Uitspraak
4.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- het tussenarrest van 3 maart 2015;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 2 april 2015;
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord, tevens houdende grieven in het incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in het incidenteel appel, met producties
- de ten behoeve van het pleidooi bij H12-formulier ingezonden productie 12 van [geïntimeerde] .
5.De beoordeling
Grief 4 in het incidenteel appel is gericht tegen de toewijzing van de vordering, gebaseerd op de facturen d), e) en f).
Met de grieven is aldus het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voorgelegd; het hof zal de grieven hierna grotendeels gezamenlijk behandelen.
Slaagt de aannemer daarin, doch de opdrachtgever betwist dat het aantal uren, ook al zijn deze daadwerkelijk gemaakt, in redelijkheid aan dit werk besteed hadden kunnen worden gelet op de aard en omvang daarvan, alsmede betwist dat de berekende materialen in redelijkheid aan dit werk besteed hadden kunnen worden, dan zal als regel van die opdrachtgever verlangd kunnen worden dat hij aannemelijk maakt dat het werk niet rechtvaardigde dat zoveel uren en/of zoveel materialen daaraan werden besteedt. Dat geldt eveneens indien en voor zover de opdrachtgever stelt dat het uiteindelijke resultaat in redelijkheid het daarvoor in rekening gebrachte bedrag niet heeft kunnen rechtvaardigen.
Het onderhoud voor 2007 en 2008 maakt deel uit van facturen sub b) en sub c).
Verwezen zij naar producties 23, 26 en 28 bij memorie van grieven. Uit productie 26 blijken onder meer het onderhoud voor 2007 en voor 2008. Productie 23 betreft een verantwoording voor het jaar 2007 waarbij de eerste kolom betrekking heeft op onderhoud. Productie 28 heeft betrekking op 2008 waarvan de eerste kolom onderhoud betreft. Uit onderlinge controle blijkt dat in productie 26 de totalen voor onderhoud met betrekking tot 2007 en 2008 correct zijn opgenomen.
De feitelijke juistheid van de stelling van [de vennootschap] blijkt uit de onderhoudsfacturen voor de eerste vier jaren. Vast staat echter dat het bij de bedoelde werkzaamheden - waarover hierna meer - ging om werkzaamheden ten gunste van [bestuurder en aandeelhouder van geintimeerde] , niet ten gunste van [geïntimeerde] , waarvoor geldt dat [geïntimeerde] die in beginsel niet behoeft te betalen. Het standpunt van [de vennootschap] houdt in dat er een afspraak zou bestaan met [geïntimeerde] om de werkzaamheden ten behoeve van [bestuurder en aandeelhouder van geintimeerde] ook aan [geïntimeerde] te factureren. [geïntimeerde] betwist dit. De enkele omstandigheid dat dit in het verleden aldus gebeurde is onvoldoende bewijs voor het bestaan van een afspraak tussen partijen, inhoudende dat ook in latere jaren de ten behoeve van (de moeder van) [bestuurder en aandeelhouder van geintimeerde] uitgevoerde werkzaamheden aan [geïntimeerde] in rekening mochten worden gebracht. Bewijs van een dergelijke afspraak is door [de vennootschap] niet aangeboden. Dit betekent dat de posten welke betrekking hebben op werkzaamheden bij [bestuurder en aandeelhouder van geintimeerde] niet toewijsbaar zijn. Deze dienen op de vordering ter zake van onderhoudswerkzaamheden in mindering te worden gebracht.
