In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in Košice (Tsjecho-Slowakije) in 1964 en thans verblijvende in PI Limburg Zuid, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden voor deelname aan een criminele organisatie en het plegen van acht woninginbraken, waarvan zeven in vereniging en twee pogingen. De rechtbank had ook schadevergoedingen opgelegd aan benadeelde partijen. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 5 jaar geëist, maar het hof heeft het vonnis op onderdelen vernietigd en een lagere straf van 42 maanden opgelegd.
Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor bepaalde feiten, en dat de bewezenverklaring van feit 1, deelname aan een criminele organisatie, wettig en overtuigend was. Het hof heeft de ernst van de gepleegde feiten, waaronder de impact op de slachtoffers, meegewogen in de strafmaat. De verdachte had samen met mededaders een serie inbraken gepleegd, wat leidde tot aanzienlijke materiële en emotionele schade voor de slachtoffers. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald aan de hand van richtlijnen voor straftoemeting en heeft de gevangenisstraf verlaagd ten opzichte van de eis van de advocaat-generaal.
De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schulden en gebrek aan werk. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de griffier was mr. M. Martens.