3.1Het hof gaat uit van de navolgende feiten.
De Gemeente is eigenaar van de op de woonwagenlocatie aanwezige standplaats met sanitaire unit en berging aan de [adres] te [plaats] , kadastraal bekend [plaats] , sectie [sectie] , nummer [nummer] (hierna: de standplaats).
Partijen sloten een huurovereenkomst waarbij de Gemeente zich verbond met ingang van 7 december 2009 aan [appellante] de standplaats in gebruik te verstrekken en [appellante] zich verbond tot betaling van huur.
Bij brief van 20 maart 2012 schreef de Gemeente aan [appellante] :
Helaas zijn wij een aantal keren geconfronteerd met hennepkweek in woningen en op woonwagenstandplaatsen. Dit is voor ons aanleiding om ons huurbeleid aan te scherpen. In deze brief delen wij u mede wat dit betekent.
Ontbinding huurovereenkomst
Wanneer wordt geconstateerd dat het gehuurde voor hennepkweek wordt gebruikt, gaan wij onmiddellijk over tot ontbinding van de huurovereenkomst. Ontbinding van de huurovereenkomst houdt tevens in dat u uw woonwagen van de standplaats dient te verwijderen. Op grond van de huurovereenkomst bent u verplicht de standplaats als goed huurder en overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming te gebruiken. Wij zien hennepkweek als niet goed huurderschap en ongeoorloofd gebruik van het gehuurde.
Bovendien kan het gebruik van de standplaats voor hennepkweek leiden tot gevaarzetting door een verhoogd brandrisico. Ook dit is aan te merken als niet goed huurderschap. Het niet nakomen van deze bepalingen uit de huurovereenkomst is dermate ernstig dat dit ontbinding van de huurovereenkomst op de kortst mogelijke termijn rechtvaardigt.
Op 7 december 2016 trof de politie Oost-Brabant in de tot de standplaats behorende berging een hennepknipperij aan. [appellante] was toen niet op de standplaats aanwezig. In de berging bevonden zich vijftien personen die hennep aan het knippen waren. In totaal heeft de politie 14,8 kilo geknipte henneptoppen en 128,8 kilo hennepplanten aangetroffen. Ook trof de politie in de woonwagen van [appellante] twee stroomstootwapens (hierna: tasers) aan.
Bij besluit van 30 januari 2017 besliste de burgemeester van de Gemeente om [appellante] een last onder bestuursdwang op te leggen en de standplaats op grond van de artikelen 3 en 13b Opiumwet met ingang van 10 februari 2017 voor drie maanden te sluiten. [appellante] maakte daartegen bezwaar.
Hangende dat bezwaar wees de voorzieningenrechter van de (afdeling bestuursrecht van de) rechtbank Oost-Brabant zittingsplaats ’s-Hertogenbosch bij op 16 maart 2017 gewezen uitspraak het door [appellante] gedane verzoek om een voorlopige voorziening af.
Bij besluit van 22 maart 2017 verklaarde de burgemeester het namens [appellante] ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk.
De standplaats is met ingang van 31 maart 2017 gesloten.
Bij (door de deurwaarder op 5 april 2017 betekende) brief van 4 april 2017 schreef de Gemeente aan [appellante] :
Op grond van artikel 7:231 BW heeft de verhuurder de bevoegdheid een huurovereenkomst op de voet van artikel 6:267 BW buitengerechtelijk te ontbinden als de burgemeester het gehuurde op grond van (onder andere) artikel 3 Opiumwet heeft gesloten.
(…)
De gemeente wenst als verhuurder van het gehuurde gebruik te maken van de (…) bevoegdheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden.
(…)
Gelet op het voorgaande roept de gemeente als verhuurder van het gehuurde hierbij de ontbinding van de huurovereenkomst in met ingang van 12 april 2017.
Met de dagvaarding van 26 april 2017 leidde [appellante] een bodemprocedure in, waarin nog geen vonnis is gewezen. In die bodemzaak vordert [appellante] dat de rechtbank -bij vonnis en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad- zal verklaren voor recht dat de huurovereenkomst door de Gemeente ten onrechte met ingang van 12 april 2017 is ontbonden en dat de Gemeente zal worden veroordeeld in de proceskosten.