ECLI:NL:GHSHE:2017:5017

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
20 november 2017
Zaaknummer
20-001628-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met minderjarige slachtoffers en hogere strafmaat in hoger beroep

In deze zedenzaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1958, was eerder vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank had hem wel schuldig bevonden aan andere feiten. Het hof heeft het hoger beroep van de officier van justitie ontvankelijk verklaard, maar niet voor de vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft de bewijsvoering en kwalificatie van de feiten onder 3 en 5 herzien en de opgelegde straf aangepast. De verdachte had ontuchtige handelingen gepleegd met drie minderjarige meisjes, met wie hij via een door hem opgerichte website in contact was gekomen. Tijdens de ontmoetingen vonden tegen betaling seksuele handelingen plaats. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 26 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling bij een forensische polikliniek. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-001628-16
Uitspraak: 21 november 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 25 mei 2016 in de strafzaak met het parketnummer 01-879590-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem bij inleidende dagvaarding onder 4 ten laste was gelegd en bewezen verklaard dat de verdachte de bij inleidende dagvaarding onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank heeft de bewezen verklaarde feiten gekwalificeerd als:
  • met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen (feit 1);
  • met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit, of mede bestaan uit, het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd (feit 2);
  • poging tot door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon, waarvan de dader weet of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden (feit 3);
  • met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit, of mede bestaan uit, het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd (feit 5);
  • een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt is betrokken, vervaardigen, meermalen gepleegd (feit 6)
en de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel is, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarde verbonden dat de verdachte zal meewerken aan een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis van de rechtbank tijdig hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep van de verdachte is vóór aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ingetrokken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft zich geconformeerd aan het vonnis van de rechtbank, behoudens ten aanzien van de daarbij opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat
het gerechtshof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich onder behandeling zal stellen van een forensische polikliniek [1] .
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het hof ten hoogste dezelfde straf zal opleggen als door de rechtbank is opgelegd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de daarvan opgemaakte akte beroep heeft de officier van justitie onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hoger beroep van de officier van justitie omvat derhalve mede de beslissing van de rechtbank tot vrijspraak van hetgeen bij inleidende dagvaarding onder 4 aan de verdachte ten laste is gelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal evenwel te kennen gegeven dat zijdens het openbaar ministerie geen grieven bestaan tegen bedoelde beslissing en dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de hoogte van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf.
Het hof is van oordeel dat het door officier van justitie ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing van de rechtbank ter zake van het onder 4 ten laste gelegde,
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zijdens het openbaar ministerie in zoverre tegen het vonnis van de rechtbank geen schriftuur houdende grieven is ingediend noch mondeling bezwaren zijn opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de zaak in zoverre desalniettemin onderzocht dient te worden.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust, behalve voor wat betreft:
a. de bewijsvoering met betrekking tot het onder 3 en 5 bewezen verklaarde,
b. de kwalificatie van het onder 3 bewezen verklaarde en
c. de opgelegde straf.
Voorts zal het hof de bewijsmiddelen aanvullen met de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd in hoger beroep
Het hof overweegt als volgt.
Ad a
De bewijsvoering met betrekking tot de feiten onder 3 en 5 behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering.
Naar het oordeel van het hof is de onder het kopje
‘Ten aanzien van feit 3’onder b weergegeven inhoud van het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] [2] gedeeltelijk, te weten voor zover overgenomen van pagina 374 van het dossier van de Politie Eenheid Oost-Brabant, team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, dossiernummer 21 TMM15008, niet redengevend voor het bewijs van het onder 3 bewezen verklaarde.
Het hof zal daarom evenbedoeld onderdeel van de door de rechtbank ten aanzien van feit 3 gebruikte bewijsmiddelen niet overnemen.
Voorts zal het hof het onder het kopje ‘Ten aanzien van feit 5’ onder 2 weergegeven bewijsmiddel, te weten de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank[3], niet overnemen omdat de inhoud ervan in strijd is met de bewezenverklaring van feit 5.
Naast de overigens door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen komt de bewezenverklaring van de feiten onder 1, 2, 3, 5 en 6 mede te berusten op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover die verklaring inhoudt:
‘Het is juist dat ik de feiten onder 1, 2, 3, 5 en 6 heb begaan zoals door de rechtbank bewezen is verklaard. Ik erken dat het om heel ernstige feiten gaat.’
