[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans gedetineerd in PI Sittard.
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte wegens – kort gezegd – poging tot doodslag, gevolgd door een ander strafbaar feit (te weten diefstal), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.726,91, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft de rechtbank beslist tot teruggave daarvan aan het slachtoffer [slachtoffer 1] .
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze zullen worden teruggegeven aan aangeefster [slachtoffer 1] .
De verdediging heeft – naar het hof begrijpt – vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de opgelegde straf, met verbetering van de bewijsvoering en van de strafmotivering en met aanvulling van de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2014 (pg. 41-42), proces-verbaalnummer PL2300-2014108355-7, voor zover inhoudende als relaas van opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 23 september 2014 kregen wij de opdracht te rijden naar de [straatnaam] te Maastricht. Aldaar zou een vrouw zijn overvallen en geslagen zijn met een hamer.
Wij arriveerden ter plaatse om 22.43 uur. Wij zagen dat voor perceel [adres 1] een personenauto van het merk Opel Corsa, kenteken [kenteken 1] , stil stond. Wij zagen dat in deze personenauto een vrouw op de bestuurdersstoel zat met haar voeten buiten het voertuig. Wij zagen dat het portier aan de bestuurderszijde open stond. Wij zagen dat de vrouw een bebloed hoofd had. Desgevraagd gaf de vrouw op [slachtoffer 1] te zijn. Om 23.05 uur vertrok de ambulance met het slachtoffer naar het AZM (het hof begrijpt: academisch ziekenhuis Maastricht).
In het ziekenhuis werd de door haar gedragen kleding door ons in beslag genomen voor nader onderzoek.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 september 2014 (pg. 43-45), proces-verbaalnummer PL2300-2014108355-1, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :
Op 23 september 2014, omstreeks 22.25 uur, reed ik met mijn personenauto, een Opel Corsa met kenteken [kenteken 1] op de [straatnaam] te Maastricht. Ik zag een man aan de rechterkant van de weg staan. Ik dacht dat de man wilde oversteken en bracht mijn auto tot stilstand om de man over te laten (steken). Ik zag dat de man snel naar mijn zijde van de auto gerend kwam. Ik zag dat de man de bestuurdersdeur opentrok. Ik hoorde dat hij riep: “Kom uit de auto!”, althans woorden van gelijke strekking. Ik voelde dat de man mij uit de auto probeerde te trekken. Ik voelde dat de man mij in mijn gezicht sloeg. Ik zag op een gegeven moment dat de man een hamer in zijn hand had. Ik voelde dat hij met kracht de hamer tegen mijn hoofd sloeg. Ik voelde dat hij mij 4 à 5 keer met de hamer op mijn hoofd sloeg. Ik voelde dat de man mij naar buiten probeerde te trekken. Op een gegeven moment stopte de man met slaan en trekken. Ik zag dat de man uit de auto ging.
Ik zag dat mijn handtas en map met cliëntgegevens weg waren. In mijn handtas zat mijn beurs, een sleutelbos met mijn sleutels, een sleutelbos met huissleutels van twee cliënten en deodorant. In mijn beurs zat mijn identiteitskaart, mijn rijbewijs, verblijfsvergunning en VGZ-kaart.
3.
Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 24 september 2014 (pg. 48-52), proces-verbaalnummer PL2300-2014108355-12, geverbaliseerd door opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
De man sloeg mij meerdere keren met de hamer. Hij sloeg op mijn hoofd. Hij sloeg iedere keer hard met de hamer. Hij probeerde mij aan de enkels uit de auto te trekken. Ik droeg een spijkerbroek met strakke pijpen. Ik denk dat hij mij aan mijn broekspijpen ter hoogte van mijn enkels vasthield.
Het blok van de hamer was van ijzer.
4.
Een geschrift inhoudende een forensisch geneeskundig onderzoek met betrekking tot [slachtoffer 1] (pg. 55-57), onderzocht op 25 september 2014, bijgewoond door P. Harmsen, forensisch onderzoeker, en ondertekend door F.J.A. Poettgens d.d. 27 januari 2015, forensisch geneeskundige, voor zover inhoudende:
(pg. 56)
Bij het onderzoek worden de volgende letsels vastgesteld:
- Ter hoogte van het rechteroog is een blauwe verkleuring rond het oog te zien en een aantal verwondingen in de wenkbrauw;
- Rond het linkeroog is een blauwe verkleuring zichtbaar;
- Ter hoogte van de rechterwang is een blauwe verkleuring (bloeduitstorting) zichtbaar.
Uit de bij de huisarts [huisarts] opgevraagde medische informatie kan worden afgeleid dat betrokkene enkele grote splijtwonden op de behaarde hoofdhuid had, die moesten worden gehecht. Ook boven het rechteroog moesten enkele wondjes worden gehecht. Uit het röntgenonderzoek bleek dat zij enkele fracturen had van de aangezichtsschedel ter hoogte van het voorhoofd en de oogkassen. Onder de fractuur van het voorhoofd was een luchtophoping.
