ECLI:NL:GHSHE:2017:520

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
200.187.318_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over geldvordering en huurverplichtingen tussen B.V. en Wikkelbedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] B.V. tegen Wikkelbedrijf [geïntimeerde] B.V. Het hoger beroep is ingeleid na een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarin de kantonrechter de vorderingen van [appellante] in conventie en de reconventionele vordering van Wikkelbedrijf heeft beoordeeld. De kern van het geschil betreft de vraag of er voldoende grondslag is voor de gestelde geldvordering van [appellante] op Wikkelbedrijf, die voortvloeit uit een overeenkomst tussen partijen. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 15 juni 2007 heeft de heer [vader], eigenaar van [appellante], alle aandelen in Wikkelbedrijf overgedragen aan zijn zoon [zoon]. Voor deze aandelen is een koopprijs van € 250.000,- overeengekomen, te betalen in termijnen. Daarnaast is er een huurovereenkomst gesloten voor een bedrijfsruimte, die door [appellante] aan Wikkelbedrijf werd verhuurd. Na het sluiten van deze overeenkomsten zijn er geschillen ontstaan, die hebben geleid tot de procedure bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat Wikkelbedrijf niet geslaagd is in haar bewijsopdracht en heeft de vorderingen van [appellante] in reconventie afgewezen. In hoger beroep heeft [appellante] haar vordering gewijzigd en vermeerderd, waarbij zij stelt dat partijen een aanvullende vergoeding van € 1.150,- per maand zijn overeengekomen. Het hof heeft de bewijswaardering van de kantonrechter overgenomen en geoordeeld dat de vordering van [appellante] toewijsbaar is. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en Wikkelbedrijf veroordeeld tot betaling van de vergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten in hoger beroep zijn voor rekening van Wikkelbedrijf.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.187.318/01
arrest van 14 februari 2017
in de zaak van
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. D.M. Gijzen te Heerlen,
tegen
Wikkelbedrijf [geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Wikkelbedrijf,
advocaat: mr. J.P.C.M. van Riet te Hoensbroek,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 februari 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 3 februari 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en Wikkelbedrijf als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 524600 / CV EXPL 13-3417)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens vermeerdering van eis in conventie;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op 15 juni 2007 heeft de heer [vader] , de eigenaar van [appellante] en op dat moment enig aandeelhouder van Wikkelbedrijf, alle aandelen in Wikkelbedrijf overgedragen aan zijn zoon [zoon] , directeur van Wikkelbedrijf. Als koopprijs voor de aandelen zijn vader en zoon [Wikkelbedrijf] een bedrag van € 250.000,- overeengekomen, te betalen in 10 termijnen van ieder € 25.000,-. Over de nog openstaande termijnen diende Wikkelbedrijf een rentevergoeding te betalen.
De onderneming van Wikkelbedrijf was gevestigd in de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] . Deze bedrijfsruimte, eigendom van [appellante] , werd ingaande 1 januari 2007 voor de duur van 10 jaar verhuurd aan Wikkelbedrijf. De overeengekomen huurprijs was € 2.083,33 per maand (€ 25.000,- per jaar), jaarlijks te indexeren.
3.2.
Na het sluiten van de in rov. 3.1 genoemde overeenkomsten zijn tussen partijen (in feite tussen vader en zoon [Wikkelbedrijf] ) geschillen ontstaan. Zij hebben die geschillen aan de kantonrechter in Maastricht voorgelegd. [appellante] vorderde in haar inleidende dagvaarding (onder meer) ontbinding van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst en veroordeling van Wikkelbedrijf tot ontruiming van het gehuurde.
In reconventie vorderde Wikkelbedrijf onder meer betaling door [appellante] van een bedrag van € 86.250,-, als onverschuldigde betaling van 75 maal € 1.150,- in de periode van 1 januari 2007 tot en met maart 2013.
