ECLI:NL:GHSHE:2017:4890

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
200.198.325_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en zorgregeling in een complexe gezinsstructuur met ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2017, gaat het om een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van drie minderjarige kinderen in een complexe gezinsstructuur. De moeder, aangeduid als appellante, en de vader, aangeduid als verweerder, zijn verwikkeld in een langdurige juridische strijd over de opvoeding en verzorging van hun kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming en een bijzondere curator zijn betrokken bij de procedure, waarbij de belangen van de kinderen centraal staan. Het hof heeft in eerdere uitspraken deskundigenonderzoeken gelast en de ouders aangespoord om samen te werken aan een oplossing voor de problematiek. De deskundige heeft geadviseerd om de kinderen tijdelijk uit huis te plaatsen in een neutraal pleeggezin, maar het hof heeft besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering voor de duur van één jaar. Dit besluit is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de ouders de ruimte krijgen om hun onderlinge communicatie te verbeteren en de zorg voor de kinderen gezamenlijk op te pakken. Het hof heeft de ouders aangespoord om systeemtherapie te overwegen en heeft een voorlopige contactregeling vastgesteld, waarbij de kinderen bij de vader verblijven en de moeder contact heeft met hen volgens de bestaande regeling. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling van de situatie en de voortgang van de ondertoezichtstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 16 november 2017
Zaaknummer: 200.198.325/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/303572 FA RK 15-5424
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • mevrouw [belanghebbende], kantoorhoudende te [kantoorplaats] , hierna te noemen: de bijzondere curator;
  • de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] , hierna ook te noemen ‘de GI’;
  • mevrouw T. Soetendaal, kantoorhoudende te [kantoorplaats] , hierna te noemen: de deskundige.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden- en West-Brabant, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 2 februari 2017

Bij voormelde beschikking heeft het hof – verkort weergegeven – :
  • een deskundigenonderzoek gelast ter beantwoording van de onder rechtsoverweging 3.17.2. geformuleerde vragen en tot deskundige benoemd mevrouw M.J.E. van Kempen (gezondheidszorgpsycholoog), verbonden aan ‘Formaat jeugdforensische diagnostiek’, kantoorhoudende te [kantoorplaats] ;
  • bepaald dat de door de moeder te betalen helft van de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste komen van ’s Rijks kas, een en ander met inachtneming van het onder rechtsoverwegingen 3.17.7. tot en met 3.17.9. bepaalde en dat de vader zijn helft van bedoelde kosten dient te voldoen op een wijze zoals hem nog nader ter kennis zal worden gebracht.
Het hof heeft in rechtsoverweging 3.17.8., ingevolge de door voornoemde deskundige overgelegde offerte, het voorschot op de kosten van het onderzoek bepaald op € 11.778,62 (inclusief BTW).

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Bij e-mailbericht van 31 maart 2017 heeft mw. T. Soetendaal, gz-psycholoog/gerechte-lijk deskundige NRGD, eveneens verbonden aan ‘Formaat jeugdforensische diagnostiek’, kantoorhoudende te [kantoorplaats] , het hof bericht dat mw. Van Kempen namens de maatschap destijds de offerte heeft uitgedaan en dat zij als deskundige in dezen is benoemd, maar dat nog niet zeker is of zij, dan wel een ander maatschap-lid het onderzoek daadwerkelijk zal uitvoeren. Tevens heeft zij om aanhouding van de pro forma datum verzocht.
6.2.
Bij brief d.d. 10 april 2017 heeft het hof mw. T. Soetendaal bericht dat het hof akkoord is met aanhouding van de pro forma datum tot 1 september 2017. Voorts heeft het hof verzocht het hof te berichten over welke deskundige(n) het onderzoek feitelijk zal/zullen uitvoeren en haar daarbij erop gewezen dat het hof ervan uit gaat dat die persoon/personen de werkzaamheden zullen verrichten tegen het tarief op de eerder uitgebrachte en door het hof geaccordeerde offerte van 12 januari 2017, zoals vermeld in de beschikking van 2 februari 2017, waarbij de kosten in totaal werden begroot op € 11.778,62 inclusief BTW (reiskosten en kosten voor het benaderen van informanten nog niet inbegrepen).
