ECLI:NL:GHSHE:2017:525

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
200.198.663_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duur en reikwijdte van het concurrentiebeding in arbeidsrelaties

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 februari 2017, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen [de vennootschap] inzake de geldigheid en de duur van een concurrentiebeding. Het hof behandelt de incidenten die zijn ingediend op basis van artikel 223 en 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.A. Diebels, heeft in het incident verzocht om een voorlopige voorziening die hem zou toestaan klanten van de [Groep] Groep te benaderen, ondanks het bestaande relatiebeding. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. P.M. Klinckhamers, heeft verweer gevoerd tegen deze vordering.

Het hof oordeelt dat de appellant onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij niet kan wachten op de uitkomst van de hoofdzaak, en wijst de vordering ex artikel 223 Rv af. Tevens heeft de appellant rechtmatig belang bij het verkrijgen van een lijst van relaties van de [Groep] Groep, en het hof beveelt de vennootschap om deze lijst over te leggen. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van [de vennootschap].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.198.663/01
arrest van 14 februari 2017
gewezen in de incidenten ex artikel 223 Rv en 843a Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. G.A. Diebels te Tilburg,
tegen
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. P.M. Klinckhamers te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 september 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 8 juni 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg gewezen tussen appellant – [appellant] – als eiser in conventie, verweerder in reconventie en geïntimeerde – [de vennootschap] – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4600347 CV EXPL 15-8865)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende incidentele vorderingen met grieven en producties;
  • de antwoordmemorie in het incident van [de vennootschap] ;
  • akte in incident ex artikel 223 Rv van [appellant] ;
  • antwoordakte in de incidenten ex artikelen 223 Rv en 843a Rv van [de vennootschap] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in conventie:
- het relatiebeding tussen partijen vernietigd zoals in de brief van 28 oktober 2010 omschreven door de reikwijdte daarvan te beperken tot relaties van de [Groep] Groep alsmede werknemers van de [Groep] Groep en verstaan dat de duur van het beding 36 maanden bedraagt na beëindiging van de dienstbetrekking;
- de proceskosten tussen partijen gecompenseerd; en
- de vordering voor het overige afgewezen.
In reconventie heeft de kantonrechter [appellant] verplicht om alle (afschriften van) correspondentie (aan-)tekeningen en overige bedrijfsbescheiden over de bedrijfsvoering en klanten van [de vennootschap] (informatie op elektronische informatiedragers daaronder begrepen), waarvan hij redelijkerwijs kan vermoeden dat deze informatie vertrouwelijk is, volledig en onherstelbaar te vernietigen, zodanig dat hij op geen enkele manier meer kan beschikken over welke vertrouwelijke informatie over bedrijfsvoering en/of klanten van [de vennootschap] dan ook, en hem te verbieden (delen van) deze informatie op enigerlei wijze aan derden ter beschikking te stellen, onder verbeurte van een dwangsom;
Tevens is [appellant] in reconventie de proceskosten veroordeeld. De veroordelingen zijn grotendeels uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
[appellant] vordert - uitvoerbaar bij voorraad- in het incident om:
- [de vennootschap] ex artikel 223 Rv voor de duur van het geding te gebieden tot het aan [appellant] toestaan klanten van de [Groep] Groep te benaderen (actief) of door hen te worden benaderd (passief), direct of indirect, met de bedoeling verzekeringen over te sluiten, met uitzondering van bedrijfsmatige klanten waarmee hij de laatste drie jaar voor 1 juni 2015 uit hoofde van zijn functie zakelijke contacten heeft onderhouden;
- [de vennootschap] ex artikel 843a Rv te gebieden aan [appellant] een volledige lijst van namen en woon-/vestigingsplaatsen van diegenen die op 1 juni 2015 relatie van de [Groep] Groep waren en waarop het relatiebeding ziet te overleggen, binnen zeven dagen na betekening van het arrest, op straffe van verbeurte aan [appellant] van een dwangsom van € 250,- per dag, voor elke dag, gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [de vennootschap] in gebreke blijft te voldoen aan dit gebod.
Incident ex artikel 223 Rv
3.3.
