ECLI:NL:GHSHE:2017:513

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
200.173.124_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gerechtvaardigd vertrouwen en eindafrekening van bestuurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Tweko Handelsonderneming B.V. over een vordering tot betaling van onbetaalde uren voor werkzaamheden verricht ten behoeve van Tweko. [appellant] was bestuurder en aandeelhouder van Tubra Holding B.V., die samen met andere vennootschappen aandeelhouder van Tweko was. Na een geschil met de andere aandeelhouders heeft [appellant] zijn werkzaamheden voor Tweko gestaakt en een vergoeding voor zijn gewerkte uren geëist. De rechtbank Oost-Brabant heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat zij oordeelde dat er gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat met de ondertekening van een overeenkomst de aanspraak van [appellant] op een vergoeding voor de gewerkte uren was komen te vervallen. In hoger beroep heeft [appellant] de rechtbank gevraagd het vonnis te vernietigen en zijn vordering alsnog toe te wijzen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat Tweko er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de rechtsverhouding met [appellant] volledig was afgedaan met de overeenkomst. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van [appellant] af. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer 200.173.124/01
arrest van 14 februari 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.A.M. van Dooren te Breda,
tegen
Tweko Handelsonderneming B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.J.M. Smelt te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 juni 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, handelsrecht, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch (de appeldagvaarding vermeldt per abuis rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond) van 8 april 2015, gewezen tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde -Tweko- als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr C/01/282287/HA ZA 14-582)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 8 oktober 2014 waarbij een comparitie van partijen is gelast.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, waarbij een productie is overgelegd;
- de memorie van antwoord, waarbij producties zijn overgelegd;
- de door [appellant] genomen akte waarbij een productie is overgelegd;
- de door Tweko genomen antwoordakte.
Vervolgens is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grief wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder “2. De feiten” vastgesteld van welke feiten bij de beoordeling van het geschil is uitgegaan. Die feiten niet zijn bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Hierna volgt een opsomming van die feiten.
a. [appellant] is bestuurder en aandeelhouder van Tubra Holding B.V. (hierna te noemen: “Tubra”). De heer [bestuurder Mevak Holding] (hierna te noemen: “ [bestuurder Mevak Holding] ”) is bestuurder en aandeelhouder van Mevak Holding B.V. (hierna te noemen: “Mevak”). De heer [bestuurder Pipenik] (hierna te noemen: “ [bestuurder Pipenik] ”) is bestuurder en aandeelhouder van Pipenik B.V. (hierna te noemen: “Pipenik”).
b. Voornoemde vennootschappen waren, ieder voor een gelijk deel, aandeelhouder en bestuurder van Tweko. [appellant] , [bestuurder Pipenik] en [bestuurder Mevak Holding] hebben onbetaalde werkzaamheden verricht ten behoeve van Tweko.
c. Op een gegeven moment is er een geschil ontstaan tussen [appellant] enerzijds en [bestuurder Pipenik] en [bestuurder Mevak Holding] anderzijds. [appellant] heeft vervolgens besloten dat hij geen werkzaamheden meer zou verrichten voor Tweko, maar zich zou toeleggen op zijn werkzaamheden binnen zijn eenmanszaak Indigo Glas- en Schilderwerken.
d. In oktober 2009 is, naar aanleiding van de vaststelling van de jaarstukken over 2008, door [appellant] per e-mail (d.d. 11 oktober 2009, productie 13 dagvaarding in eerste aanleg) aan [bestuurder Pipenik] en [bestuurder Mevak Holding] bericht dat hij een vergoeding wil ontvangen voor de door hem gewerkte uren en dat hij dit mee zou willen nemen in de jaarstukken voor 2008. [bestuurder Mevak Holding] heeft vervolgens bij e-mail van 11 oktober 2009 (eveneens productie 13 dagvaarding in eerste aanleg) – voor zover van belang – het volgende bericht:
“(…)
Als [appellant] graag de loonkosten betaald krijgt over de gewerkte uren, dan ga ik hiermee accoord. Wij hebben toen allemaal de uren geïnvesteerd in Tweko, op dat moment zonder betaling. Het lijkt me dan ook reëel om allemaal betaald te krijgen.
Alle uren heb ik dan ook bijgehouden. (…)
Graag hoor ik welke uren [appellant] gemaakt heeft in die periode en mijn voorstel is om een bedrag af te spreken per uur van 10,- euro.