Een kopie van deze brief is naar partijen verzonden.
6.3.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van het forensisch psychologisch onderzoek van mw. T. Soetendaal (hierna: de deskundige) d.d. 29 augustus 2017 (hierna: het deskundigenrapport);
- de ‘nota civielrechtelijk onderzoek gezin [gezin] ’ d.d. 29 augustus 2017 ad in totaal € 15.745,37 (inclusief BTW);
- het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 18 september 2017;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 11 oktober 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 18 oktober 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 19 oktober 2017.
6.4.
Op verzoek van de deskundige is door de griffier uit het depot een bedrag ad € 5.889,31 betaald aan de deskundige, als voorschot op de door haar ingediende nota.
6.5.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hendrikxs-Heeren;
-de vader, bijgestaan door mr. Mattheussens;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de bijzondere curator.
6.5.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] wederom in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
6.5.2.
De minderjarige [minderjarige 2] is eveneens in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Op het door [minderjarige 2] ingevulde ‘formulier bij kindgesprek’, ingekomen op 11 oktober 2017, heeft [minderjarige 2] geschreven: “Ik heb mijn mening al gezegd in het onderzoek”.
6.6.
Na de zitting van het hof is voorts ingekomen:
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 23 oktober 2017;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 24 oktober 2017.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Het deskundigenrapport bevat onder meer een samenvatting uit de stukken, een onderzoek naar het functioneren van [minderjarige 1] , een onderzoek naar het functioneren van [minderjarige 2] , een onderzoek naar het functioneren van [minderjarige 3] , een onderzoek naar de pedagogisch-affectieve vaardigheden van de moeder (gebaseerd op een tweetal gesprekken met de moeder, en een interactieobservatie tussen de moeder en [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ), een onderzoek naar de pedagogisch-affectieve vaardigheden van de vader (gebaseerd op een tweetal gesprekken met de vader en een interactieobservatie tussen de vader en [minderjarige 3] en [minderjarige 2] ), een onderzoek naar onderhavige probleemstelling, diagnostische overwegingen, een forensisch psychologische beschouwing, beantwoording van de vragen van het hof en een verslag van de bespreking van het onderzoek met de betrokkenen.
De onderzoeken naar het functioneren van de kinderen zijn gebaseerd op gesprekken met de kinderen, informatie van derden, klinisch psychologisch onderzoek en testpsychologisch onderzoek.
7.2.
De deskundige heeft de door het hof in de beschikking van 2 februari 2017 in rechtsoverweging 3.17.2 geformuleerde vragen – verkort weergegeven – als volgt beantwoord.
1. Hoe is de relatie tussen partijen op ouderniveau? Is er een herkenbaar patroon in
de wijze waarop ouders met elkaar omgaan?
De relatie tussen ouders is ernstig verstoord en gekleurd door wantrouwen en wederzijdse afkeer. De ouders zitten vast in een pathologisch patroon van vingerwijzen naar elkaar en elkaar diskwalificeren. Het inzicht van ouders in de mate waarin zij de kinderen hier mee belasten en schaden is beperkt. De vader stelt zich rigide op naar de moeder, kan zich zeer moeilijk in haar positie inleven en de moeder stelt zich manipulatief en emotioneel onvoorspelbaar op naar de vader. Beide ouders gunnen elkaar niets.
2. Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd, dat de kinderen buiten de strijd van partijen blijven en de kinderen geen last hebben van de communicatie tussen partijen?
Zoals nu wordt ingeschat zijn alle mogelijkheden voor hulp reeds getracht en zonder resultaat gebleven.
Wel is de vader als meest stabiele opvoeder naar voren gekomen, ook is hij het best van beide ouders in staat de kinderen ruimte te geven voor de omgang met hun moeder.
De deskundige heeft in de forensisch psychologische beschouwing als één van de mogelijke scenario’s geschetst dat alle kinderen tijdelijk uit huis worden geplaatst in een neutraal pleeggezin, ten einde een doorbraak te forceren in de verstoorde interactiepatronen van de ouders. Voor de kinderen wordt dit evenwel als zeer ingrijpend ingeschat. Er is echter geen scenario waarbij zij ongeschonden uit deze strijd komen. Overigens is het niet zeker of een dergelijke noodgreep een gewenst effect zal hebben.
