ECLI:NL:GHSHE:2017:4911

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
200.208.908_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin is bepaald dat hij geen contact mag hebben met zijn minderjarige kind. De vader heeft op 6 februari 2017 beroep aangetekend tegen deze beschikking, die op 8 november 2016 door de rechtbank was uitgesproken. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 oktober 2017, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De vader en moeder zijn op 7 juli 2007 met elkaar gehuwd en hebben samen een kind, geboren in 2008. Na hun echtscheiding in 2014 is bepaald dat het kind bij de moeder woont. De vader heeft in 2015 verzocht om wijziging van de zorgregeling, wat leidde tot een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de vader tijdelijk verboden om contact te hebben met het kind, wat de vader niet accepteert en daarom in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat het kind hulp ontvangt van het Traumacentrum Jeugd Limburg vanwege traumaklachten. Het hof heeft besloten dat de vader en het kind in het kader van een Begeleide Omgangsregeling (BOR) contact met elkaar mogen hebben, onder voorwaarde dat dit in overleg met de behandelaars van het kind gebeurt. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 16 augustus 2018, in afwachting van rapportages van de Raad en de resultaten van de begeleide omgangscontacten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 16 november 2017
Zaaknummer: 200.208.908/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/209317 / FA RK 15-2585
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.B.M. Rütten,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. Wöltgens-Daems.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 november 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 februari 2017, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover bij deze beschikking is bepaald dat de vader geen contact met de minderjarige [minderjarige] mag hebben en te bepalen dat [minderjarige] bij de vader verblijft volgens de door de vader in zijn beroepschrift opgenomen opbouwende zorgregeling, althans een zodanig beslissing te geven als het hof juist acht.
2.2.
Ter griffie van het hof is geen verweerschrift van de kant van de moeder ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Rütten;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Wöltgens-Daems
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 oktober 2016;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 27 maart 2017;
  • het V6-formulier met bijlagen (waaronder de conceptrapportage van het Traumacentrum Jeugd Limburg van 27 september 2017) van de advocaat van de moeder d.d. 4 oktober 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 7 juli 2007 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 19 maart 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft en een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
Naar aanleiding van het verzoek van de man van 28 juli 2015 tot wijziging van de zorgregeling heeft genoemde rechtbank bij beschikking van 15 maart 2016 de raad verzocht om onderzoek te doen en advies uit te brengen nu de rechtbank zich op grond van de beschikbare informatie en de verklaringen ter zitting onvoldoende geïnformeerd achtte. De rechtbank heeft in afwachting van dat onderzoek iedere verdere beslissing pro forma aangehouden voor de duur van vier maanden.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de beschikking van 19 maart 2014 gewijzigd voor zover betrekking hebbend op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de vader tijdelijk, voor een periode van één jaar, verboden contact met [minderjarige] te hebben.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Voor de uiteenzetting van zijn standpunten wordt verwezen naar het beroepschrift.
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is naar voren gekomen dat er medio april 2017 vanuit het Traumacentrum Jeugd Limburg voor [minderjarige] hulp is opgestart.
Uit de overgelegde conceptrapportage van 27 september 2017 is gebleken dat zij kampt met traumaklachten in verband met mogelijk misbruik en dat is besloten om daarvoor EMDR-therapie in te zetten. Verder is er sprake van hechtingsproblematiek.
In het raadsrapport van 13 juli 2016 is aan de rechtbank geadviseerd om te bepalen dat de contacten tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden via de begeleide omgangsregeling (BOR) onder professionele begeleiding van Xonar/Axnaga (niveau twee), waarbij wordt verstaan dat de professional de regie over de contacten heeft en verder de behandeling van de zaak aan te houden voor een periode van acht maanden in afwachting van een aanvullende rapportage van de raad met een definitief advies. Van de zijde van de raad is ter zitting aangegeven dat dit advies thans nog steeds actueel is. Partijen hebben zich tijdens de zitting bereid verklaard om mee te werken aan een traject Begeleide Omgangsregeling (BOR) niveau 2 onder professionele begeleiding van Xonar/Axnaga, teneinde het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen.
Besproken is dat het BOR-traject eerst dient te worden afgestemd met de behandelaars van [minderjarige] bij het Traumacentrum Jeugd Limburg; daarbij is het met name van belang of het BOR-traject gelijktijdig kan plaatsvinden met de huidige therapie van [minderjarige] .
Met de ouders is afgesproken dat - indien de behandelaars menen dat eerst de therapie van [minderjarige] dient te zijn afgerond alvorens aan de module BOR kan worden begonnen – zij niet eerder het traject bij BOR in gang zullen zetten, althans [minderjarige] daarbij niet eerder zullen betrekken dan wanneer zij daar volgens haar behandelaars van het voornoemde Traumacentrum aan toe is.
Het hof verzoekt het Traumacentrum Jeugd Limburg om een en ander aan zowel de vader, de moeder als aan de raad te communiceren. De moeder heeft ter zitting toegezegd dat zij haar uitdrukkelijke toestemming zal geven aan de behandelaars van het Traumacentrum Jeugd Limburg om de vader te betrekken in het behandelproces van [minderjarige] .
Voorts is besproken dat, totdat in de onderhavige procedure is beslist, het door rechtbank in de bestreden beschikking opgelegde contactverbod tussen de vader en [minderjarige] ook na
8 november 2017, de datum waarop het contactverbod expireert, zal blijven gelden.
Tot slot hebben partijen zich er mee akkoord verklaard dat, indien er geen nadere mondelinge behandeling meer zal volgen, de beschikking wordt gegeven door het hof in een andere samenstelling dan aanwezig tijdens de mondelinge behandeling van heden.
3.7.
Het hof verzoekt de raad, naar aanleiding van het verdere behandeltraject van [minderjarige] en het traject bij BOR, in een aanvullende rapportage tot een nader advies te komen.
3.8.
Het hof zal partijen verwijzen naar Xonar, [adres] te [plaats] ( [postcode] ), waarbij het hof opmerkt dat de ouders
zelfcontact dienen op te nemen met Xonar, telefoonnummer [telefoonnummer] .
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de verdere behandeling van de zaak pro forma aanhouden tot 16 augustus 2018, in afwachting van de resultaten van de begeleide contacten in het kader van de module BOR fase 2 en het rapport van de raad.

4.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat de vader en [minderjarige] (geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ) gerechtigd zijn tot contact met elkaar in het kader van de module Begeleide Omgangsregeling (BOR) fase 2 van Xonar, met in achtneming van hetgeen terzake onder rechtsoverweging 3.6. is overwogen;
het hof verwijst daartoe de ouders naar Xonar, [adres] te [plaats] ( [postcode] ;
verzoekt Xonar, al dan niet middels de raad, het hof tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum schriftelijk te informeren omtrent de resultaten van de begeleide contacten, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen en de raad;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.7. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad
houdt iedere verdere beslissing aan tot
16 augustus 2018PRO FORMA, in afwachting van het verslag van Xonar over het verloop van de begeleide omgangscontacten en in afwachting van het raadsrapport.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, H.J. Witkamp en is op 16 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier