ECLI:NL:GHSHE:2017:4836

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
20-002410-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake woningoverval met geweld te Oss

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was betrokken bij een gewelddadige woningoverval op 4 maart 2015 in Oss, waarbij twee slachtoffers ernstig gewond raakten. Het hof oordeelde dat de verdachte als mededader betrokken was bij de woningoverval, waarbij de slachtoffers met een koevoet werden geslagen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van het voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen, die schadevergoeding eisten voor materiële en immateriële schade, werden gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade die door het strafbare feit was toegebracht. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die nog steeds de gevolgen van de overval ondervinden. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002410-16
Uitspraak : 10 november 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 29 juli 2016 in de strafzaak met parketnummers 01-865080-15 en 01-865050-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993 ,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de advocaat-generaal geëist dat het hof de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 1.252,50 voor materiële schade en € 10.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Wat betreft de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen tot een bedrag van
€ 31.733,76 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder parketnummer 01-865080-15 onder 1 en het onder parketnummer 01-865050-15 onder 4 bewezen verklaarde. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich derhalve mede tegen de vrijspraken door de rechtbank van de onder parketnummer 01-865050-15 ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open van een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 01-865080-15:
1.
hij op of omstreeks 04 maart 2015 te Oss, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (30.000 euro) en/of een hoeveelheid sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij bezit van het gestolene te verzekeren,
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer 2] met een koevoet, althans met een hard en/of scherp en/of zwaar voorwerp meermalen, althans eenmaal met (aanzienlijke) kracht op het hoofd en/of vervolgens op de ribben geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] met een (hard en/of scherp en/of zwaar) voorwerp meermalen, althans eenmaal met (aanzienlijke) kracht in het gezicht geslagen en/of
- ( met kracht) de ringen van de vingers van die [slachtoffer 1] losgetrokken en/of
- ( met kracht) de armbanden en/of het horloge van de pols, althans de arm van die [slachtoffer 1] losgetrokken;
Zaak met parketnummer 01-865050-15 (gevoegd):
4.
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Heesch, gemeente Bernheze, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een woning gelegen aan [adres] ) heeft weggenomen een hoeveelheid hennep(planten) en/of een telefoon en/of een babyfoon en/of een hoeveelheid sleutels en/of een personenauto en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
B.
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid hennep(planten) en/of een telefoon en/of een babyfoon en/of een hoeveelheid sleutels en/of een personenauto en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), als volgt heeft/hebben gehandeld,
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
- die [slachtoffer 3] vastgegrepen en/of (terug) de woning (gelegen aan [adres] ) in geduwd en/of (daarbij) die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: "naar binnen, naar binnen" en/of
- een vuurwapen op (het hoofd en/of in de nek van) die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] gedrukt en/of gericht (gehouden).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 4 (parketnummer 01-865050-15)
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer
01-865050-15 onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Weliswaar zijn in het dossier aanwijzingen te vinden dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de onder 4 ten laste gelegde woningoverval. Zo is hij in de nacht van de overval gezien in het gezelschap van onder meer de medeverdachte [medeverdachte 1] , bij wie goederen afkomstig van de woningoverval zijn aangetroffen. Ook zijn op het dak van de woning van verdachte werkhandschoenen aangetroffen die sterk naar hennep roken. Evenwel kan naar het oordeel van het hof op basis van de onderzoeksresultaten niet buiten iedere twijfel worden vastgesteld dat de verdachte in de nacht van 19 maart 2015 in Heesch is geweest en als mededader betrokken is geweest bij de onder 4 ten laste gelegde overval op de woning gelegen aan [adres] . Om die reden zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 01-865080-15 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 04 maart 2015 te Oss, tezamen en in vereniging met anderen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (28.000 euro) en een hoeveelheid sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer 2] met een koevoet met kracht op het hoofd en vervolgens op de ribben geslagen en
- die [slachtoffer 1] met een koevoet met kracht in het gezicht geslagen en
- met kracht de ringen van de vingers van die [slachtoffer 1] losgetrokken en
- met kracht de armbanden en het horloge van de arm van die [slachtoffer 1] losgetrokken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn oordeel op onderstaande bewijsmiddelen en (bewijs)overwegingen, in onderling verband en samenhang bezien. Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot het bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Het bewijs [1]
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 maart 2015 (pg. 1272-1274), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 4 maart 2015, omstreeks 02:18 uur, vernamen wij van een overval op adres [adres] te Oss. Wij waren om 02:29 uur ter plaatse in het betreffende appartement gelegen op de tweede verdieping van een flatgebouw en troffen daar de bewoners [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan. Wij zagen dat [slachtoffer 1] gewond was en hevig huilde. Wij zagen dat haar gezicht en lichaam vol bloed zaten. Wij zagen dat [slachtoffer 2] onder het bloed zat. Wij zagen bij hem een bloedende wond aan de rechterzijde van zijn hoofd en op zijn rug zaten rode strepen en vlekken. Wij hoorden [slachtoffer 2] zeggen dat ze door drie jonge mannen waren beroofd die geld wilden hebben. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] moesten op hun buik op bed gaan liggen en toen [slachtoffer 2] dat weigerde werd hij met een koevoet geslagen. Hij dacht dat zijn schedel kapot geslagen was. Wij zagen dat de dagschoot van de houten voordeur van de woning afgebroken was en achter de deur op de grond lag.