De enige manier om de kinderen buiten de strijd van hun ouders te houden is de strijd met een gerechtelijke beslissing te staken en niet zozeer een verbetering van de ouders te verwachten.
3. Hoe is de relatie van de minderjarigen met enerzijds de moeder en de vader individueel en anderzijds met beide ouders tezamen?
[minderjarige 1] functioneert op de rand van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en gebleken is dat zij zodanig overbelast is geraakt door de gespleten loyaliteiten, dat zij haar vader geheel heeft verworpen. [minderjarige 1] is hierin totaal afhankelijk van haar moeder. Mogelijk heeft [minderjarige 1] van de vader teveel kritiek ervaren en is zij door de vader enigszins overvraagd in de verwachtingen van haar; niet uitgesloten is dat [minderjarige 1] hierin door de moeder is gevoed om dit zo te ervaren.
[minderjarige 2] ontwikkelt zich redelijk evenwichtig, maar onderhuids lopen de spanningen op die zich uiten in klachten van lichamelijke afweer en angsten. [minderjarige 2] is sportief en qua interesses, leefwereld en identificatie heeft hij de meeste aansluiting bij de vader. De zachtheid en warmte van de moeder worden door [minderjarige 2] bij de vader gemist. [minderjarige 2] lijkt het best van de drie kinderen in staat om heen en weer te pendelen tussen de ouders, echter op dit moment doet de moeder ook nog geen emotioneel appèl op hem; het is denkbaar dat zij dat in een later stadium alsnog gaat doen.
[minderjarige 3] kent veel innerlijke onrust, een gebrekkige innerlijke structuur en een grote vluchtigheid in de aandacht. Zij trekt naar de moeder toe en heeft de wens uitgesproken haar hoofdverblijf bij de moeder te hebben. De moeder doet een sterk emotioneel appèl op [minderjarige 3] om voor de moeder en tegen de vader te kiezen. Bij vader heerst een grote structuur en regelmaat, precies de dingen die [minderjarige 3] moeilijk vindt (maar wel moet leren, ook om zich op school te kunnen handhaven).
4. Welke hoofdverblijfplaats is meest in het belang van de minderjarige(n)?
De deskundige heeft de voorkeur uitgesproken voor het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader, echter de rol en invloed van de moeder zal bij deze optie met maatregelen moeten worden ingeperkt om de kinderen te beschermen tegen haar negatieve beïnvloeding in relatie tot de vader en mogelijk onberekenbare gedrag.
Als alternatief is het meest paradoxale advies gegeven, als noodgreep, namelijk het tijdelijk uit huis plaatsen van alle drie de kinderen in een neutraal pleeggezin, zodat de ouders gedwongen worden hun eigen pathologische patronen te doorbreken, eigen verantwoordelijkheid te nemen voor hun gedrag en ontwikkeling en te komen tot gelijkwaardigheid. Daarna is wellicht een co-ouderschapsregeling mogelijk, wat uiteindelijk het beste aansluit bij de belangen van de kinderen.
5. In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een contactregeling rekening te houden met de behoeften en belangen van de minderjarige(n)?
De vader heeft hier moeite mee omdat hij zich minder goed kan inleven in zijn kinderen en dit moeilijk kan scheiden van zijn wantrouwen jegens de moeder. De vader kan wel meer ruimte bieden aan de kinderen en lijkt ook meer leerbaar in dit verband.
De moeder heeft hier moeite mee omdat zij de emotionele behoeften en belangen van de kinderen niet los kan zien van haar eigen emotionele behoeften en belangen en emotioneel manipulatief kan zijn.
6. In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor contact met de
minderjarige(n)?
De vader lijkt dit beter te kunnen dan de moeder; de moeder kan dit niet tot nauwelijks. Contact met de vader appelleert aan haar eigen pijn in relatie tot de vader en de moeder voelt zich slachtoffer van de vader; zij doet een sterk emotioneel appèl op de kinderen om bij haar te komen c.q. blijven.
7. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en de opvoeding van de minderjarige(n)? En zo deze naar voren komen, welke zijn deze?
De deskundige heeft ingeschat dat het maken van een veiligheidsplan nodig was om aan de moeder het advies te kunnen mededelen. Dit geeft tevens de ernst van de problematiek van de moeder weer.
