In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de vennootschap naar Duits recht (appellante) in geschil is met een andere vennootschap (geïntimeerde) over de koop van een tweedehands shovel. De appellante stelt dat de shovel bij aflevering reeds gebreken vertoonde, terwijl de geïntimeerde dit betwist. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 6 december 2016, waarin de appellante werd toegelaten tot bewijs van haar stelling dat de shovel gebreken vertoonde bij aflevering. Tijdens de procedure zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de vader van de directeur van de appellante en een servicemonteur van Komatsu. De getuigenverklaringen waren echter onvoldoende om het bewijs te leveren dat de gebreken al bij aflevering aanwezig waren. Het hof concludeert dat de appellante niet heeft aangetoond dat de shovel in gebrekkige staat is afgeleverd, en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellante in de proceskosten wordt veroordeeld. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.