[appellante] heeft, voor zover hier van belang, in haar conclusie na comparitie van 5 maart 2014 haar eis (in conventie) vermeerderd en sub 5 en 3 van het petitum gevorderd om Wikkelbedrijf te veroordelen om haar wegens adviesvergoeding te betalen een bedrag van € 1.150,- per maand vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2014, vermeerderd met wettelijke rente, alsmede te verklaren voor recht dat tot de maandelijkse betalingsverplichtingen van Wikkelbedrijf tot 1 januari 2017 behoort de vergoeding van dit bedrag.
Bij gelegenheid van de comparitie bij de kantonrechter zijn partijen overeengekomen hun geschillen tot één punt te beperken. In het proces-verbaal van comparitie d.d. 26 september 2014 is dit punt als volgt omschreven:
Partijen komen overeen om de kwestie die hen nu nog verdeeld houdt te beperken tot de vraag of partijen mondeling zijn overeengekomen dat de zoon(waarmee bedoeld wordt: Wikkelbedrijf, opmerking hof)
aan de vader(waarmee bedoeld wordt: [appellante] , opmerking hof)
een bedrag van € 1.150,00 zal betalen bij wijze van (aanvullende) vergoeding.
De kantonrechter heeft ter comparitie mondeling vonnis gewezen en Wikkelbedrijf een bewijsopdracht verstrekt. Die bewijsopdracht betrof de reconventionele vordering van Wikkelbedrijf, inhoudende: de terugbetaling van de onverschuldigd door haar aan [appellante] betaalde vergoedingen van € 1.150,- per maand gedurende de periode 1 januari 2007 tot en met maart 2013. De kantonrechter overwoog in dit verband:
“Het gaat er dus nog om: is het betalen van de vergoeding overeengekomen voor de duur van de huurovereenkomst? Nu de zoon 75 maanden achtereen zonder bewijs van blijk van protest de vergoeding aan de vader heeft betaald, vindt de kantonrechter voorshands afdoende bewezen dat zo’n overeenkomst tussen partijen is gesloten voor de duur van de huurovereenkomst.
In reconventie stelt de kantonrechter nu de zoon in de gelegenheid om door alle middelen rechtens tegenbewijs te leveren tegen dat rechterlijk vermoeden.”
3.3.
In het eindvonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter geoordeeld dat Wikkelbedrijf niet geslaagd is in haar bewijsopdracht. In het dictum heeft de kantonrechter in conventie vastgesteld dat op het door [appellante] gevorderde niet meer behoefde te worden beslist. In reconventie heeft de kantonrechter de (nog resterende) vordering van Wikkelbedrijf (ter zake van de onverschuldigd betaalde vergoeding ad € 1.150,- per maand) afgewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd.
3.4.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld. Zij stelt in haar eerste grief dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat partijen zouden hebben afgesproken dat niet meer hoeft te worden beslist op de vorderingen in conventie. Volgens [appellante] had de ter zitting gemaakte afspraak geen betrekking op haar vordering ter zake van de door Wikkelbedrijf te betalen vergoeding van € 1.150,- per maand.
[appellante] heeft in hoger beroep haar vordering op dit punt gewijzigd en vermeerderd in die zin dat zij thans vordert dat Wikkelbedrijf zal worden veroordeeld tot betaling van de vergoeding ten bedrage van € 1.150,- per maand vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 (48 maanden), vermeerderd met de wettelijke rente telkens vanaf het verloop van elke maandelijkse termijn, althans vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2014 tot en met de dag van voldoening.
[appellante] baseert haar vordering op de stelling dat partijen de hier bedoelde vergoeding van € 1.150,- per maand zijn overeengekomen.
3.5.
Wikkelbedrijf voert bij wijze van verweer allereerst aan dat [appellante] in eerste aanleg haar vordering in conventie wel degelijk (volledig) heeft prijsgegeven. Zij baseert zich hierbij op het proces-verbaal van comparitie d.d. 26 september 2014.
