetekende erfgrens is gelegen.
6.7.5.4. Het hof oordeelt als volgt.
In de akte uit 1952 wordt vermeld dat de strook grond waarover [geintimeerde sr.] een uitweg richting [straat 2] heeft circa 1.30 meter breed is. Uit de als productie 14 bij akte van 10 december 2014 overgelegde en bij de kadastrale grensreconstructie vastgestelde meetgegevens en waarnemingen van het kadaster blijkt dat de afstand tussen de muur aan de achterzijde van het perceel van [appellante] tot de met een stippellijn op het pad ingetekende kadastrale erfgrens (hof: dus aan de rechterzijde van de ingetekende grens, bezien vanaf de [straat 2] ) 1.37 meter is. Het gedeelte van het pad aan de linkerzijde van de stippellijn/ingetekende erfgrens (hof: en gelegen op het perceel dat toebehoort aan de familie [eigenaar] ) bedraagt slechts 1.11 meter. Dat met de in de akte van 1952 genoemde strook grond het links van de stippellijn gelegen gedeelte zou zijn bedoeld ligt daarom niet voor de hand.
Het voorgaande betekent dat grief A in zoverre slaagt en dat het hof van oordeel is dat de in het geding zijnde strook gelegen is aan de rechterzijde van de door het Kadaster ingetekende erfgrens en daarom zich uitstrekt over 1.30 meter vanaf de achtermuur van de garage van [appellante] tot bedoelde ingetekende erfgrens.
6.7.6.1. [appellante] heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel (subsidiair) een beroep op verjaring gedaan. Als zij niet altijd al eigenaar van de strook grond is geweest, dan is zij, zo stelt [appellante] , door verjaring eigenaar daarvan geworden. Zij stelt de strook grond als sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw exclusief en ongestoord in gebruik te hebben.
6.7.6.2. Daargelaten de vraag of dit beroep op verjaring niet tardief (want in strijd met de "twee-conclusie-leer") is gedaan, verwerpt het hof dit beroep op inhoudelijke gronden. Van het exclusief en ongestoord in gebruik hebben (en daarmee: van het bezit) van de strook is, zo volgt ook uit de eigen stellingen van [appellante] , geen sprake geweest. Vast staat immers dat [geïntimeerde] de strook grond al geruime tijd gebruikt (volgens [geïntimeerde] als inrit richting haar garage, volgens [appellante] om auto’s op te parkeren). [appellante] heeft in dit verband ook onder I in de dagvaarding in eerste aanleg het verbod om de strook te gebruiken gevorderd, waaruit het hof afleidt dat van ongestoord en exclusief gebruik door [appellante] geen sprake is (geweest). Door [appellante] is verder niet althans onvoldoende onderbouwd betwist dat [geintimeerde sr.] sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw de strook (in elk geval) als pad naar het schuurtje dan wel garage van [geintimeerde sr.] gebruikte, wat niet strookt met [appellante] ’ stelling dat zij en haar rechtsvoorgangster steeds het exclusieve gebruik van de strook hadden.
6.8.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat het vonnis van de rechtbank voor zover gewezen in reconventie dient te worden vernietigd en dat de vorderingen van [geïntimeerde] onder I primair en II dienen te worden toegewezen als hierna vermeld. De vorderingen van [geïntimeerde] die zien op de kosten kadastrale reconstructie en buitengerechtelijke kosten, zullen worden afgewezen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellante] heeft [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd waarom de kosten van de kadastrale reconstructie volledig voor rekening van [appellante] moeten komen en/of dat [geïntimeerde] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt die op [appellante] verhaald zouden kunnen worden.
6.9.
De grieven in principaal appel zijn alleen relevant als de vraag aan de orde is of [geïntimeerde] - al dan niet door verjaring - een erfdienstbaarheid van uitweg heeft verkregen op een aan [appellante] toebehorende strook grond. Die vraag is echter niet aan de orde, nu de strook blijkt toe te behoren aan [geïntimeerde] , zodat de grieven in principaal appel, bij gebrek aan belang, falen.
Gezien het voorgaande behoeven de overige grieven incidenteel appel geen verdere bespreking.
[appellante] , als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij, zal in de kosten van de procedure in eerste aanleg in reconventie en in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer C/03/191347/HA ZA 14/274 gewezen vonnis van 6 mei 2015 in conventie;
vernietigt genoemd vonnis voor zover gewezen
in reconventieen in zoverre opnieuw rechtdoende
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] eigenaar is van de strook grond, breed ongeveer 1 meter en 30 centimeter, welke strook Kadastraal aangeduid was als sectie [sectieletter 2] deel van het perceel [sectienummer 3] en groot is ongeveer 13 centiaren en waarvan de omvang en ligging (aan de rechterzijde van de ingetekende grens, bezien vanaf de [straat 2] ) volgt uit de Kadastrale grensreconstructie van 2 december 2014 (en hetgeen het hof dienaangaande heeft overwogen en beslist in r.o. 6.7.5.4.);
veroordeelt [appellante] om binnen 14 dagen na het eerste verzoek daartoe van de door [geïntimeerde] in te schakelen notaris medewerking te verlenen aan het in een notariële akte vastleggen van het bepaalde onder I, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag tot een maximum van € 25.000,00 indien [appellante] na voormelde termijn van 14 dagen in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van de procedure in reconventie in
eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op:
- op € 1.130,00 (2,5 punt maal € 452,00 per punt) aan salaris advocaat in
eerste aanleg in reconventie;
- op € 311,00 aan griffierecht in hoger beroep;
- op € 1.788,00 salaris advocaat (2 punten maal € 894,00 per punt in
principaal appel);
- op € 894,00 salaris advocaat (2 punten maal € 447,00 per punt in
incidenteel appel)
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [appellante] in de nakosten ad € 131,00 indien zij aan de veroordeling voldoet zonder dat dit arrest aan haar behoeft te worden betekend en € 199,00 indien het arrest wel aan haar moet worden betekend;
verklaart het arrest voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. van Craaikamp, J.I.M.W. Bartelds en W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 december 2017.
griffier rolraadsheer