ECLI:NL:GHSHE:2017:4912

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
200.208.959_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. D.J.P.H. Stoelhorst, verzocht om een omgangsregeling, terwijl de moeder, bijgestaan door mr. N. Geradts, zich verzette tegen dit verzoek. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader geen omgang met de dochter mocht hebben, vanwege zorgen over zijn persoonlijke omstandigheden en de veiligheid van het kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2017 werd de vader gehoord, evenals de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming. De vader voerde aan dat hij zijn leven had verbeterd en dat hij contact met zijn dochter wilde herstellen. De moeder betwistte dit en stelde dat de dochter niet klaar was voor contact met de vader. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om te wachten met contactherstel totdat de dochter weerbaarder was. Het hof oordeelde dat er onvoldoende informatie was om een verantwoorde beslissing te nemen over de omgangsregeling en verzocht de Raad om verder onderzoek te doen. De zaak werd aangehouden tot 16 maart 2018, om de resultaten van het onderzoek af te wachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 16 november 2017
Zaaknummer: 200.208.959/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/220304 / FA RK 16-1499
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.J.P.H. Stoelhorst,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Geradts.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 november 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 februari 2017, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een zodanige omgangsregeling tussen hem en de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] vast te stellen met desgewenst een opbouw daarin en onder begeleiding, als het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 maart 2017, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoeken af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en/of onbewezen en de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure
.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Stoelhorst;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Geradts;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 september 2016;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de vader op 20 april 2017;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 27 september 2017;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 27 september 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 29 juli 1998 te Roermond met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
[de minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 13 april 2011 heeft de rechtbank Roermond tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 10 mei 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de onderlinge regelingen zoals opgenomen in het ouderschapsplan, door de echtgenoten ondertekend op 25 en 28 februari 2011, als in de echtscheidingsbeschikking opgenomen worden beschouwd.
3.2.1.
Artikel 3.1. van voormeld ouderschapsplan betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. In dit artikel zijn partijen hieromtrent overeengekomen:
“Nu de vader op dit moment niet in staat is om alleen voor [de minderjarige] zorg te dragen zullen alle verzorgings- en opvoedingstaken bij de moeder worden neergelegd. De omgangsregeling zoals deze op dit moment loopt, zal worden voortgezet, namelijk dat de vader en de moeder zullen overleggen wanneer de vader fysiek en psychisch in staat is om contact met [de minderjarige] te hebben. Gedurende het contact tussen [de minderjarige] en de vader, zal de moeder aanwezig zijn. Ouders zullen proberen om wekelijks een contactmoment tussen de vader en [de minderjarige] te laten plaatsvinden, waarbij dit contactmoment een middag zal behelzen.
Indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vragen, kan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de toekomst aangepast worden.”
3.3.
Bij beschikking van 11 april 2012 heeft de rechtbank Roermond de raad verzocht om onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede over het ouderlijk gezag.
3.4.
Bij beschikking van 24 oktober 2012 heeft de rechtbank Roermond bepaald dat aan de moeder voortaan alleen het gezag zal toekomen over [de minderjarige] . De rechtbank heeft in deze beschikking voorts de vader het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd.
3.5.
Bij beschikking van 2 mei 2013 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch de beschikking van de rechtbank Roermond van 24 oktober 2012 vernietigd en alsnog het inleidend verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] afgewezen.
Het hof heeft voorts bepaald dat de vader en de moeder het ouderlijk gezag over [de minderjarige] gezamenlijk uitoefenen met inachtneming van de in rechtsoverweging 3.5. van die beschikking genoemde voorwaarden.
3.5.1.
De vader heeft ter zitting van het hof zijn hoger beroep tegen de ontzegging van de omgang ingetrokken, zodat het hof daarop niet heeft beslist.
3.6.
Bij beschikking van 19 februari 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, bepaald dat aan de moeder voortaan alleen het gezag over [de minderjarige] toekomt.
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen, in die zin, dat de vader omgang zal hebben met [de minderjarige] op een wijze zoals door de hulpverlening (BOR) in het belang van [de minderjarige] wordt geacht en waarbij de uitdrukkelijke opdracht wordt gegeven aan de hulpverlening en de moeder om de contacten tussen de vader en [de minderjarige] te stimuleren en te bewerkstelligen, afgewezen.
3.7.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank de vader voorts veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de moeder.
3.8.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat zij een beslissing kon nemen zonder een (nader) onderzoek door de raad te laten uitvoeren. De raad had onderzoek kunnen doen naar de door de vader gestelde verbeterde persoonlijke omstandigheden en de door de moeder gestelde onveilige situatie voor [de minderjarige] . De vader zal zijn volledige medewerking verlenen aan een eventueel onderzoek door de raad.