Naar het oordeel van het hof valt de hier bedoelde conclusie niet te trekken uit de inhoud van het proces-verbaal van comparitie. In dat proces-verbaal is immers slechts vermeld dat partijen zijn overeengekomen om de kwestie die hen verdeeld hield te beperken tot de vraag of zij zijn overeengekomen dat Wikkelbedrijf aan [appellante] een bedrag van € 1.150,- per maand zal betalen bij wijze van (aanvullende) vergoeding.
[appellante] had in eerste aanleg ter zake van de hier bedoelde vergoeding van € 1.150,- per maand een verklaring voor recht gevorderd alsmede de veroordeling van [appellante] tot betaling van die maandelijkse vergoeding over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2014. Nóch in het proces-verbaal van comparitie, noch in de overige processtukken valt te lezen dat die vorderingen door [appellante] waren ingetrokken, laat staan dat dit ondubbelzinnig is gebeurd. De enkele omstandigheid dat de kantonrechter in het eindvonnis heeft vastgesteld dat op het door [appellante] gevorderde niet meer behoeft te worden beslist is daartoe onvoldoende.
Het voorgaande betekent dat grief 1 in zoverre terecht is voorgedragen.
3.6.
Wikkelbedrijf heeft verder bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis van [appellante] in hoger beroep. Zij stelt dat haar door deze eiswijziging een instantie wordt ontnomen.
Dit bezwaar wordt door het hof verworpen. Aan de oorspronkelijke eiser komt, ingevolge het bepaalde in artikel 130 lid 1 in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv de bevoegdheid toe om ook in hoger beroep zijn eis te wijzigen of te vermeerderen. Aan die bevoegdheid is inherent dat op de vermeerderde eis slechts in één feitelijke instantie wordt beslist. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden die de eiswijziging in strijd met een goede procesorde doen zijn.
Dit betekent dat de eiswijziging toelaatbaar is. Het hof zal recht doen op de oorspronkelijke en op de gewijzigde eis, derhalve beoordelen of Wikkelbedrijf een bedrag van € 1.150,- per maand verschuldigd is over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 (48 maanden).
3.7.
Wikkelbedrijf heeft ook nog aangevoerd dat de vordering van [appellante] neerkomt op een bedrag van 48 x € 1.150,- = € 55.200,-, welk bedrag boven de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter ligt.
Naar het oordeel van het hof stuit dit verweer reeds af op het bepaalde in de eerste volzin van artikel 71 lid 5 Rv. Het hof is bovendien in ieder geval bevoegd om van de vordering in hoger beroep kennis te nemen.
3.8.
Inhoudelijk heeft Wikkelbedrijf in hoger beroep niet méér aangevoerd dan dat de rechtsgrond voor de vordering van [appellante] ontbreekt.
Dit standpunt kan niet worden aanvaard, waartoe het hof het volgende overweegt.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter – in reconventie – bewezen geacht dat partijen zijn overeengekomen dat Wikkelbedrijf de aanvullende vergoeding van € 1.150,- per maand diende te betalen voor de duur van de huurovereenkomst.
Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd valt af te leiden dat het hierbij ging om een afspraak in aanvulling op de – in het kader van de bedrijfsoverdracht – gemaakte afspraak dat vader [Wikkelbedrijf] aan de bedrijfsoverdracht tenminste € 5.000,- netto per maand diende over te houden en dat de aanvullende afspraak is gemaakt omdat vader [Wikkelbedrijf] stelde dat het bedrag van € 5.000,- netto per maand door hem niet werd gehaald als gevolg van belastingheffing. Weliswaar is de aanvullende vergoeding van € 1.150,- per maand ook wel aangeduid als “adviesvergoeding” maar het hof begrijpt de stellingen van partijen aldus dat die aanduiding uitsluitend om administratieve redenen heeft plaatsgevonden.
Wikkelbedrijf heeft niet incidenteel geappelleerd tegen de voormelde beslissing van de kantonrechter. Het hof deelt de bewijswaardering van de kantonrechter en maakt deze tot de zijne.