De deur vertoonde een verse scheur in het hout onder de slotplaat. Wij hoorden [slachtoffer 2] zeggen dat de bovenste draaigrendel van de deur op slot had gezeten. [slachtoffer 2] schatte de leeftijd van de drie daders rond de twintig. Een van hen was ongeveer 1.75 meter groot en een van de anderen was iets groter, ongeveer tussen 1.75 en 1.85 meter. De grootste had een licht Surinaams accent. Volgens [slachtoffer 2] droegen ze donkere kleding en gezichtsbedekking waardoor enkel hun ogen zichtbaar waren.
[slachtoffer 2] gaf aan dat het een oranje koevoet betrof. Wij zagen dat de gehele woning doorzocht was. Overal stonden kasten en laden open en de inhoud daarvan lag verspreid over de grond.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 maart 2015 (pg. 1291-1294), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] over hetgeen plaatsvond op 4 maart 2015 aan de [adres] te Oss:
Ik doe aangifte van diefstal met geweld. Ik ben met een onbekend voorwerp op mijn rechteroog geslagen. Daardoor zijn mijn rechteroogkas en mijn kaak gebroken. Daarnaast heb ik een hersenschudding. Ik woon op adres [adres] te Oss. [slachtoffer 2]
(het hof begrijpt: [slachtoffer 2] )was vannacht bij mij. Om 02:00 uur stonden er drie mannen met zaklampen aan ons bed. Ze riepen: “Goud! Geld!”. Ik had vele dure gouden ringen om en deze hebben ze allemaal van mijn vingers afgetrokken. Ze kwamen met zijn drieën binnen en de ene ging daarop naar een andere ruimte. De andere twee zochten bij ons in de slaapkamer. Wij moesten op bed blijven liggen. Een van de daders had een grote, oranje koevoet in de hand. Ze vroegen waar het geld lag. Ik heb gezegd dat ik geen geld heb. We moesten op onze buik gaan liggen. Toen wij dit weigerden, sloegen ze [slachtoffer 2] met de koevoet op zijn hoofd. Het bloed liep eruit. Ik gilde. Toen werd ik met een lange staaf of een honkbalknuppel op mijn gezicht geslagen. Tegen [slachtoffer 2] zeiden ze ook nog dat ze zijn tanden eruit zouden slaan. Toen zag ik dat een van de daders plastic tassen in zijn hand had en de ander pakte iets uit de kast in de slaapkamer. De daders zijn circa 20 minuten binnen geweest. Ik had 30.000 euro in huis liggen. Daarvan zit een deel in een portemonnee met panterprint in een ronde tafel op de slaapkamer. Een ander deel zit in een envelop tussen twee planken in een dressoir in de huiskamer en een laatste deel zit in een heuptasje in een ander dressoir in de huiskamer. Ik weet niet of het er nog ligt. Er zijn in totaal 19 ringen van mijn vingers afgetrokken. Ook is een horloge ingelegd met diamanten afgetrokken. Daarnaast zijn van mijn armen acht armbanden, waarvan vijf gouden, afgetrokken. Tot slot is een gouden ketting van mijn nek afgetrokken.