Overigens kan de deskundige niet begrijpen dat de ondertoezichtstelling in februari 2016 is opgeheven ‘wegens het niet behalen van de doelstellingen’. Hoe dan ook lijkt een nieuwe ondertoezichtstelling nodig, aldus de deskundige.
7.3.
De moeder heeft in haar brief d.d. 18 september 2017, overgelegd bij voormeld V8-formulier d.d. 18 september 2017, gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de inhoud van het rapport van de deskundige en tegen de hoogte van de door haar ingediende declaratie.
De moeder is van mening dat de deskundige de opdracht van het hof op een onjuiste wijze heeft uitgevoerd. Zij voert in dit kader – samengevat – het volgende aan. Nagenoeg het hele onderzoek is gestoeld op het (verouderde) rapport van de raad uit 2014, PO-onderzoeken en een één uur durend observatieonderzoek. De deskundige heeft geen contact opgenomen met de bijzondere curator (die eerder een advies heeft gegeven dat haaks op het door de deskundige gegeven advies staat), hulpverleners van de moeder dan wel de huisarts. Er is geen onderzoek gedaan naar mogelijk psychische problemen bij de vader. De deskundige is op de vragen naar (de patronen in) de relatie tussen partijen op ouderniveau en de wijze waarop ouders met elkaar omgaan en met elkaar communiceren en de mogelijkheden van verbetering van de ouderrelatie, nauwelijks ingegaan. Bovendien heeft de deskundige geen oog gehad voor de complexe gezinsconstructie/-structuur, waarbij de voormalige gezinsvoogd in het gezin van de vader woont, dan wel de mogelijkheden van partijen op affectief gebied. De onderzoeken zijn vaak niet door de deskundige zelfs verricht maar door een (niet gecertificeerde) werkneemster. Ten onrechte heeft deskundige het standpunt ingenomen dat niet naar de kinderen dient te worden geluisterd. De moeder kan zich niet vinden in de wijze waarop de deskundige de onderzoeksresultaten aan de ouders heeft kenbaar gemaakt. De deskundige heeft een verkeerd en gekleurd beeld van de moeder, waardoor het onderzoek niet als onafhankelijk en objectief kan worden beschouwd. Het advies om de kinderen in een pleeggezin te plaatsen is in het geheel niet onderbouwd. De deskundige heeft de passage aangaande de school van [minderjarige 1] ten onrechte niet verbeterd.
Ter zitting van het hof op 23 oktober 2017 heeft de moeder (bij monde van haar advocaat) – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Bij [minderjarige 2] is inmiddels zo veel onrust ontstaan dat hij paniekklachten heeft ontwikkeld. Hij gaat niet meer naar school en voetbal. Een deskundige is ingeschakeld om hem te helpen.
De moeder wil dat er nu eindelijk een einde komt aan de strijd tussen de ouders en dat de ouders met elkaar in gesprek gaan. De moeder vreest ervoor dat de kinderen van haar worden afgenomen, terwijl zij altijd voor iedereen klaar staat en altijd alles voor iedereen doet.
7.4.
De vader heeft bij voormeld V6-formulier d.d. 11 oktober 2017 het volgende verklaard.
De vader heeft geen opmerkingen over het deskundigenrapport en kan zich vinden in de overwegingen en de conclusies van de deskundige.
Ter zitting van het hof op 23 oktober 2017 heeft de vader (bij monde van zijn advocaat) – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Uitgegaan dient te worden van wat de deskundigen hebben geconcludeerd in het raadsrapport uit 2014 en het in deze procedure verrichte deskundigenonderzoek. Hieruit blijkt dat de moeder de kinderen te veel belast en dat zij geen inzicht heeft in (de gevolgen van) haar handelen. Het onderzoek van de bijzondere curator is, zoals de vader al eerder heeft aangevoerd, op een onjuiste wijze uitgevoerd en de resultaten daarvan dienen derhalve buiten beschouwing te worden gelaten.
Tijdens de ondertoezichtstelling, toen de kinderen bij de vader woonden, was er rust, regelmaat en orde. Toen de ondertoezichtstelling werd beëindigd, ontstond er wanorde en chaos. Het gevolg is dat [minderjarige 1] de vader niet meer ziet en ook niet meer wil zien, [minderjarige 3] haar dreigt te volgen en ook [minderjarige 2] nu volledig verloren dreigt te raken in de spanningen.
De kinderen dient duidelijkheid te worden verschaft.
Een uithuisplaatsing van de kinderen acht de vader niet in hun belang. De vader denkt dat een plaatsing van de kinderen bij hem, in combinatie met begeleide omgang met de moeder, het beste alternatief is. Een (nieuwe) ondertoezichtstelling kan de invloed van de moeder op de kinderen beperken en structuur aanbrengen in de situatie. Een beperking van de invloed van de moeder op de kinderen vraagt wellicht een beëindiging van het gezag van de moeder.
Hoewel de moeder verklaart de oplossing te zien in het dialoog met de vader, heeft zij dit wel vaker gezegd en vervolgens anders gehandeld. Recente gebeurtenissen hebben het vertrouwen van de vader in de moeder niet vergroot.
De vader is van mening dat de feitelijke plaatsing van de kinderen bij hem niet afgewacht dient te worden, en dat uitvoering dient te worden gegeven aan de regeling die thans geldt. Het normaliseren van de verhouding tussen de ouders heeft alleen kans van slagen als de kinderen niet bij de moeder wonen.
7.5.
Ter zitting van het hof heeft de bijzondere curator – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De verschillende gezinsleden zijn in het deskundigenrapport als individuen onderzocht en omschreven. De interactie tussen die individuen is niet onderzocht, terwijl de (in dit geval negatieve) interactie het gezin maakt. Met de gezinsleden is niet gepraat met als doel om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Het rapport werkt eerder splijtend. De systemische invalshoek is door de deskundige niet belicht, terwijl daarin nog volop kansen en mogelijkheden liggen om de ouders te verbinden.
De bijzondere curator is dan ook van mening dat de oplossing bij de ouders ligt. Zij moeten aan het werk met een systeemtherapeut. Op het niveau van collega-ouderschap is nog veel te winnen. Een behandeltraject bij de Viersprong zou voor dit gezin passend zijn.
7.8.
Ter zitting van het hof heeft de raad – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
Gesproken wordt over eenhoofdig gezag, maar gedacht kan ook worden over een tijdelijke schorsing van beide ouders in het gezag. Gekeken moet worden naar een mogelijkheid om het contact tussen [minderjarige 1] en de vader weer tot stand te brengen. Ook als geoordeeld wordt dat [minderjarige 1] weer bij de vader moet gaan wonen, kan dit niet van de ene op de andere dag gerealiseerd worden. Een neutrale plaatsing zou voor de kinderen een grote schok teweeg brengen, terwijl de raad vermoedt dat dit de ouders niet in beweging zal brengen. Daarvoor zouden de ouders een traject van systeemtherapie moeten ingaan bij de Viersprong (of Herlaarhof). Er moet rekening mee worden gehouden dat het drie verschillende kinderen zijn. Begeleide omgang zou bijvoorbeeld niet passend zijn bij de leeftijd van [minderjarige 1] .
Een ondertoezichtstelling kan helpend zijn, maar deze is niet bedoeld om als filter te dienen tussen ouders die niet in staat zijn tot samenwerking.
7.9.
Het hof oordeelt als volgt.
Inhoudelijke beoordeling
7.9.1.
Ter zitting van het hof heeft een gesprek plaatsgevonden met de ouders, de raad en de bijzondere curator over de verschillende invalshoeken van waaruit het geschil kan worden benaderd en wat in dat kader de mogelijkheden zouden zijn. Naast de pedagogische invalshoek van de deskundige in haar rapport, waarbij een vanuit pedagogische (on)macht van ouders gewenste of noodzakelijke oplossing is gezocht voor de strijd tussen de ouders, is er de systemische invalshoek waar de bijzondere curator op heeft gewezen, waarbij de oplossing wordt gezocht bij de eigen mogelijkheden van de ouders, gesteund met daartoe in te zetten hulpverlening.
De vader wenst dat vooreerst uitvoering wordt gegeven aan het advies van de deskundige, in die zin dat de kinderen (weer) naar hem worden overgebracht en dat er een begeleide omgangsregeling tot stand komt tussen de kinderen en de moeder en dat van daaruit wordt gewerkt aan de problemen in het systeem.