Ad b
De kwalificatie van het onder 3 ten laste gelegde en door de rechtbank bewezen verklaarde behoort te luiden als hierna te vermelden.
Ad c
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met drie nog minderjarige meisjes, met wie hij via de (mede) door hem opgerichte website ‘ [naam website] ’ in contact is gekomen. Bij gelegenheid van de door de verdachte met die meisjes afgesproken ontmoetingen hebben tegen betaling seksuele handelingen plaatsgevonden, die bij twee van de drie meisjes onder andere bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Bij het derde meisje is het gebleven bij een poging van de verdachte om haar door de belofte van geld te verleiden tot het plegen of dulden van seksuele handelingen. Daarnaast heeft de verdachte kinderpornografisch materiaal vervaardigd door het filmen en op videobeeld vastleggen van de bij de ontmoetingen met de meisjes gepleegde seksuele handelingen.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Met de advocaat-generaal is het hof evenwel van oordeel dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk
- zoals door de rechtbank opgelegd -, omdat zodanige straf niet in overeenstemming is met de ernst van hetgeen bewezen is verklaard.
Anderzijds komt het hof oplegging van een gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal gevorderd bovenmatig voor. Het hof merkt hierbij op dat het, anders dan de advocaat-generaal, geen aansluiting zoekt bij de strafoplegging in de door haar aangehaalde strafzaak [4] , reeds omdat het in die zaak, anders dan in de onderhavige, gaat om een bewezen verklaarde verkrachting en een poging tot verkrachting.
Daarnaast houdt het hof in strafmatigende zin rekening met de conclusies en het advies van de deskundige drs. M. van Heteren, GZ-psycholoog, zoals neergelegd in het door haar uitgebrachte rapport d.d. 1 januari 2015 (het hof begrijpt: 2016) omtrent de geestvermogens van de verdachte. Uit dit rapport blijkt dat de bewezen verklaarde feiten aan de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend omdat hij lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO (PDD-NOS). De verdachte beschikt over weinig inlevingsvermogen en heeft de meisjes gezien als een soort product, waarbij hij zichzelf graag als ondernemer en niet als een op seks beluste klant ziet, aldus de deskundige.
Het hof neemt de conclusies en het advies van de deskundige over en maakt deze tot de zijne.
Alles overziend acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
26 maanden passend en geboden, met dien verstande dat het hof van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 maanden, voorwaardelijk zal opleggen. Het hof beoogt met deze strafoplegging enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Met laatstgenoemd doel zal het hof tevens de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde alsmede een proeftijd van drie jaren verbinden aan het voorwaardelijke strafdeel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 240b, 245, 247 en 248a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk,
doch uitsluitend voor zover het is gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4
ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van het onder 3 bewezen verklaarde en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
kwalificeert het bewezen verklaarde onder 3 als volgt:
Poging tot: door beloften van geld een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden.
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
26 (zesentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte vóór het einde van een proeftijd van
3 (drie) jaren:
zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, of
geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel
e hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, voor zover en voor zolang de reclassering dit nodig acht, zal meewerken aan een ambulante behandeling bij een door de reclassering aan te wijzen forensische polikliniek;
geeft opdracht aan de stichting Reclassering Nederland, gevestigd te (5233 VG)
‘s-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene, voor al het overige.
Aldus gewezen door
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 21 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De door de advocaat-generaal op schrift gestelde en ter terechtzitting aan het hof overgelegde vordering behelst tevens de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in het hoger beroep voor zover het mede is gericht tegen de beslissing van de rechtbank tot vrijspraak van hetgeen aan de verdachte onder 4 ten laste is gelegd. Voorts is op de schriftelijke vordering van de advocaat-generaal een proeftijd van 2 (twee) jaren vermeld.
2.Pagina 2 van de aanvulling op het verkorte vonnis van de rechtbank.
3.Pagina 5 van de aanvulling op het verkorte vonnis van de rechtbank.
4.Parketnummer 01/865117-15 (vonnis rechtbank Oost-Brabant van 8 april 2016).