3.
Het aanvraagformulier medische informatie d.d. 5 maart 2015 (pg. 1295), betrekking hebbend op [slachtoffer 1] :
Breuk jukbeen rechts, breuk oogkas rechts; forse zwellingen en bloeduitstortingen rechts in het gelaat en lichte verwondingen aan armen en benen; hersenschudding.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 maart 2015 (pg. 1296-1297), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Wij hebben op 4 maart 2015, omstreeks 18:30 uur, de woning van aangeefster [slachtoffer 1] onderzocht op de aanwezigheid van geld. In een lade van een tafel in de slaapkamer troffen wij een panterportemonnee aan met daarin een geldbedrag van 1.000 euro.
In de beide dressoirs in de woonkamer troffen wij geen geld aan. Op 5 maart 2015 vernamen wij van aangeefster [slachtoffer 1] dat in de enveloppe en het heuptasje geldbedragen van respectievelijk 20.000 euro en 8.000 euro zaten.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 5 maart 2015 (pg. 1319-1322), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :
Ik bevond mij in de nacht van 3 op 4 maart 2015 in de woning van [slachtoffer 1] . Ik ben in het bed van [slachtoffer 1] in slaap gevallen. Op enig moment werd ik wakker van [slachtoffer 1] die rechtop in haar bed zat. Ik zag drie jonge jongens de slaapkamer als commando’s binnenlopen. Ik schat dat ze tussen de 17 en 23 jaar oud waren. Ze kwamen naar binnen geslopen, voorover gebogen met hun lange zaklampen voor zich. Ik zag ook een oranje koevoet. Een van de daders vroeg: “Waar is het geld?”. Ik zag een ander de kast op de slaapkamer doorzoeken. We moesten op onze buik draaien. Wij deden dat niet. [slachtoffer 1] was compleet in paniek. Ik werd met een hard voorwerp op mijn schedel geslagen. Degene die mij sloeg had een licht Surinaams accent. Nadat ik op mijn hoofd was geslagen, werd ik hard op mijn ribben geslagen. Toen kon ik niets meer. Daarna werd er een ty-rap om mijn handen gedaan. Meteen daarna sloegen ze [slachtoffer 1] op haar oog. Die raakte nog meer in paniek en begon te schreeuwen. Ze schreeuwde “mijn oog ligt eruit”. Ik keek die man met het Surinaamse accent aan, waarop hij zei: “Ik sla direct alle tanden uit je bek”. Ze hebben nog een keer gevraagd waar het geld lag. Vrij snel daarna hoorde ik: “We hebben het!”. Toen gingen ze weg. Ik schat dat ze 10-15 minuten binnen zijn geweest. Er lag meer dan 10.000 euro in de woning.
Wat betreft het signalement van de daders kan ik zeggen dat degene die bij [slachtoffer 1]
stond kleiner was. Ik ben 1.77 meter en ik denk dat hij tussen de 1.68 en 1.77 meter was. Het was een Nederlands manneke en hij deed het woord terwijl de anderen gingen zoeken. Degene die mij heeft geslagen had een licht Surinaams accent. Hij was de grootste, ik schat dat hij tussen de 1.77 en 1.87 meter lang was. De derde man is in de huiskamer gaan zoeken toen het te lang duurde. Ik schat dat hij tussen de 1.75 en 1.85 meter lang was. Dit was ook een Nederlander.
Over het door mij opgelopen letsel verklaar ik als volgt. Ik heb twee gekneusde, bijna gebroken ribben. Ik heb zes hechtingen op mijn hoofd en mijn gezicht hangt nog een beetje. Ik heb een gescheurde schedel, hij staat een klein beetje naar binnen.
6.
Het aanvraagformulier medische informatie d.d. 11 maart 2015 (pg. 1332), betrekking hebbend op [slachtoffer 2] :
Schedelbreuk na slag op het hoofd met zwaar voorwerp.
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 maart 2015 (pg. 1340-1341), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [naam] :
Ik woon op het adres [adres] te Oss. Vannacht, omstreeks 02:15 uur, werd ik wakker van de deurbel. Ik opende de voordeur en zag mijn buurvrouw [slachtoffer 1] staan. ik hoorde haar zeggen: “Ik ben overvallen”. Ik zag dat haar hoofd bebloed was.

8.Het tapgesprek (pg. 1398):

Op 4 maart 2015 te 00:22:31 uur belt [telefoonnummer] i.g.b. verdachte [medeverdachte 2] met [telefoonnummer] i.g.b. [medeverdachte 1] :
[medeverdachte 1] : Hallo
[medeverdachte 2] : (..) Is het af? (..) Is het gemaakt?
[medeverdachte 1] : Ja
[medeverdachte 2] : O. Dan kom ik efkes kijken. Dan kom ik er nou an
[medeverdachte 1] : Das goed
[medeverdachte 2] : Jo. Maak je open?
[medeverdachte 1] : Jo
9.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 maart 2015 (pg. 1373-1374), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
In de woning aan de [adres] te Oss (
opmerking hof: woning medeverdachte [medeverdachte 1] )werd opnameapparatuur aangetroffen. Deze opnameapparatuur werd in beslag genomen en de beelden hierop werden uitgekeken. Uit de beelden blijkt dat er op het balkon van het appartement twee camera’s zijn bevestigd die nagenoeg het gehele balkon van het appartement en een gedeelte van de omgeving in beeld brengen. Ik heb de beelden van de nacht van 3 op 4 maart 2015 bekeken van(af) het balkon van de woning.
4 maart 2015
01:08:11 uur: [medeverdachte 1] loopt het balkon op.
01:08:25 uur: [echtgenote medeverdachte 1] loopt het balkon op.
01:10:59 uur: [verdachte] komt het balkon op.
01:13:05 uur: [medeverdachte 1] , [verdachte] en [echtgenote medeverdachte 1] gaan de woning binnen.
10.
Het relaas d.d. 30 juli 2015 (pg. 1259-1271), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Het adres de [adres] te Oss ligt in de directe nabijheid van de [adres] te Oss.
11.
Het relaas d.d. 30 juli 2015 (pg. 8-20), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] op pg. 17:
Verdachte [medeverdachte 2] heeft een lengte van 1,78 meter, verdachte [verdachte] is ongeveer een kop groter dan de verdachte [medeverdachte 2] .

12.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d.

8 juli 2016 (pg. 5), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :

Volgens mijn legitimatiebewijs ben ik 1,85 meter.
13.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek woning d.d. 10 maart 2015 (pg. 1399-1407), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Wij hebben op 4 maart 2015 te 03:57 uur een sporenonderzoek verricht in de woning [adres] te Oss. Op de voordeur van de woning werd door mij, verbalisant [verbalisant] , op de slotplaat een tegendrukspoor van een breekwerktuig aangetroffen en veiliggesteld: SIN AAHK7172NL.
Op de vloer in de gang werd door ons een schoenspoorfragment SIN AAHK8394NL aangetroffen en veiliggesteld. In de badkamer werd door ons naast de badkuip een schoenspoor SIN AAHK8395NL aangetroffen en veiliggesteld.
14.
Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 19 maart 2015 (pg. 96-97) en kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv) d.d. 24 maart 2015 (pg. 1474-1479), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] respectievelijk rapporteur [verbalisant] :
Op 19 maart 2015 werden in de woning van [verdachte] gelegen aan de [adres] blauwe Nike schoenen aangetroffen en in beslag genomen onder nummer 773416 (foto 1, pg. 1464).
15.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 3 april 2015 (pg. 1462-1463), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
De in de woning van [verdachte] aangetroffen en inbeslaggenomen schoenen met nummer 773416 zijn voorzien van SIN AAHW1169NL.
16.
Het proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek d.d. 16 april 2015 (pg. 1443-1450), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant] , deskundige schoen- en bandsporen:
Ik heb vergelijkend onderzoek verricht naar een afdrukspoor van een schoen op de badkamervloer met SIN AAHK8395NL (hierna spoor 2), een afdrukspoor van een schoen op de gangvloer met SIN AAHK8394NL (hierna spoor 3) en schoenen met SIN AAHW1169NL (hierna 1).