De rechtbank heeft voorts ten onrechte het verzoek van de vader tot het vaststellen van een (begeleide) omgangsregeling met [de minderjarige] afgewezen. De vader stelt daartoe dat hij graag contact met [de minderjarige] wil en dat daarvoor geen formele beletselen aanwezig zijn. De vader heeft wel degelijk aan zichzelf gewerkt; hij heeft diverse hulpverleningstrajecten succesvol door-lopen en afgerond. De vader is per 28 december 2012 gestopt met overmatig drank- en medicijngebruik; hij heeft daar geen hulp en/of begeleiding voor (gehad). De vader voert verder aan dat de reclassering hem begeleidt en ondersteunt in zijn wens om weer contact met [de minderjarige] te krijgen, mits hij zich aan bepaalde voorwaarden houdt. Voorts begeleidt MetGGZ de vader sinds januari 2016; het verslag van zijn behandelaar is zonder meer positief te noemen. Voorts heeft de vader ondersteuning gehad van GTB (Gespecialiseerde Thuiszorg Begeleiding) en financiële ondersteuning van [bewindvoering] Bewindvoering. De vader is van mening dat hij zijn leven weer “op de rit” heeft en hij open staat voor hulpverlening en deze ook accepteert. De hulverlening geeft aan dat hij “stappen maakt”. De vader realiseert zich dat het contact tussen hem en [de minderjarige] gefaseerd opgebouwd moet worden en hij zal hieraan zijn medewerking verlenen. De vader is ook bereid om een alcoholtest te doen voorafgaande aan de contacten met [de minderjarige] .
De vader heeft ter zitting van het hof – desgevraagd – verklaard dat het contactverbod tot april 2019 geldt. De vader wil niet wachten totdat het contactverbod is afgelopen omdat het contactherstel met [de minderjarige] door het verstrijken van de tijd steeds moeilijker wordt. De vader betwist dat hij het contactverbod recent heeft overtreden. De vader heeft weliswaar op een terras gezeten in de buurt van het appartement van de moeder en [de minderjarige] , maar hij heeft daarmee het contactverbod niet overtreden. De vader heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat tijdens de procedure in hoger beroep “er weer van alles gebeurt”. De moeder heeft een aantal aangiftes tegen de vader gedaan in deze periode, welke niet zijn opgevolgd. Voorts blijkt uit de verslagen die de moeder over [de minderjarige] aan de vader deed toekomen dat het goed ging met [de minderjarige] , terwijl in de aanloop naar deze zitting een ander beeld van [de minderjarige] wordt geschetst. [de minderjarige] zou nu last hebben van (angst)problematiek en op advies van de school zijn doorverwezen naar Praktijk [praktijk] . De vader stelt echter dat hij [de minderjarige] op 3 januari 2017 is tegengekomen op straat en zij toen geen angstreactie jegens hem vertoonde.
3.10.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan.
De vader bagatelliseert de problematiek die speelt. De moeder stelt dat er ook in 2016 nog diverse mutaties hebben plaatsgevonden. De moeder betwist dat de vader zelfstandig is gestopt met medicijn- en drankgebruik. Ook na de door de vader gestelde datum hebben zich nog genoeg incidenten voorgedaan, waarbij duidelijk alcohol- en medicijnmisbruik in het spel was. Uit productie 6 van de reclassering blijkt aan welke vereisten de vader allemaal dient te voldoen; of contact met de vader ook goed is voor [de minderjarige] wordt niet door de reclassering beoordeeld. Ook de verklaring van MetGGZ heeft voor de moeder onvoldoende waarde. Met name het feit dat in deze verklaring wordt gesteld dat de vader zich moeilijk laat sturen en hij uiteindelijk toch zijn eigen keuzes maakt weegt voor de moeder zwaar negatief. De moeder heeft ter zitting van het hof dan ook betwist dat de vader aan zichzelf heeft gewerkt en zijn leven heeft gebeterd.