(pg. 57)
Naar verwachting zal betrokkene in de loop van het jaar 2015 haar werk weer volledig kunnen hervatten.
Conclusie:
Betrokkene heeft op 23 september 2014 zodanig letsel opgelopen dat dit heeft geleid tot een ziekenhuisopname van ruim een dag en ruim twee maanden volledige arbeidsongeschiktheid.
5.
Een proces-verbaal Sporenonderzoek d.d. 19 oktober 2014 (pg. 72-76), proces-verbaalnummer PL2300-2014108355-10, voor zover inhoudende:
(pg. 73 en pg. 75)
In overleg met de officier van justitie werd besloten sporen aan het NFI aan te bieden voor DNA-onderzoek. De sporen betreffen de broek van het slachtoffer en de bemonstering van de handgreep van het linker voorportier van de auto van het slachtoffer (een Opel Corsa met kenteken [kenteken 1] ).
Het volgende spoor werd veiliggesteld:
Spoornummer: PL2300-2014108355-23830
SIN: AAHC2076NL
Spooromschrijving: Epitheel
Wijze veiligstellen Wattenstaafje
Tijdstip veiligstellen: 23 september 2014 te 23.25 uur
Plaats veiligstellen: Handgreep linker voorportier
6.
Kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv) d.d. 24 september 2014 (pg. 108-109), proces-verbaalnummer PL2300-2014108355-11, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Goednummer: PL2300-2014108355-481041
Object: Kleding (broek)
Eigenaar: [slachtoffer 1] , [adres 2]
Barcodenummer: AAHB6563NL
7.
Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nummer 2014.10.21.033, opgemaakt door de beëdigd deskundige J.H.A. Nagel op 1 maart 2016 (pg. 158-165), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
In deze zaak is een aanvullend autosomaal en Y-chromosomaal DNA-onderzoek uitgevoerd.
Onderstaande bemonsteringen zijn onderworpen aan een aanvullend autosomaal DNA-onderzoek.
AAHB6563NL#01 Bemonstering van de onderzijde van de rechter broekspijp
AAHB6563NL#02 Bemonstering (met bloed) van de onderzijde van de linker broekspijp
AAHC2076NL#01 Bemonstering van het linker voorportier
De DNA-profielen van de volgende personen zijn betrokken bij het vergelijkend
autosomaal (en voor de getuigen en verdachte Y-chromosomaal) DNA-onderzoek:
RABD2353NL Referentiemonster [slachtoffer 1]
RABD6313NL Referentiemonster [getuige 1]
RABD6336NL Referentiemonster [getuige 2]
RAAT0137NL Referentiemonster [verdachte]
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend autosomaal en Y-chromosomaal DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving autosomaal of Y-chromosomaal DNA-profiel/celmateriaal kan afkomstig zijn van
AAHB6563NL#01
Autosomaal DNA-mengprofiel van minimaal vier personen
- Slachtoffer [slachtoffer 1]
- Getuige [getuige 2] en/of getuige [getuige 1]
- Verdachte [verdachte]
- Minimaal één onbekende persoon
Y-chromosomaal DNA-mengprofiel van minimaal drie mannen
- Getuige [getuige 2] en/of getuige [getuige 1]
- Verdachte [verdachte]
- Minimaal één onbekende man
AAHB6563NL#02
Autosomaal DNA-mengprofiel van minimaal vier personen
- Slachtoffer [slachtoffer 1]
- Getuige [getuige 2] en/of getuige [getuige 1]
- Verdachte [verdachte]
- Minimaal één onbekende persoon
Y-chromosomaal DNA-mengprofiel van minimaal twee mannen
- Getuige [getuige 2] en/of getuige [getuige 1]
- Verdachte [verdachte]
AAHC2076NL#01
Autosomaal DNA-mengprofiel van minimaal drie personen
Afgeleide combinatie van prominent aanwezige autosomale DNA-kenmerken
- Slachtoffer [slachtoffer 1]
Autosomale DNA-nevenkenmerken
- Getuige [getuige 2] en/of getuige [getuige 1]
- Verdachte [verdachte]
- Minimaal één onbekende persoon
De ordegrootte van de bewijskracht van het vergelijkende DNA-onderzoek wordt berekend met specialistische software. Hiervoor zijn de meest informatieve sporen AAHB6563NL#02 en AAHC2076NL#01 geselecteerd.
AAHB6563NL#02 (broek slachtoffer, autosomaal en Y-chromosomaal gecombineerd)
Hypothese I:De bemonstering bevat celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer 1] , de getuige [getuige 2] , de verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese II:De bemonstering bevat celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer 1] , de getuige [getuige 2] en twee willekeurige onbekende personen.