Op grond van dit onderzoek concludeer ik dat spoor 2 waarschijnlijk is veroorzaakt met linkerschoen 1 en dat spoor 3 mogelijk is veroorzaakt met linkerschoen 1.
17.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 30 november 2015, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant] :
Mijn persoonlijke mening, gebaseerd op mijn ervaring, deskundigheid en de typerende beschadigingen, is dat beide sporen (2 en 3) zijn veroorzaakt door de schoen waarmee spoor 1 is gemaakt (van de linkerschoen).
18.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2015 (pg. 71-72), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 19 maart 2015 troffen wij in de kelderkast van de woning op adres [adres] (
opmerking hof: woning medeverdachte [medeverdachte 2] )een tas aan met drie hoofdbedekkingen, waaronder een zwarte bivakmuts met enkel twee gaten voor de ogen.
19.
Het relaas d.d. 30 juli 2015 (pg. 1259-1271), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Bij de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] op 19 maart 2015 werden foto’s gemaakt van de ruimtes die doorzocht waren, zo ook van de schuur. Later werd op de foto’s gezien dat in deze schuur een oranje koevoet aan de wand hing (foto, pg. 1487).
20.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 maart 2015 (pg. 1485) en kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv) d.d. 23 maart 2015 (pg. 1488-1489), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 23 maart 2015 troffen wij in de schuur behorende bij perceel [adres] (
opmerking hof: woning medeverdachte [medeverdachte 2] )een oranje koevoet (breekijzer) aan. Deze koevoet is door ons in beslag genomen onder nummer 775190.
21.
Het proces-verbaal ontvangen DNA-kit d.d. 3 april 2015 (pg. 1490), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Het onder ons ontvangen oranje breekijzer (koevoet) met nummer 775190 is voorzien van SIN AAGT6089NL.
22.
Het proces-verbaal vergelijkend werktuigsporenonderzoek d.d. 7 juli 2015 (pg. 1491-1495), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] , werktuigsporenonderzoeker:
Ik heb vergelijkend onderzoek verricht tussen een breekijzer met SIN AAGT6089NL (hierna A) en een afvorming van werktuigsporen met SIN AAHK7172NL (hierna 1) veiliggesteld in perceel [adres] te Oss. Op grond van het vergelijkend werktuigsporenonderzoek concludeer ik dat de afgevormde werktuigsporen (1) zijn veroorzaakt met breekijzer (A).
23.
Het proces-verbaal waarnemer afname celmateriaal d.d. 9 april 2015 (pg. 1441), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Er is wangslijmvlies van [slachtoffer 1] afgenomen en inbeslaggenomen, met identiteitszegel RABB3158NL.
24.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 oktober 2015 (pg. 1-6), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
In de schuur van de [adres] werd een oranje breekijzer in beslag
genomen (nummer 775190). Het breekijzer werd op drie plaatsen bemonsterd:
bemonstering 1 monster beitel SIN AAGT6089NL#01
bemonstering 2 monster middenstuk tot beitel SIN AAGT6089NL#02
bemonstering 3 monster midden tot spijkerstuk SIN AAGT6089NL#03.
Deze monsters werden aangeboden aan het NFI.
25.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 21 augustus 2015, zaaknummer 2015.05.11.105, opgemaakt door NFI-deskundige dr. [deskundige] (pg. 1-4), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Het onderzoeksmateriaal AAGT6089NL#01, -#02 en -#03 is onderworpen aan een DNA
onderzoek (LCN DNA-analyse). De DNA-profielen van onder meer [slachtoffer 1]
(RABB3158NL) en [medeverdachte 2] (RAAP0944NL) zijn betrokken bij het vergelijkend
DNA-onderzoek.
SIN AAGT6089NL#01 betreft een DNA mengprofiel van minimaal drie personen, met het
DNA-hoofdprofiel van een vrouw [slachtoffer 1] , matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard.
SIN AAGT6089NL#02 betreft een DNA mengprofiel van minimaal vier personen, met het
DNA-hoofdprofiel van een vrouw [slachtoffer 1] , matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard.
SIN AAGT6089NL#03 betreft een DNA mengprofiel van minimaal vier personen, waaronder [medeverdachte 2] .
26.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2016 (pg. 1-6), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Gedurende het onderzoek heeft een telefoontap gelopen op nummer 0629881629 in gebruik bij verdachte [verdachte] . Bij de start van de tapgesprekken op 7 mei 2015 te 16:55:55 uur en 13 mei 2015 te 16:36:05 uur telkens met zijn broer [broer verdachte] , spreken zowel verdachte [verdachte] als zijn broer met een buitenlands accent.

27.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d.

8 juli 2016 (pg. 6-7), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :

Ik ben betrokken geweest bij de woningoverval op 4 maart 2015. Ik ben toen met twee jongens naar het appartementencomplex aan de [adres] te Oss gegaan. De deur beneden van het complex stond open. We zijn via de trap naar de beoogde woning gelopen. De voordeur werd open gebroken met een koevoet. De oranje koevoet is afkomstig uit de schuur van [medeverdachte 2] (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ). Ik heb de koevoet die nacht ook in mijn handen gehad.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij zal worden vrijgesproken van het onder parketnummer 01-865080-15 onder 1 ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat er gelet op de door de verdachte afgelegde verklaringen geen sprake is geweest van medeplegen maar van medeplichtigheid, hetgeen niet ten laste is gelegd. De raadsvrouwe heeft betoogd dat het opzet van de verdachte uitsluitend was gericht op een ondersteunende rol, te weten het op de uitkijk staan bij de woning gelegen aan de [adres] te Oss. Hij heeft duidelijk aangegeven dat hij niet verder is gekomen dan de deur van de woning en een paar passen de gang in. De verdachte was niet op de hoogte van een eventueel plan. Volgens de raadsvrouwe duidt het meenemen van een koevoet op een inbraak en niet op een woningoverval. Voorts zou de verdachte geen opbrengsten krijgen uit dit feit, nu hij moest helpen vanwege het inlossen van een schuld.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 4 maart 2015, omstreeks 02:00 uur, in de slaapkamer van de woning gelegen aan de [adres] te Oss in hun slaap werden verrast door drie jonge mannen met gezichtsbedekking. De mannen eisten goud en geld. Slachtoffer [slachtoffer 2] werd met een koevoet tegen het hoofd en op de ribben geslagen. Slachtoffer [slachtoffer 1] werd ook met een hard voorwerp tegen het gezicht geslagen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de langste man met een licht Surinaams accent sprak en dat de twee andere daders Nederlanders waren. De woning is door de mannen doorzocht en de uiteindelijke buit bestond uit een geldbedrag van € 28.000 en vele sieraden die van het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer 1] zijn getrokken. De politie heeft vastgesteld dat de voordeur van de woning braaksporen vertoonde.
De verdachte heeft bekend dat hij betrokken is geweest bij de onderhavige woningoverval. Hij verklaart evenwel dat hij daar was met twee Antillianen en dat hij slechts op de uitkijk heeft gestaan. Deze lezing van de verdachte wordt evenwel weersproken door de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben immers verklaard dat er drie mannen aan het bed stonden. Als van de verklaring van de verdachte zou worden uitgegaan, dan zouden niet meer dan twee personen aan het bed van de slachtoffers hebben kunnen staan. Bovendien heeft [slachtoffer 2] verklaard dat het ging om twee Nederlanders en een man die sprak met een licht Surinaams accent, derhalve niet om twee Antillianen. De man die sprak met een licht Surinaams accent was de langste van de drie. [slachtoffer 2] schat die persoon tussen de 1.77 en 1.87 meter lang was.
Het hof ziet geen aanleiding om aan de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te twijfelen. Hun waarnemingen zijn betrouwbaar gebleken. Zo hebben zij bijvoorbeeld ieder voor zich verklaard dat de daders een oranje koevoet bij zich hadden, een specifiek detail dat objectief bezien naderhand bleek te kloppen. Voor het hof is niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich omtrent het aantal daders hebben vergist. Bovendien sluit het signalement dat [slachtoffer 2] heeft gegeven van de persoon die hem met de koevoet sloeg aan bij bepaalde kenmerken van de verdachte, in die zin dat de verdachte volgens zijn identiteitskaart 1,85 meter lang is en dat uit de tapgesprekken met zijn broer is gebleken dat de verdachte met een buitenlands accent spreekt.