De moeder heeft zich ter zitting over deze twee invalshoeken niet uitgesproken, maar slechts de wens uitgesproken dat alles weer goed komt.
Het hof heeft ter zitting aanleiding gezien om een enigszins andere richting aan de ouders voor te stellen.. Hoewel men in het verleden al talloze maatregelen heeft getroffen om een begin te maken met het herstel van de relatie tussen partijen op ouderniveau en dit tot op heden niet het gewenste resultaat heeft gegeven, is er bij beide ouders nog altijd ruimte zichtbaar gebleken om zelf - samen, en met hulp - de gezinsverhoudingen te normaliseren.
Het hof overweegt daartoe dat beide ouders hebben aangegeven dat zij het in het belang van de kinderen noodzakelijk achten en dit ook als verzoek wensen te doen, dat de kinderen wederom onder toezicht worden gesteld. Voor de ouders is daarbij uitgangspunt het voorstel van het hof om daarbij de ‘schotten-methode’ toe te passen (zie hierna onder 7.9.3.). Hiertoe hebben de moeder en de vader ieder voor zich bij voormelde V8-formulieren van 23 oktober 2017 respectievelijk 24 oktober 2017 een schriftelijk verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen ingediend. De raad heeft ter zitting van het hof verklaard met de ondertoezichtstelling van de kinderen te kunnen instemmen. Voor het hof is de pedagogische (on)macht die de deskundige bij ouders heeft gesignaleerd hiermede voorlopig afdoende ondervangen. Ook de deskundige acht de noodzaak voor een ondertoezichtstelling aanwezig. De wijze waarop de ondertoezichtstelling thans – met instemming van de ouders – ten uitvoer zal worden gelegd, verschilt wezenlijk van de tenuitvoerlegging van de ondertoezichtstelling in het verleden.
Daarnaast hebben beide ouders ter zitting aangegeven open te staan voor systeemtherapie bij de Viersprong, of een andere daartoe aangewezen instelling.
Voorts hebben de ouders als gemeenschappelijk einddoel voor ogen dat alle drie de kinderen onbelast contact hebben met beide ouders. Ter zitting van het hof heeft de bijzondere curator opgemerkt dat beide ouders een “gewoon” gebroken gezin willen zijn en dat – hoewel dat voor de ouders nu nog moeilijk voor te stellen is – zij hen in staat acht het gestelde einddoel te behalen.
Gezien het voorgaande ziet het hof voldoende reden om de verantwoordelijkheid voor het vervolg vooralsnog in voornoemde zin bij de ouders te laten. Het hof neemt voorts in overweging dat een zuiver juridische beslechting van de voorliggende geschilpunten de onderliggende problematiek nog niet oplost en dat het belang van de kinderen het meest gediend is als de ouders er onderling zelf uit gaan komen. De deskundige heeft dit dilemma in haar rapport onderkend, waarin het hof (eveneens) ruimte ziet om de thans gekozen route te bewandelen.
In het kader van de uit te spreken ondertoezichtstelling van de kinderen zullen de individuele pedagogische vermogens van de ouders, waarover de deskundige uitvoerig heeft gerapporteerd, ook een belangrijke factor zijn bij het door de gezinsvoogd uit te stippelen beleid (met name ten aanzien van het contact(herstel).
De combinatie van de ondertoezichtstelling en de aanmelding van de ouders bij systeemtherapie, maakt dat de hele kwestie zowel vanuit de pedagogische invalshoek als de systemische invalshoek wordt benaderd.
7.9.2.
Gezien het verleden heeft de moeder geen vertrouwen in Stichting Jeugdbescherming Brabant. De vader heeft aangegeven dat hij ermee kan leven als een andere gecertificeerde instelling, zoals Stichting Humanitas – de raad heeft ter zitting op die mogelijkheid gewezen – dan wel een andere gecertificeerde instelling, wordt belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Partijen hebben het hof de ruimte gegeven om onderzoek te doen naar de geëigende instelling om met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de kinderen te worden belast en met die instelling overleg te voeren over de mogelijkheid en bereidheid om de ‘schotten-methode’ toe te passen, alsmede overige praktische aspecten ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de ondertoezichtstelling te bespreken. Van die ruimte heeft het hof gebruik gemaakt.