De gecombineerde bevindingen van het vergelijkend autosomaal en Y-chromosomaal DNA-onderzoek zijn
zeer veel waarschijnlijkerals hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
AAHC2076NL#01 (linker voorportier)
Hypothese III:De bemonstering bevat celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer 1] , de getuige [getuige 2] , de verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese IV:De bemonstering bevat celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer 1] , de getuige [getuige 2] en twee willekeurige onbekende personen.
De bevindingen van het vergelijkend autosomaal DNA-onderzoek zijn
tussen de 100 en 10.000 keer waarschijnlijkerals hypothese III waar is, dan als hypothese IV waar is.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de DNA-match onvoldoende bewijswaarde toekomt, nu aan de DNA-match slechts een kansberekening ten grondslag ligt. Voorts is er geen ander bewijs aanwezig dat in de richting van verdachte wijst.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek van het NFI leidt het hof af dat DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op drie plaatsen die zijn onderzocht en die te relateren zijn aan hetgeen door aangeefster is verklaard, te weten de onderzijde van beide broekspijpen van de broek van aangeefster en de handgreep van het linker voorportier van haar auto. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om aan de bevindingen en de conclusies van de deskundige van het NFI te twijfelen en is van oordeel dat de resultaten van het onderzoek voldoende forensische bewijskracht hebben om te dienen als bewijs.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de man die haar overviel het linker voorportier opende en haar aan de broekspijpen ter hoogte van haar enkels uit de auto probeerde te trekken (pg. 49-50). Deze locaties waar dadersporen mogen worden verwacht - de handgreep van het linker voorportier en de onderzijde van beide broekspijpen van aangeefster - zijn onderzocht op DNA. Op al die locaties wordt DNA-materiaal aangetroffen en komt daarbij de link met verdachte naar voren. Verdachte heeft geen enkele aannemelijke verklaring gegeven voor het op die plaatsen voorkomen van zijn DNA. Gelet hierop acht het hof in combinatie met de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 1] aan haar benen uit de auto heeft willen trekken en haar met een hamer heeft geslagen, waarna hij haar bezittingen heeft gestolen.
Het hof verwerpt het verweer.
Ambsthalve overweging poging tot doodslag
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is voor het hof komen vast te staan dat verdachte, voorafgaand aan de diefstal van de tas en de map met cliëntgegevens, met kracht meermalen met een hamer op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen. Zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij voelde dat de man 4-5 keer met een hamer op haar hoofd sloeg en dat hij iedere keer hard met de hamer sloeg (pg. 43 en pg. 50). Uit de geneeskundige verklaring volgt dat [slachtoffer 1] door dit handelen letsel heeft opgelopen aan haar hoofd (pg. 57).
Het hof overweegt dat het meermalen met kracht met een hamer tegen het hoofd slaan naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij het slachtoffer oplevert. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op de potentiële gevolgen die het slaan met een hamer vanwege het verzwaarde uiteinde met zich brengt en de plaats op het lichaam waar verdachte het slachtoffer heeft geraakt. In het hoofd (hersenen) bevinden zich immers vitale onderdelen van het menselijk lichaam.
Deze gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken – worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.
Gelet op het vorenstaande heeft verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden, waardoor de primair ten laste gelegde gekwalificeerde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Gelet op de gedragingen van verdachte is de poging tot doodslag gevolgd door de diefstal en werd de poging tot doodslag gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die diefstal voor te bereiden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
De verdachte heeft een medewerkster van de thuiszorg, toen zij laat in de avond op weg was naar één van haar cliënten, beroofd van haar bezittingen en haar daarbij gepoogd van het leven te beroven door haar met kracht meermalen met een hamer tegen haar hoofd te slaan. Dit is een zeer ernstig feit. Dat aangeefster als gevolg hiervan niet om het leven is gekomen is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan de verdachte is te danken. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] d.d. 29 augustus 2016 blijkt hoe groot de impact van de gebeurtenis op haar is geweest. Zij heeft fors letsel opgelopen en pijn gehad en langdurig niet kunnen werken. Verder was een behandeling noodzakelijk voor de psychische gevolgen die door het bewezen verklaarde feit zijn veroorzaakt. Pas vanaf begin 2015 heeft zij haar normale leven kunnen oppakken. Zij heeft desalniettemin restklachten, omdat zij niet alleen littekens en kale plekken op haar hoofd heeft, maar ook nog altijd extra voorzichtig is als ze naar haar cliënten gaat.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn het hof geen feiten of omstandigheden gebleken die in het voordeel van verdachte moeten worden meegewogen. Nu verdachte heeft geweigerd mee te werken aan psychologisch onderzoek zijn er geen omstandigheden aan te wijzen die tot een verminderde toerekening zouden kunnen leiden. Voorts blijkt uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2017 dat hij reeds eerder onherroepelijk door de strafrechter is veroordeeld ter zake van een misdrijf met een geweldscomponent.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor lange tijd met zich brengt. Alle omstandigheden afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Deze straf is hoger dan door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin naar het oordeel van het hof de ernst van de gekwalificeerde poging tot doodslag onvoldoende tot uitdrukking komt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 63, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.