Deze betaling kan ook nog in 2009 plaatsvinden, zodat we alvast de jaarstukken voor 2008 kunnen afwerken. (…)”
e. [bestuurder Pipenik] heeft ter zake deze kwestie op 12 oktober 2009 een e-mail (ook productie 13 dagvaarding in eerste aanleg) gezonden aan [appellant] en [bestuurder Mevak Holding] . [bestuurder Pipenik] schrijft – voor zover van belang – het volgende:
“(…)
Iedereen heeft in dat jaar een (terug)betaling gehad, dit was een eerste compensatie van de gewerkte uren, de moeite en de energie die in Tweko is gestopt. (…)
De verrekening kan mi geheel buiten 2008 vallen, maar ik zal dat uitzoeken. (…)”
f. Vervolgens schrijft [bestuurder Mevak Holding] in zijn e-mail van 17 oktober 2009 (ook productie 13 dagvaarding in eerste aanleg) aan [appellant] :
“(…)
Op het moment dat wij samen uren hebben gestoken om Tweko op te bouwen, is besloten om (op dat moment) hiervoor geen vergoeding te betalen. (…)
Later zouden we de gewerkte uren van de eerste periode nog uitbetalen, in de vorm van een fee. Nu lijkt het moment daarvoor aangebroken, zoals ik in de vorige mail al heb aangegeven.
Kun jij me aub laten weten hoeveel uren je toen hebt gewerkt, op welke dagen in deze periode?
We kunnen dan samen een besluit nemen voor de vergoeding. (…)”
g. Partijen hebben vervolgens echter niet meer gesproken over een vergoeding voor de gewerkte uren, het aantal uren dat [appellant] zou hebben gewerkt of het tarief waartegen de door [appellant] gewerkte uren zouden moeten worden vergoed. Er is ter zake ook geen vergoeding uitgekeerd door Tweko aan [appellant] .
h. Vervolgens hebben partijen in april 2010 een overeenkomst gesloten op grond waarvan Tubra de door haar in Tweko gehouden aandelen zou verkopen en leveren aan Pipenik en Mevak.
Deze overeenkomst (productie 1 dagvaarding in eerste aanleg. Hierna “de Overeenkomst) luidt – voor zover van belang – als volgt:
“(…) Overwegende:(…)
3. Tubra Holding B.V. heeft een vordering op Tweko Handelsonderneming B.V. welke volgens de concept jaarrekening 2009 van Tweko handelsonderneming B.V. op 31 december 2009 € 28.685 bedroeg.
4. [appellant] heeft, middels zijn onderneming Indigo Schilderwerken, een vordering op Tweko Handelsonderneming B.V. welke volgens de concept jaarrekening 2009 van Tweko Handelsonderneming B.V. op 31 december 2009 € 3.567 bedroeg.
(…)
Komen als volgt overeen:
1.Tubra Holding B.V. verkoopt en levert de door haar gehouden 600 aandelen met een nominale waarde van € 10 per stuk in Tweko handelsonderneming B.V., voor de prijs van € 4.000 aan Pipenik B.V. en Mevak Holding B.V., ieder voor de helft van het aantal aandelen.
(…)
3.Voorafgaand aan de levering van de aandelen zullen de schulden van Tweko Handelsonderneming B.V. aan Tubra Holding B.V. en aan de heer [appellant] , gezamenlijk door partijen vastgesteld op € 32.252, door kopers worden afgelost door betaling van een bedrag groot € 32.000 op een door verkoper aan te wijzen bankrekening.
(…)”
i. De door Tubra in Tweko gehouden aandelen zijn bij notariële akte van 21 oktober 2010 (productie 2 dagvaarding in eerste aanleg) overgedragen. Voorafgaand aan deze levering is de koopsom en voornoemd bedrag van € 32.000,00 overgemaakt.
j. Op 4 april 2011 heeft [appellant] een factuur ad € 75.541,20 voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden in de periode 2 juli 2007 tot en met 20 september 2008 aan Tweko gezonden (productie 4 dagvaarding in eerste aanleg). Gefactureerd zijn 1.344 uren en € 3.000,- aan algemene kosten, een en ander te vermeerderen met € 12.061,20 aan btw. [appellant] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat partijen bij de oprichting van Tweko hadden afgesproken dat zij de ten behoeve van Tweko gewerkte uren zouden bijhouden en dat zij daarvoor, op het moment dat daarvoor binnen Tweko financiële ruimte was, een vergoeding zouden krijgen.
k. Nadat Tweko zich op het standpunt had gesteld dat bij de overdracht van de aandelen finale kwijting was overeengekomen, heeft [appellant] de rechtbank Oost-Brabant verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten (productie 9 dagvaarding in eerste aanleg). Bij beschikking van 11 juli 2013 (productie 10 dagvaarding in eerste aanleg) heeft de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor bevolen. Vervolgens zijn [appellant] , [bestuurder Mevak Holding] , de heer [getuige 1] , [bestuurder Pipenik] en de heer [getuige 2] als getuigen gehoord. De betreffende processen-verbaal zijn overgelegd als productie 11 en 12 bij dagvaarding in eerste aanleg.
4.2.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank Tweko uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [appellant] te betalen:
Primair: € 75.541,20, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 18 april 2011, dan wel met ingang van enige andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen ingangsdatum, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van € 1.525,-, zijnde onder andere een vergoeding voor de kosten van het voorlopig getuigenverhoor (griffierechten, enquête en contra-enquête), alsmede voor de uitvoerige voorbereidende onderhandelingen en correspondentie, zijnde werkzaamheden waarvan de vergoeding niet kan worden geacht onderdeel uit te maken van de proceskostenveroordeling;
Subsidiair: € 20.160,- te vermeerderen met 21% btw, zijnde € 24.393,60, zijnde gebaseerd op een uurtarief van € 15,- , zijnde een vergoeding naar redelijkheid en billijkheid voor de uren die [appellant] tot de dag van de dagvaarding onbetaald ten gunste van Tweko heeft verricht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2011, dan wel met ingang van enige andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen ingangsdatum, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van € 1.525,-, zijnde onder andere een vergoeding voor de kosten van het voorlopig getuigenverhoor (griffierechten, enquête en contra-enquête), alsmede voor de uitvoerige voorbereidende onderhandelingen en correspondentie, zijnde werkzaamheden waarvan de vergoeding niet kan worden geacht onderdeel uit te maken van de proceskostenveroordeling;
Meer subsidiair: een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2011, dan wel met ingang van enige andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen ingangsdatum, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van € 1.525,-, zijnde onder andere een vergoeding voor de kosten van het voorlopig getuigenverhoor (griffierechten, enquête en contra-enquête), alsmede voor de uitvoerige voorbereidende onderhandelingen en correspondentie, zijnde werkzaamheden waarvan de vergoeding niet kan worden geacht onderdeel uit te maken van de proceskostenveroordeling,
een en ander met veroordeling van Tweko in de kosten van de procedure.
4.2.2
De rechtbank heeft de vordering afgewezen omdat [bestuurder Pipenik] en [bestuurder Mevak Holding] mochten verwachten dat voor beide partijen het uitgangspunt gold dat zij definitief uit elkaar zouden gaan en dat zij alle financiële gevolgen daarvan zouden regelen en afwikkelen. Op grond van dit uitgangspunt mocht er, aldus de rechtbank, gerechtvaardigd op worden vertrouwd dat [appellant] niet langer aanspraak maakte op een vergoeding voor de gewerkte uren. Het was immers de bedoeling van partijen, aldus de rechtbank nog steeds, om definitief uit elkaar te gaan en alle financiële gevolgen daarvan te regelen. [appellant] is uitvoerbaar bij voorraad door de rechtbank veroordeeld in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten.
4.3
[appellant] vordert in het hoger beroep onder het voordragen van een grief dat het hof:
zal vernietigen het vonnis van 8 april 2015 en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het in eerste aanleg gevorderde alsnog zal toewijzen met veroordeling van Tweko in de kosten van het geding in beide instanties.
Tweko voert verweer.
4.4
[appellant] voert met zijn grief aan dat er niet voldoende feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan Tweko er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat met het sluiten van de Overeenkomst ook de aanspraak van [appellant] op een vergoeding voor de gewerkte uren in de periode van 2 juli 2007 tot en met 20 september 2008 (zie rov. 4.1 sub j) en de gemaakte reiskosten in die periode in die zin is geregeld dat hij daarop geen recht meer heeft.
4.5
Het hof acht de volgende feiten en omstandigheden van belang bij de beantwoording van de vraag of Tweko erop mocht vertrouwen dat met de Overeenkomst de rechtsverhouding tussen [appellant] en Tweko definitief werd afgesloten.
a. Er is volgens [appellant] een afspraak gemaakt dat de uren zouden worden bijgehouden, maar deze zouden alleen worden uitbetaald op het moment dat daarvoor financiële ruimte was en een uurtarief is nooit afgesproken. [appellant] heeft naar eigen zeggen in oktober 2009 die vergoeding ter sprake gebracht, maar desgevraagd door [bestuurder Mevak Holding] om een opgave van die uren te doen, heeft hij die opgave nooit gedaan (zie zijn verklaring in het proces-verbaal van comparitie na antwoord). Eveneens blijkens genoemd proces-verbaal heeft [appellant] bij de onderhandelingen die hebben geleid tot de Overeenkomst de vergoeding voor de gewerkte uren niet naar voren gebracht.