Tussen partijen was een duur van de huurovereenkomst overeengekomen van 10 jaar, tot en met 31 december 2016. [appellante] stelt in haar memorie van grieven (onder randnummer 10) dat de huurovereenkomst heeft geduurd tot 31 december 2016. Ook de kantonrechter gaat hiervan uit in het proces-verbaal van comparitie d.d. 26 september 2014. Nu door Wikkelbedrijf niet is gesteld dat dat de huurovereenkomst op een eerdere datum is geëindigd, gaat het hof ervan uit dat Wikkelbedrijf de vergoeding van € 1.150,- per maand verschuldigd is tot 31 december 2016, zoals gevorderd.
3.9.
In eerste aanleg heeft Wikkelbedrijf een beroep gedaan op wilsgebreken (dwaling, misbruik van omstandigheden) en op artikel 6:248 lid 2 BW. Die weren zijn door de kantonrechter verworpen, respectievelijk tardief verklaard (zie onder andere pagina 2 van het proces-verbaal van de comparitie van partijen en 2.22 vonnis) Naar het oordeel van het hof kunnen deze weren niet worden aanvaard omdat ze onvoldoende zijn onderbouwd, temeer nu Wikkelbedrijf werd bijgestaan door deskundigen. Bovendien is in eerste aanleg en in hoger beroep geen vernietiging van de hier bedoelde overeenkomst tussen partijen gevorderd.
Dit betekent dat het hof niet op deze weren hoeft in te gaan.
3.10.
De conclusie is dat de eerste grief van [appellante] ook in zoverre slaagt en dat het vonnis van de kantonrechter, gewezen in conventie, niet in stand kan blijven. De vordering van [appellante] ter zake van de aanvullende vergoeding van € 1.150,- per maand is toewijsbaar over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016. In totaal gaat het om een bedrag van € 55.200,-.
De gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 17.250,- (het in eerste aanleg gevorderde bedrag) is toewijsbaar vanaf 26 maart 2014 zoals (in eerste aanleg) gevorderd. Voor het resterende bedrag van € 37.950,- geldt dat de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf 26 april 2016, zijnde de datum waarop dit bedrag voor het eerst (in hoger beroep) is gevorderd, met dien verstande dat de wettelijke rente niet ingaat vóór de vervaldag.
3.11.
Door Wikkelbedrijf zijn geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zodat het bewijsaanbod van Wikkelbedrijf wordt gepasseerd.
3.12.
De tweede grief van [appellante] richt zich tegen de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg.
Die grief faalt. Weliswaar geldt voor de overgebleven geschilpunten in eerste aanleg dat Wikkelbedrijf in het ongelijk is gesteld, maar voor de belangrijkste geschilpunten, die de aanleiding hebben gevorderd voor de onderhavige procedure, geldt dat partijen een schikking hebben bereikt. Gelet hierop en mede gelet op het feit dat het geschil materieel betrekking heeft op een relatie in de familiesfeer is een compensatie van proceskosten in eerste aanleg gerechtvaardigd.
3.13.
Wat betreft het hoger beroep zal Wikkelbedrijf als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in proceskosten.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover gewezen in conventie en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Wikkelbedrijf tot betaling aan [appellante] van een vergoeding van € 1.150,- per maand vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 17.250,- vanaf 26 maart 2014 tot aan de dag van voldoening en met de wettelijke rente over een bedrag van € 37.950,- vanaf 26 april 2016 tot aan de dag van voldoening, met dien verstande dat de wettelijke rente niet ingaat vóór de vervaldag;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt Wikkelbedrijf in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van Wikkelbedrijf op € 2.034,75,- voor verschotten en op € 1.631,- voor salaris advocaat en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemde bedragen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit arrest tot aan de dag van voldoening;
verklaart de hierboven vermelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 februari 2017.
griffier rolraadsheer