Voorts is dit verwijt op geen enkele wijze geconcretiseerd, zelfs niet bij wijze van voorbeeld. Ook heeft [geïntimeerde] niet uiteengezet in welke omvang dit fenomeen zich zou hebben voorgedaan. [geïntimeerde] heeft niet gesteld welke onderdelen op inefficiënte wijze zijn uitgevoerd en waar dit toe zou moeten leiden. [geïntimeerde] heeft ook niet ten aanzien van bepaalde posten uit de specificaties aangegeven dat en waarom die, om redenen als hiervoor omschreven, niet of niet geheel voor vergoeding in aanmerking komen. Kortom, zij heeft hieromtrent onvoldoende gesteld en daarmee haar verweer op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd. Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
Ook hiervoor geldt dat dit verweer op geen enkele wijze is geconcretiseerd, zelfs niet met een voorbeeld. [geïntimeerde] heeft niet gesteld welke onderdelen van het eerder uitgevoerde onderhoud c.q. van de eerder uitgevoerde verbouwing ondeugdelijk waren uitgevoerd en herstel op kosten van [de vennootschap] behoefden. [geïntimeerde] heeft ook niet ten aanzien van bepaalde posten uit de specificaties aangegeven dat en waarom die, om redenen als hiervoor omschreven, niet of niet geheel voor vergoeding in aanmerking komen. Kortom, zij heeft ook hieromtrent onvoldoende gesteld en daarmee haar verweer op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd. Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
- 2003: € 7.593,24 [nl. € 4.960,88 (prod. 1 cva) plus € 2.632,36 (eerste blad prod,. 3 cva); het gaat om werk vanaf medio april 2003]
- 2004-2005: € 22.255,61 (blad 1 prod. 3 cva)
- 2006: € 15.086,67 (prod. 4 cva)
- 2007: € 18.209,21
- 2008: € 25.111,30
- 2009 € 20.173,72 (prod. 8 cva)
- 2010 € 20.024,80 (prod. 9 cva)
- 2011 € 2.308,32 (prod. 10 cva; tot medio mei 2011)
Bovendien zijn de facturen betreffende de jaren 2003-2006, verzonden in de jaren 2003 tot en met (medio) 2007, betaald.
Pas in juli 2011 is [de vennootschap] de in verband met de verbouwing uitgevoerde werkzaamheden gaan specificeren; eerdere specificaties verband houdende met de verbouwing zijn niet verstuurd zodat daartegen door [geïntimeerde] ook nog geen bezwaar kon worden gemaakt, en ook in zoverre was dus geen sprake van een bestendige beleidslijn van [geïntimeerde] waarop zij niet zou mogen terugkomen.
[geïntimeerde] voert als verweer dat zij dit bedrag niet verschuldigd is, aangezien er sprake is van een vaste aanneemsom althans van een richtprijs welke met niet meer dan 10 % mag worden overschreden.
Dat er een richtprijs was afgegeven leidt [geïntimeerde] af uit de gegeven “prijsindicatie”. [de vennootschap] bestrijdt dat een vaste aanneemsom dan wel een richtprijs is afgesproken.
[de vennootschap] heeft echter aangegeven dat er extra werkzaamheden noodzakelijk waren omdat deze koelcel niet goed meer paste in de daarvoor bestemde ruimte. Bij memorie van antwoord sub 49 stelt [geïntimeerde] dat dit berust op meetfouten van [de vennootschap] , hetgeen deze gemotiveerd betwist bij memorie van antwoord in het incidenteel appel sub 5.5. Op die deugdelijk gemotiveerde betwisting is [geïntimeerde] niet meer terug gekomen, ook niet bij gelegenheid van het pleidooi. Het gaat hier om een bevrijdend verweer ( [geïntimeerde] stelt immers dat het op zichzelf in dit opzicht niet gemotiveerd betwiste werk is veroorzaakt door eigen fouten van [de vennootschap] ); [geïntimeerde] diende dus de relevante feiten, inhoudende fouten van [de vennootschap] , te stellen en bij betwisting te bewijzen.. Daarmee blijft zij in gebreke tegenover de gemotiveerde betwisting door [de vennootschap] . Het hof verwerpt daarom dit verweer van [geïntimeerde] .
