3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1963, is op 1 februari 2001 bij [de vennootschap] in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van medewerker schoonmaakonderhoud industrieel III tegen een loon van € 12,85 bruto per uur voor 38 uur per week exclusief emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst was de cao schoonmaak- en glazenwassersbedrijf van toepassing.
3.1.2.[appellant] was op zondag 26 januari 2017 bij [de bierbrouwerij] te [vestigingsplaats] , een relatie van [de vennootschap] . Voor het bezoek aan [de bierbrouwerij] heeft [appellant] gebruik gemaakt van een bedrijfsauto. Het bezoek aan [de bierbrouwerij] stond niet op de werkplanning van [appellant] bij [de vennootschap] .
3.1.3.Op 28 maart 2017 is [appellant] op staande voet ontslagen.
3.2.1.[appellant] heeft in eerste aanleg, kort samengevat, verzocht dat de kantonrechter primair
het ontslag op staande voet vernietigt, [de vennootschap] verplicht om hem weer toe te laten tot de werkzaamheden op straffe van een dwangsom en [de vennootschap] veroordeelt tot betaling van het loon, en subsidiair, [de vennootschap] veroordeelt tot betaling van de transitievergoeding en de eindafrekening. Daarnaast heeft [appellant] de kantonrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van het geding, die erin bestaat dat [de vennootschap] het loon aan hem doorbetaalt vanaf de datum van het ontslag.
3.2.2.[de vennootschap] heeft een verweerschrift ingediend. Op dezelfde dag heeft zij een verzoekschrift ingediend en, kort gezegd, verzocht dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt voor het geval de arbeidsovereenkomst niet al op 28 maart 2017 is geëindigd door het ontslag op staande voet. Verder heeft zij de kantonrechter verzocht, indien enige voorwaardelijke vergoeding wordt toegekend, te bepalen dat die vergoeding pas opeisbaar is als onherroepelijk is vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst niet al op 28 maart 2017 is geëindigd.
3.2.3.De kantonrechter heeft deze verzoeken van beide partijen gevoegd behandeld en bij beschikking van 21 juli 2017, samengevat, het volgende beslist:
- het ontslag op staande voet is rechtsgeldig gegeven;
- [appellant] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld;
- [appellant] heeft recht op een deugdelijke eindafrekening;
- de voorwaarde waaronder ontbinding is gevraagd van de arbeidsovereenkomst doet zich niet voor.
De kantonrechter heeft op grond daarvan:
- het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet, tot toelating van [appellant] tot de arbeid en tot veroordeling van [de vennootschap] om loon te betalen, afgewezen;
- het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding afgewezen;
- [de vennootschap] veroordeeld tot het opmaken en uitbetalen van een deugdelijke eindafrekening onder afgifte van een bruto/netto specificatie, met dien verstande dat op de veroordeling in mindering strekt hetgeen reeds aantoonbaar door [de vennootschap] is voldaan;
- het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen;
- het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding afgewezen;
- [appellant] veroordeeld in de proceskosten;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.1.[appellant] heeft na eiswijziging, kort samengevat, verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en verder verzocht:
bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding:
- [de vennootschap] te veroordelen om het loon aan hem te betalen;
- [de vennootschap] te veroordelen om hem in staat te stellen de bedongen werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom;
- [de vennootschap] te veroordelen in de proceskosten;
in de hoofdzaak voor het geval het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig wordt geacht:
- [de vennootschap] te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen met ingang van 28 maart 2017, althans een door het hof te bepalen datum, onder dezelfde voorwaarden als vóór 28 maart 2017;
- [de vennootschap] te verplichten om [appellant] toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden op straffe van een dwangsom;
- [de vennootschap] te veroordelen om het loon te betalen, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
- [de vennootschap] te veroordelen in de proceskosten;
in de hoofdzaak voor het geval het ontslag op staande voet in stand blijft (hof: bedoeld zal zijn voor het geval het ontslag op staande voet wel rechtsgeldig wordt geacht):
- [de vennootschap] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding;
- [de vennootschap] te veroordelen om aan hem te voldoen hetgeen zij volgens de eindafrekening aan hem verschuldigd is, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
- [de vennootschap] te veroordelen om een correcte bruto/netto specificatie te verstrekken op straffe van een dwangsom;
- [de vennootschap] te veroordelen in de proceskosten.
3.3.2.Zoals hiervoor is vermeld heeft [appellant] zijn verzoek gewijzigd. Aanvankelijk had hij in de hoofdzaak, voor het geval het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig wordt geacht, verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen. Dat heeft hij, gelet op het bepaalde in artikel 7:683 lid 3 BW gewijzigd in een verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst. [de vennootschap] heeft tegen deze wijziging geen bezwaar gemaakt. Het hof ziet ook geen aanleiding de wijziging van dat verzoek ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op het gewijzigde verzoek.
3.3.3.[de vennootschap] heeft verweer gevoerd en daarbij een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gedaan. Zij heeft, voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt hersteld (het hof begrijpt dat zij bedoelt voor het geval zij daartoe wordt veroordeeld), verzocht de overeenkomst per de eerst mogelijke datum te ontbinden en indien wordt ontbonden dat dan de transitievergoeding wordt bepaald op € 19.613,44 bruto, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Dit voorwaardelijk verzoek heeft zij primair gebaseerd op artikel 7:669 lid 3 sub e BW, subsidiair op sub g van die bepaling en meer subsidiair op grond van sub h van die bepaling (de vermelding van de g-grond als meer subsidiaire grondslag in het petitum acht het hof een verschrijving).
3.3.4.[appellant] heeft daartegen een verweerschrift ingediend en voor het geval het hof aan het verzoek toekomt en tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst overgaat, heeft hij verzocht dat de transitievergoeding wordt bepaald op € 20.758,- bruto en dat het hof aan hem een billijke vergoeding toekent van € 25.000,- bruto, dan wel door het hof vast te stellen bedragen, met veroordeling van [de vennootschap] in de proceskosten.