Dat de verdachte niet op de uitkijk bij de deur van de woning heeft gestaan maar verder in de woning is geweest, leidt het hof voorts af uit de schoensporen die in de woning [adres] te Oss door de politie zijn aangetroffen. Niet alleen in de gang van de woning, maar ook in de badkamer is een schoenspoor aangetroffen dat volgens de bevindingen van de deskundige schoen- en bandsporen [verbalisant] is veroorzaakt door de linkerschoen van een in de woning van verdachte aangetroffen schoen van het merk Nike.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de onderhavige woningoverval. Dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking blijkt afdoende uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en behoeft geen nadere bespreking.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 ten laste gelegde feit met parketnummer 01-865080-15 levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof bij de straftoemeting rekening zal houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn rol bij het ten laste gelegde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het bewezen verklaarde houdt in dat de verdachte zich samen met zijn mededaders heeft schuldig gemaakt aan een brutale en zeer gewelddadige woningoverval die is gepleegd in het holst van de nacht. Slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden in hun slaapkamer, tijdens de slaap, verrast door drie mannen met gezichtsbedekking die hen in het gezicht schenen met zaklampen, de dekens van hen aftrokken en geld en goud eisten. Een van hen had een koevoet in zijn handen, waarmee beide slachtoffers hard zijn geslagen, onder meer tegen het hoofd. Slachtoffer [slachtoffer 1] heeft hierdoor haar rechter jukbeen en rechter oogkas gebroken en slachtoffer [slachtoffer 2] heeft een schedelbreuk opgelopen. De verdachte en zijn mededaders hebben een aanzienlijk geldbedrag en vele gouden sieraden buitgemaakt.
De verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit op grove wijze geschonden. Een woningoverval, zeker wanneer daarbij sprake is van het gebruik van buitensporig geweld, is voor slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang in het dagelijkse bestaan last van kunnen hebben. Immers, een woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig en geborgen moet kunnen voelen. Het spreekt voor zich dat deze overval grote gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers heeft veroorzaakt. Verdachte heeft zich van die gevoelens geen althans onvoldoende rekenschap gegeven toen hij besloot samen met twee anderen de slachtoffers te beroven. Uit de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt dat zij nog altijd kampen met de gevolgen van de gewelddadige woningoverval. Bij het slachtoffer [slachtoffer 1] zijn door de klap enkele zenuwen in het gezicht onherstelbaar beschadigd en het gevoel in dat gedeelte van haar gezicht zal niet terugkeren.
Het onder bewezen verklaarde betreft voorts een feit waardoor de rechtsorde zeer ernstig is geschokt en dat in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengt.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, geven als indicatie voor de op te leggen straf bij een woningoverval met ander geweld: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Het hof heeft hierop een verhoging toegepast vanwege het uitgeoefende buitensporige geweld dat is te vergelijken met een poging tot doodslag gepleegd ten opzichte van beide personen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie, onder meer ter zake van een geweldsdelict;
  • een brief van Reclassering Nederland d.d. 1 mei 2015, inhoudende dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het uitbrengen van een adviesrapportage;
  • de inhoud van de Pro Justitia rapportage van psychologisch onderzoek van 18 mei 2015, waaruit blijkt dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor langere duur met zich brengt. Gelet op het buitengewoon grove geweld dat de daders hebben gebruikt en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 6 jaren, met aftrek van het voorarrest.
