ECLI:NL:GHSHE:2017:4852

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
20-002694-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en lagere straf voor deelname aan criminele organisatie en woninginbraken

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in Košice (Tsjecho-Slowakije) in 1964 en thans verblijvende in PI Limburg Zuid, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden voor deelname aan een criminele organisatie en het plegen van acht woninginbraken, waarvan zeven in vereniging en twee pogingen. De rechtbank had ook schadevergoedingen opgelegd aan benadeelde partijen. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 5 jaar geëist, maar het hof heeft het vonnis op onderdelen vernietigd en een lagere straf van 42 maanden opgelegd.

Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor bepaalde feiten, en dat de bewezenverklaring van feit 1, deelname aan een criminele organisatie, wettig en overtuigend was. Het hof heeft de ernst van de gepleegde feiten, waaronder de impact op de slachtoffers, meegewogen in de strafmaat. De verdachte had samen met mededaders een serie inbraken gepleegd, wat leidde tot aanzienlijke materiële en emotionele schade voor de slachtoffers. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald aan de hand van richtlijnen voor straftoemeting en heeft de gevangenisstraf verlaagd ten opzichte van de eis van de advocaat-generaal.

De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schulden en gebrek aan werk. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de griffier was mr. M. Martens.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002694-16
Uitspraak : 14 november 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 september 2016 in de strafzaak met parketnummer 02-700210-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te Košice (Tsjecho-Slowakije) op [geboortedag] 1964,
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van – kort gezegd – deelname aan een criminele organisatie en acht woninginbraken, waarvan zeven in vereniging en twee pogingen, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest.
Tevens is verdachte veroordeeld tot betaling van € 6.870,00 aan de benadeelde partij [BP 1] en van € 1.045,00 aan de benadeelde partij [BP 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [BP 3] is in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep bevestigt, met uitzondering van de straf, en in zoverre opnieuw rechtdoende verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf van 5 jaar met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en aldus mede gericht tegen de vrijspraak door de rechtbank van hetgeen aan de verdachte onder feit 8 en feit 10 ten laste werd gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het hof vernietigt het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met de gronden waarop dit berust, doch uitsluitend wat betreft de bewezenverklaring van feit 1, de kwalificatie van dat feit en de opgelegde hoofdstraf. Deze onderdelen van het beroepen vonnis worden vervangen door het navolgende.
Bewezenverklaring feit 1
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 1 heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 11 oktober 2015 tot en met 9 december 2015 te Middelburg en Vlissingen heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (woning)inbraken en voorbereidingshandelingen daartoe;
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder feit 1 bewezen verklaarde levert op:

deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders een serie inbraken gepleegd. Hun samenwerkingsverband wordt aangemerkt als een criminele organisatie.
Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, zijn woninginbraken ernstige feiten. De gepleegde inbraken hebben een forse inbreuk op de privacy van de slachtoffers gemaakt en hebben veelal tot grote materiële schade voor hen geleid. Met de diefstal van onder andere geërfde sieraden zijn de slachtoffers ook spullen kwijtgeraakt die grote emotionele waarde voor hen vertegenwoordigen en onvervangbaar zijn. Uit de toelichting bij de vorderingen tot schadevergoeding blijkt dat de inbraken grote impact op de slachtoffers hebben gehad. De benadeelde partij [BP 1] vermeldt dat zij zich vanwege PTSS klachten onder behandeling van een psycholoog heeft moeten stellen en zich niet meer veilig voelt in haar huis. Verdachte en zijn mededaders hebben zich enkel bekommerd om de opbrengsten van de inbraken en niet om de gevolgen voor de slachtoffers.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op:
  • een op naam van verdachte staand uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 oktober 2017, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld;
  • het over verdachte opgemaakte rapport door Reclassering Nederland van 28 juli 2016, waarin onder andere is vermeld dat verdachte geen baan of uitzicht op een baan heeft, dat hij schulden heeft en dat hij de Nederlandse taal niet beheerst;
  • de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting van het hof is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen straf en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van een inbraak in een woning. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Voor deelname aan een criminele organisatie geven de oriëntatiepunten geen indicatie. Het hof zoekt daarvoor aansluiting bij de straffen die in vergelijkbare gevallen voor dit feit door het hof worden opgelegd. Het hof komt aldus tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, anders dan door de verdediging is bepleit, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f, 45, 57, 140 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 8 en 10 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1, de kwalificatie van feit 1 en de hoofdstraf en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart bewezen het onder 1 ten laste gelegde zoals hiervoor is overwogen;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken;
verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 14 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.