De betwisting door [geïntimeerde] is vooral gericht op de opvoerpomp, post D sub t). In de memorie van grieven onder 2.7, vierde bolletje, schrijft [de vennootschap] dat de opvoerpomp nodig was omdat de vetafscheider te hoog lag en nooit aangesloten is geweest. Bij memorie van antwoord sub 49 stelt [geïntimeerde] dat achteraf was gebleken dat [de vennootschap] zonder noodzaak een vetput met pomp had geïnstalleerd, dat de vetput en pomp er nog staan, maar dat de pomp al jaren niet meer wordt gebruikt nadat een ander bedrijf het riool had hersteld. De pomp was niet nodig. Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel onder 5.6 verklaart [de vennootschap] geen vetput aangelegd te hebben doch slechts een pomp te hebben geplaatst, en wel in overleg met [bestuurder en aandeelhouder van geintimeerde] , twee dagen voor de opening.
Op dit laatste heeft [geïntimeerde] niet meer gereageerd, ook niet bij pleidooi. Dat aan [geïntimeerde] , zoals zij bij memorie van antwoord stelde, “achteraf” was gebleken dat er een pomp was geplaatst - anders gezegd: dat zij daarvan geen weet had en/of daartoe geen opdracht had gegeven - blijkt dus niet; het hof verwerpt dit verweer. Dat dit werk ondeugdelijk zou zijn uitgevoerd is onvoldoende aan de hand van concrete feiten toegelicht. Het hof verwerpt ook dit verweer.
Dit was een wand met het [geïntimeerde] logo erop. Hierachter is een afzuiging geplaatst. Dit wordt door [geïntimeerde] niet betwist, doch zij stelt dat deze afzuiging voor problemen bleef zorgen; zij stelt niet om welke problemen dat ging. Nadat de motoren waren uitgezet was het probleem volgens [geïntimeerde] verholpen. Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] hiermee bedoelt te stellen dat dit werk overbodig was.
[de vennootschap] wijst er echter op dat [geïntimeerde] over dit vermeende gebrek nooit (naar het hof begrijpt: tot in de procedure) heeft gereclameerd en daarop heeft [geïntimeerde] niet gereageerd zodat het hof er als onbetwist van uit gaat dat [geïntimeerde] daarover nooit eerder een klacht heeft ingediend.
Ook was [de vennootschap] volgens [geïntimeerde] in 2011 niet bereid gehoor te geven aan verzoek van aannemer [aannemer] om voortaan bij aankomst en vertrek tijden te noteren.
In grote lijnen is [geïntimeerde] het met dat uitgangspunt eens.
- dat de door haar in rekening gebrachte uren daadwerkelijk zijn gemaakt
- dat de door haar in rekening gebrachte uren redelijkerwijze gemaakt konden worden, gelet op het beoogde en uiteindelijk tot stand gebrachte resultaat,
- dat de in rekening gebrachte materialen ook aan dat werk zijn besteed
- dat die materialen redelijkerwijze aan dit werk konden worden besteed,
- dat de kostprijs van die materialen verhoogd met een gebruikelijke opslag redelijk is.
Het is dan ook zeer de vraag in hoeverre een deskundigenonderzoek ter plaatse zou kunnen bijdragen aan bewijs.
4.De uitspraak
- er door [de vennootschap] twee schermen en een complete Bose-installatie zijn geplaatst;
- de door [de vennootschap] in verband met de verbouwing in rekening gebrachte uren daadwerkelijk zijn gemaakt;
- de door [de vennootschap] in verband met de verbouwing in rekening gebrachte uren redelijkerwijze gemaakt konden worden, gelet op het beoogde en uiteindelijk tot stand gebrachte resultaat;
- de door [de vennootschap] in verband met de verbouwing in rekening gebrachte materialen ook aan dat werk zijn besteed;
- die materialen redelijkerwijze aan dit werk konden worden besteed;
- de kostprijs van die materialen verhoogd met een gebruikelijke opslag redelijk is.