[appellant] stelt met betrekking tot de gevraagde voorlopige voorziening dat deze verband houdt met het relatiebeding en daarmee met de hoofdvordering. De lange looptijd van het relatiebeding die volgt uit het bestreden vonnis, het belemmerende karakter daarvan alsook de redelijkerwijs te verwachten duur van een zaak in appel bij dit hof maken dat er een zodanig belang bestaat dat niet van hem kan worden gevergd de afloop van de bodemzaak af te wachten, aldus [appellant] .
3.4.
[de vennootschap] voert gemotiveerd verweer.
3.5.
Voor toewijzing van een voorlopige voorziening gedurende de duur van het geding is nodig dat het gaat om een vordering die samenhangt met de hoofdvordering (artikel 223 lid 2 Rv). Het karakter van de voorziening brengt voorts met zich dat de eiser in het incident een zodanig dringend belang bij de gevraagde voorziening moet hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdzaak moet afwachten. Bij een beslissing op de vordering dient het belang van de eiser bij toewijzing van de vordering te worden afgewogen tegen het belang van de verweerder om de afloop van de procedure af te wachten. Bij die belangenafweging moeten alle omstandigheden van het geval (waaronder de mate van aannemelijkheid van een toewijzing van de vordering in de hoofdzaak, de te verwachten duur van het geding en het eventuele restitutierisico), worden betrokken.
3.6.
Ter onderbouwing van zijn belang bij toewijzing van de incidentele vordering heeft [appellant] in het incident niet meer aangevoerd dan dat de looptijd van het relatiebeding lang is en hierdoor een belemmerend karakter heeft en dat de procedure in hoger beroep lang(er) duurt.
Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Zo heeft hij niet onderbouwd dat hij ten gevolge van het relatiebeding zodanig nadeel ondervindt dat in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd dat hij de uitkomst van de procedure afwacht. Ook het feit dat de procedure lang(er) duurt brengt niet automatisch mee dat een voorlopige voorziening is aangewezen.
Nu [appellant] deze stellingen niet nader heeft onderbouwd, is het hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft toegelicht waarom van hem niet zou kunnen worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdzaak afwacht. Reeds hierom is voor toewijzing van de vordering ex artikel 223 Rv geen plaats.
Incident ex artikel 843a Rv
3.7.
[appellant] stelt rechtmatig belang te hebben bij het verkrijgen van een afschrift van een lijst met de relaties van de [Groep] Groep dan wel een kopie van een bestand van die relaties, die hij niet actief of passief mag benaderen. Op overtreding van die plicht zou een fikse boete staan, dus hij moet vooraf kunnen weten of hij iemand wel of niet mag benaderen om een verzekering over te sluiten, om op niet manier verbeurte van een boete te voorkomen, aldus [appellant] . Aan de hand van die lijst kan door [appellant] zowel duidelijkheid vooraf als bewijs achteraf ontlenen.
[appellant] stelt dat de lijst een concreet document betreft (in digitale of papieren vorm), dat voorhanden is of eenvoudig samen te stellen is.
3.8.
[de vennootschap] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.9.
Nu [appellant] in eerste aanleg - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld is het relatiebeding tussen partijen na te komen, welk relatiebeding zich beperkt tot relaties van de [Groep] Groep alsmede werknemers van de [Groep] Groep, overweegt het hof dat [appellant] een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van een afschrift van een lijst met die relaties van de [Groep] Groep die hij niet actief of passief mag benaderen, teneinde te voorkomen dat hij een boete verbeurt.
Het hof overweegt dat artikel 22 Rv aan de rechter een eigen, discretionaire bevoegdheid geeft om een partij te bevelen stukken te overleggen. Het bevel van de rechter kan vanzelfsprekend wel het gevolg zijn van een verzoek van een van partijen aan de rechter om een dergelijk bevel te geven.
Gelet op het vorenstaande en het rechtmatig belang van [appellant] beveelt het hof [de vennootschap] op grond van artikel 22 Rv de betreffende lijst over te leggen.
Gezien het voorgaande komt het hof thans niet toe aan de behandeling van het incident ex artikel 843a Rv en zal de behandeling aanhouden tot in de hoofdzaak.
3.10.
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.11.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van [de vennootschap] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering ex artikel 223 Rv af;
houdt de behandeling van de vordering ex artikel 843a Rv aan;
beveelt [de vennootschap] (een kopie van) de volledige lijst van namen en woon-/vestigingsplaatsen van diegenen die op 1 juni 2015 relatie van de [Groep] Groep waren en waarop het relatiebeding ziet bij de hierna genoemde memorie van antwoord over te leggen aan het hof;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 28 maart 2017 voor memorie van antwoord aan de zijde van [de vennootschap] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 februari 2017.
griffier rolraadsheer