Beslag
Van het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een paar schoenen (Nike) onder goednummer 773416, zal de teruggave aan hem worden gelast.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van schade ter hoogte van € 38.752,50 (bestaande uit € 1.252,50 aan materiële schade en € 37.500,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.252,50 (bestaande uit € 1,252,50 aan materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [slachtoffer 2] is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in het overige gedeelte van zijn vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] voorts aangevoerd dat de daadwerkelijke omvang van de materiële schade hoger is en inmiddels dient te worden gesteld op een bedrag van
€ 2.291,04. Namens hem is het hof verzocht tevens voor het in eerste aanleg niet gevorderde gedeelte van de materiële schade de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte en zijn mededaders rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade en € 1.252,50 aan materiële schade. Dit gedeelte van de vordering acht het hof voldoende duidelijk onderbouwd en niet ingewikkeld van aard. De verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 6.252,50 toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien dit onderdeel van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit onderdeel (in zoverre) zou een uitgebreide behandeling vereisten. De benadeelde partij kan daarom thans voor het overige niet in zijn vordering worden ontvangen en kan dat gedeelte van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Wat betreft het verzoek van de benadeelde partij [slachtoffer 2] om in hoger beroep de schadevergoedingsmaatregel niet alleen op te leggen voor het in eerste aanleg gevorderde bedrag aan materiële schade, maar voor een bedrag van € 2.291,04 overweegt het hof als volgt.
Als een civiele vordering niet-ontvankelijk of niet-toewijsbaar is, kan naar andere sanctiemodaliteiten of maatregelen worden gezocht om het slachtoffer van een strafbaar feit schadeloos te stellen. Ingevolge artikel 36f, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter bij een veroordeling wegens een strafbaar feit de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen, indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Uitgangspunt van het wettelijk systeem is echter dat de omvang van de civiele vordering in eerste aanleg wordt bepaald en in hoger beroep niet kan worden verhoogd. Naar het oordeel van het hof kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest om dit uitgangspunt via het opleggen van een verhoogde maatregel te omzeilen. Het hof ziet dan ook geen reden om in het onderhavige geval ten aanzien van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht een hoger bedrag op te leggen dan ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van schade ter hoogte van € 44.733,76 (bestaande uit € 36.733,76 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente, proceskosten van € 87,00, de kosten van tenuitvoerlegging en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 40.733,76 (bestaande uit € 35.733,76 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente, de proceskosten en de kosten van tenuitvoerlegging en voorts met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is door de rechtbank tot een bedrag van
€ 1.000,00 (inzake diefstal van geld) afgewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] te kennen gegeven dat de verzekeraar het bedrag aan weggenomen sieraden volledig heeft vergoed en dat de vordering ter zake van materiële schade wordt verminderd met € 5.000,00. In zoverre wordt de vordering niet gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte en zijn mededaders rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 34.733,76 (bestaande uit € 29.733,76 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade). Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de schadeopgave van de benadeelde partij ter zake van het weggenomen geldbedrag en acht de vaststelling van de omvang van de materiële schade bovendien niet te ingewikkeld. Evenals de rechtbank zal het hof wel € 1.000,00 van de post “diefstal geld” afwijzen, nu dit geldbedrag in de woning is teruggevonden en aldus ten onrechte is gevorderd. Het hof begroot de omvang van deze schadepost overeenkomstig de verklaring van [slachtoffer 1] tegenover de politie op € 28.000,00.
De verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 34.733,76 toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien dit onderdeel van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit onderdeel (in zoverre) zou een uitgebreide behandeling vereisen. De benadeelde partij kan daarom thans voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen en dat gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder parketnummer 01-865050-15 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-865050-15 onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-865080-15 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 01-865080-15 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een paar schoenen, merk Nike (goednummer 773416).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-865080-15 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.252,50 (zesduizend tweehonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent) bestaande uit € 1.252,50 (duizend tweehonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-865080-15 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.252,50 (zesduizend tweehonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent) bestaande uit € 1.252,50 (duizend tweehonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
66 (zesenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-865080-15 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 34.733,76 (vierendertigduizend zevenhonderddrieëndertig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 29.733,76 (negenentwintigduizend zevenhonderddrieëndertig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-865080-15 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 34.733,76 (vierendertigduizend zevenhonderddrieëndertig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 29.733,76 (negenentwintigduizend zevenhonderddrieëndertig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
208 (tweehonderdacht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos en mr. C. Karsdorp, griffiers,
en op 10 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.P.M.F. Mols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd, verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, nummer 21DRA15008 (onderzoek Baudour), gesloten d.d. 29 juli 2015 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 1591). Alle te noemen processen-verbaal zijn in wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.