Naar aanleiding van een gesprek tussen de griffier van het hof en een medewerker van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op 3 november 2017, heeft het hof geconstateerd dat deze stichting onder de gegeven omstandigheden de meest geëigende gecertificeerde instelling is die bovendien werkzaam is in het gebied van de verblijfplaats(en) van de kinderen. Humanitas voert geen ondertoezichtstellingen uit, zo is het hof gebleken.
Ondertoezichtstelling
7.9.3.
Op grond van al het voorgaande zal het hof de kinderen, aldus op verzoek van beide ouders, met instemming van de raad en naar analogie van artikel 823 van het Wetboek van Rechtsvordering voor de duur van één jaar, derhalve tot 16 november 2018, onder toezicht stellen van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering.
Het hof verzoekt de GI gebruik te maken van de hiervoor benoemde
‘schotten-methode’en aan dit gezin een
ervaren gezinsvoogdtoe te wijzen.
De ‘schotten-methode’ houdt in dat de ouders gedurende een zekere periode op geen enkele wijze contact met elkaar zullen zoeken of onderhouden, ook niet per e-mail of geschrift: er wordt als het ware een schot tussen de ouders geplaatst. Gedurende deze periode verlopen alle contacten op ouderniveau via de gezinsvoogd. Deze periode wordt benut om rust te creëren: rust voor de ouders en met name voor de kinderen. Na deze rustperiode, waarin de ouders de strijd volledig moeten loslaten, vindt een evaluatie plaats, die tot verdere stappen zal leiden. Aanmelding van kinderen en de ouders bij de Viersprong, dan wel een vergelijkbare instantie is gedurende de contactloze periode mogelijk en vormt daarop dus een uitzondering.
Verblijf en omgang (voorlopig)
7.9.4.
Juridisch hebben de kinderen het hoofdverblijf bij de vader en ligt er een contactregeling tussen de kinderen en de moeder.
De feitelijke situatie is thans dat [minderjarige 1] bij de moeder woont en al ruim een jaar geen enkel contact heeft met de vader. [minderjarige 3] woont bij de vader, maar heeft de wens uitgesproken bij de moeder te willen wonen. [minderjarige 2] woont bij de vader, maar als gevolg van angst- c.q. paniekklachten is hij al enige tijd niet in staat naar school en voetbal te gaan.
Deze zeer problematische en schadelijke situatie dient naar het oordeel van het hof zo spoedig mogelijk genormaliseerd te worden, in die zin dat ten minste sprake is van een situatie waarin alle kinderen onbelast contact kunnen hebben met de ouder bij wie zij op dit moment niet wonen. Hierin is een belangrijke rol voor de gezinsvoogd weggelegd.
Het hof verzoekt de gezinsvoogd om zo spoedig mogelijk een herstel van het contact tussen de ouders en de kinderen tot stand te brengen en (zodra daartoe door de gezinsvoogd mogelijkheden worden gezien) dit contact uit te breiden.
Het hof acht het niet in het belang van de kinderen om in de huidige situatie c.q. de contactregeling waar partijen thans feitelijk uitvoering aan geven, gezien de korte periode tot de aanvang van de werkzaamheden van de gezinsvoogd, een wijziging aan te brengen, zoals door de moeder ter zitting van het hof is verzocht en tegen welk verzoek de vader gemotiveerd verweer heeft gevoerd.
Het hof zal gezien het voorgaande bepalen:
  • dat tot de aanvang van de werkzaamheden van de gezinsvoogd, een voorlopige contactregeling geldt die inhoudt dat [minderjarige 1] bij de moeder verblijft en geen contact heeft met de vader en dat [minderjarige 3] en [minderjarige 2] bij de vader verblijven en dat tussen deze kinderen en de moeder een contactregeling geldt zoals is bepaald in de bestreden beschikking;
  • dat vanaf de aanvang van de werkzaamheden van de gezinsvoogd, op geleide van de gezinsvoogd invulling wordt gegeven aan de contacten tussen de ouders en de kinderen, waaronder het contactherstel tussen de vader en [minderjarige 1] . De ouders hebben zich hier naar te voegen, gevolg gevende aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd.