b. [appellant] was gedurende de hele periode tot het sluiten van de Overeenkomst bestuurder en aandeelhouder van Tubra en via Tubra voor 1/3de deel aandeelhouder en bestuurder van Tweko. Uit het feit dat hij betaling inclusief 19% btw vordert (zie rov. 4.1 sub j), leidt het hof af dat de werkzaamheden waarvan hij thans betaling vordert, niet zijn verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst.
c. De thans aan de orde zijnde vordering van € 75.541,20 is niet betrokken bij de waardebepaling van de aandelen Tweka die [appellant] in het kader van de Overeenkomst heeft verkocht.
d. De drie aandeelhouders [appellant] , zijn broer en [bestuurder Pipenik] hadden onenigheid en wilden in elk geval mede daarom uit elkaar (zie de verklaring van de als getuige gehoorde [bestuurder Mevak Holding] ).
e. Blijkens de Overeenkomst heeft niet Tweko haar schuld van € 32.252,- aan Tubra betaald, maar hebben Pipenik en Mevak die schuld van Tweko betaald.
f. Noch het als productie 3 bij conclusie van antwoord overgelegde financieel rapport over 2009 van 31 maart 2010 betreffende Tweko noch het bij die conclusie als productie 5 overgelegde conceptrapport inzake de jaarrekening 2008 betreffende Tweeko bevat een vermelding van de onderhavige (mogelijke) schuld.
g. De Overeenkomst is opgesteld door dhr. [getuige 1] , de registeraccountant van [appellant] (zie zijn getuigenverklaring).
Uit al deze feiten, bezien in onderling verband en samenhang, mocht Tweko er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de rechtsverhouding met [appellant] volledig was afgedaan met de Overeenkomst.
Aan [appellant] als indirect bestuurder en aandeelhouder is immers gevraagd om een urenoverzicht. Dat heeft hij nooit gegeven. Van [appellant] als (indirect) bestuurder mag worden verwacht dat hij in elk geval pogingen onderneemt om de gestelde voorwaardelijke vordering, die een behoorlijke omvang heeft, te vermelden in de jaarstukken, doch dergelijke pogingen zijn onvoldoende gesteld of gebleken. Verder mag ervan worden uitgegaan dat [appellant] moet hebben begrepen dat het bij het maken van de berekeningen om de waarde van de over te dragen aandelen te bepalen van belang was om te weten welke (voorwaardelijke) schuld Tweko nog had ten tijde van de overdracht van de aandelen door Tubra. Het moge duidelijk zijn dat een mogelijke schuld van Tweko van € 75.541,20 een behoorlijke invloed zou hebben gehad op de waardebepaling van de aandelen in een kleine B.V. als Tweko. Het was verder aan [appellant] om zijn registeraccountant, die de Overeenkomst heeft opgesteld, te informeren omtrent alle feiten die van belang waren bij het opstellen van die Overeenkomst waarbij onder meer aandelen werden overgedragen. Gelet op het feit dat de bestaande onenigheid de (of een) reden was om afscheid van elkaar te nemen, ligt het voor de hand dat Tweko heeft mogen menen dat [appellant] aan zijn registeraccountant, die de tekst van de Overeenkomst heeft opgesteld, alle relevante feiten heeft vermeld die van belang waren om tot een volledig en definitief afscheid te komen. Door op geen enkele manier in die Overeenkomst te vermelden dat er een mogelijke vordering bestond, mocht Tweko erop vertrouwen, mede gelet op de overige hiervoor genoemde factoren, dat [appellant] afzag van betaling van de uren waarvan hij thans betaling vordert.
Dit betekent dat de grief faalt, en de vordering terecht is afgewezen.
4.6
[appellant] heeft geen voldoende onderbouwde, en door Tweko betwiste feiten aangevoerd die, indien zij zouden komen vast te staan, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zodat het hof voorbij gaat aan zijn bewijsaanbod.
4.7
Uit het vorenstaande volgt dat het vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij en moet daarom worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep, in dit hoger beroep begroot op € 1.937,- aan griffierecht en € 2.446,50 voor kosten advocaat en in de nakosten ter hoogte van € 131,- dan wel indien betekening van het te wijzen arrest plaatsvindt, van € 199,-, te voldoen binnen 14 dagen nadat dit arrest is betekend en voor het geval voldoening binnen genoemde termijn niet plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit arrest;
verklaart de proceskostenveroordeling zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.R. Sijmonsma en J.M.H. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 februari 2017.
griffier rolraadsheer