Daarbij komt dat [de minderjarige] geen contact met de vader wil en dat zij zich steeds meer hiertegen gaat afzetten. De moeder is van mening dat zij en [de minderjarige] eerst rust dienen te krijgen; deze rust is er nooit geweest. Nu het contactverbod voor zowel de moeder als [de minderjarige] geldt tot 11 april 2019, dient deze proefperiode eerst verstreken te zijn. De vader heeft dan de komende twee jaren de tijd om te laten zien dat hij de door hem gestelde vooruitgang vasthoudt en ook verder doorzet. Na afloop van het contactverbod kan dan worden bezien wat in het belang van [de minderjarige] is. De moeder is van mening dat op dit moment omgang, op welke wijze dan ook, ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] . De moeder heeft ter zitting in hoger beroep hieraan toegevoegd dat zij de verslagen omtrent [de minderjarige] aan de vader altijd “luchtig” probeert te houden. [de minderjarige] heeft (begeleidende) gesprekken op school gehad, waaruit geconcludeerd werd dat behandeling noodzakelijk is. Praktijk [praktijk] heeft inmiddels – na een intake – een behandelplan voor [de minderjarige] wordt opgesteld. De hulpvraag van [de minderjarige] bestaat uit het leren omgaan met haar angsten, met name haar angst om de vader tegen te komen. [de minderjarige] zal hiervoor cognitieve gedragstherapie krijgen met als doel haar kwetsbaarheid af te laten nemen en de gebeurtenissen uit het verleden een plekje te geven. De moeder is van mening dat daarna pas in overleg met Praktijk [praktijk] kan worden bekeken wanneer de vader in beeld kan komen. [de minderjarige] is nu mentaal nog niet toe aan omgang met de vader, maar mogelijk is er wel ruimte voor omgang in de toekomst.
Voorts acht de moeder de vader nog steeds kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat tot omgang met [de minderjarige] . De moeder is van mening dat de vader het recht op omgang met [de minderjarige] moet worden ontzegd.
3.11.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – verklaard dat het thans nog te vroeg is om te komen tot contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] ; er moet gewacht worden totdat [de minderjarige] hier aan toe is. [de minderjarige] dient eerst weerbaarder te worden en haar trauma’s uit het verleden te hebben verwerkt. [de minderjarige] moet voorts een eigen positie gaan leren innemen. De raad had liever gezien dat de vader [de minderjarige] en de moeder volledig met rust had gelaten voor de duur van het contactverbod. De vader kan zich misschien wel aan de opgelegde voorwaarden hebben gehouden, maar hij zoekt de grenzen hiervan op.
De raad acht gedwongen therapie voor de vader heilloos. De vader moet wel kunnen inzien dat zijn gedrag van invloed is geweest op [de minderjarige] .
De raad heeft – desgevraagd – verklaard een onderzoek te zullen verrichten indien het hof dat in deze zaak noodzakelijk acht.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Het hof stelt voorop dat een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader nodig is voor een goede identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] . Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie echter onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen omtrent het al dan niet vaststellen van enige vorm van omgang tussen de vader en [de minderjarige] . Het hof overweegt daartoe dat er complicerende factoren aanwezig zijn die de vaststelling c.q. de uitvoering van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] bemoeilijken. Vast staat, blijkens de brief van het Openbaar Ministerie, Arrondissementsparket Limburg d.d. 18 juli 2016 aan de vrouw, dat aan de strafrechtelijke veroordeling van de vader op 20 maart 2015 bijzondere voorwaarden verbonden zijn die onder meer betrekking hebben op een contactverbod tussen de vader enerzijds en de moeder en [de minderjarige] anderzijds gedurende een proeftijd van 3 jaar. Ten aanzien van de handhaving van die bijzondere voorwaarden is aan de reclassering een belangrijke, beoordelende, rol toebedeeld. Voorts is ter zitting van het hof gebleken dat [de minderjarige] recent – op advies van school – met cognitieve gedragstherapie is gestart bij Praktijk [praktijk] , ter behandeling van haar (angst)problematiek. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen waarbij de raad bijzondere aandacht besteedt aan de rol van de reclassering en waarbij met name wordt onderzocht:
  • Is omgang met de vader in het belang van [de minderjarige] ?
  • Zo ja, welke vorm van omgang en frequentie is in het belang van [de minderjarige] ?
  • Is de vader in staat om omgang met [de minderjarige] te hebben en is de moeder in staat om de omgang te begeleiden?
  • Welke begeleiding is er voor de ouders nodig om te komen tot de uitvoering van een eventuele omgangsregeling?
  • Zijn er bijzonderheden/belemmeringen bij [de minderjarige] aanwezig waarmee rekening gehouden moet worden bij het vaststellen van een eventuele omgangsregeling?
  • Indien omgang niet in het belang van [de minderjarige] is, wat zijn dan de contra-indicaties?
  • Indien er op dit moment geen mogelijkheden zijn voor omgang: wat is er dan nodig om in de toekomst tot omgang te komen?
  • komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet in het antwoord op de voornoemde onderzoeksvragen zijn genoemd, maar wel van belang zijn met betrekking tot eventueel contact tussen de vader en [de minderjarige] ; en zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
3.12.2.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, derhalve tot
16 maart 2018 pro forma,teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
Zo nodig zal het hof een tweede mondelinge behandeling bepalen.
3.12.3.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.12.1. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 16 maart 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en M.L.F.J. Schyns en is op 16 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. E. Hulzink-Mimpen, griffier