Procedure
7.9.5.
Het hof zal iedere verdere beslissing op de voorliggende verzoeken, waaronder dus het verzoek met betrekking tot het hoofdverblijf, in hoger beroep aanhouden voor de duur van
9 maanden, derhalve tot
pro forma 16 augustus 2018, rekening houdend met een in redelijkheid te verwachten wachttijd vóór de gezinsvoogd zijn of haar werkzaamheden kan aanvangen.
7.9.6.
Het hof zal de raad verzoeken het hof uiterlijk twee weken voor genoemde pro forma datum, derhalve
uiterlijk 2 augustus 2018te informeren over het verloop van de ondertoezichtstelling en de (tot dan toe behaalde) resultaten van de systeemtherapie. Vervolgens zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld op die berichtgeving te reageren en de gewenste volgende procedurestap aan het hof kenbaar te maken.
Kosten deskundigenonderzoek
7.9.7.
Het hof zal bij afzonderlijke beschikking het salaris en de onkosten van de deskundige vaststellen en een kostenveroordeling uitspreken.
Bijzondere curator
7.9.8.
Bij beschikking van 15 december 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, mevrouw [belanghebbende] tot bijzondere curator van de kinderen benoemd. De kinderen waren op dat moment in het kader van de ondertoezichtstelling bij de vader geplaatst. De kinderen bleven volharden in hun wens om de moeder meer te zien, maar niet duidelijk was welke vorm van uitbreiding in hun belang diende te worden geacht gelet op de voortdurende strijd tussen de ouders. Nu de rechtbank bovendien concludeerde dat de belangen van de kinderen onvoldoende werden behartigd door de ondertoezichtstelling, achtte de rechtbank de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk.
7.9.9.
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de bijzondere curator met en namens de kinderen gesproken en rechtbank en hof geadviseerd. In het vervolg zal het aankomen op de inzet van de ouders om in samenwerking met de gezinsvoogd het door de ouders gezamenlijk gestelde doel te verwezenlijken, langs wegen zoals hierboven besproken. Het hof ziet daarom thans aanleiding om te bepalen dat de taak van de bijzondere curator beëindigd is.
7.10.
Op grond van al het voorgaande beslist het hof als volgt.

8.De beslissing

Het hof:
a. stelt de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
voor de duur van één jaar, derhalve tot 16 november 2018, onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (vestiging [vestigingsplaats] ), met inachtneming van het voren overwogene onder 7.9.3., tweede alinea);
b. verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
c. bepaalt dat:
  • tot de aanvang van de werkzaamheden van de gezinsvoogd, een voorlopige contactregeling geldt die inhoudt dat [minderjarige 1] bij de moeder verblijft en geen contact heeft met de vader en dat [minderjarige 3] en [minderjarige 2] bij de vader verblijven en dat tussen deze kinderen en de moeder een contactregeling geldt zoals is bepaald in de bestreden beschikking;
  • dat vanaf de aanvang van de werkzaamheden van de gezinsvoogd, op geleide van de gezinsvoogd, invulling wordt gegeven aan de contacten tussen de ouders en de kinderen, waaronder het contactherstel tussen de vader en [minderjarige 1] . De ouders hebben zich hierbij te voegen naar de aanwijzingen van de gezinsvoogd;
d. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
e. verzoekt de raad het hof uiterlijk twee weken voor genoemde pro forma datum, derhalve
uiterlijk 2 augustus 2018te informeren over het verloop van de ondertoezichtstelling en de (tot dan toe behaalde) resultaten van de systeemtherapie;
f. houdt iedere verdere beslissing op de voorliggende verzoeken in hoger beroep met betrekking tot het hoofdverblijf en de contactregeling aan voor de duur van 9 maanden, derhalve tot
pro forma 16 augustus 2018;
g. houdt iedere verdere beslissing omtrent het salaris en de onkosten van de deskundige, alsmede de proceskostenveroordeling, aan tot de uitspraakdatum
23 november 2017;
h. bepaalt dat de taak van de bijzondere curator per heden eindigt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en C.A.R.M. van Leuven en is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2017 in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. Brouwer-van de Put, griffier.