3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] is een onafhankelijk maatschappelijk investeerster die kansen en werk wil creëren voor mensen die kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt. [algemeen directeur] is algemeen directeur van [geïntimeerde] .
[betrokkene] was vanaf eind 2011 werkzaam voor [geïntimeerde] . In eerste instantie was [betrokkene] gedetacheerd bij [geïntimeerde] . Vervolgens was hij werkzaam voor [geïntimeerde] ingevolge een overeenkomst van opdracht tussen [geïntimeerde] en [appellante] , een vennootschap waarvan [betrokkene] bestuurder en groot-aandeelhouder was. Deze schriftelijk vastgelegde overeenkomst van opdracht d.d. 1 juli 2013 houdt onder meer in (dgv. prod. 1):
“1) Opdrachtnemer zal […] ad-interim de operationele directie […] uitvoeren […].2) De opdracht is tijdelijk van aard […] Deze overeenkomst is geldig […] tot en met 30 juni 2014, met de mogelijkheid tot verlenging tot uiterlijk 1 januari 2015”.
Partijen hebben deze overeenkomst na 30 juni 2014 mondeling verlengd.
De huisadvocaat van [geïntimeerde] was [Advocaten en Notarissen] Advocaten en Notarissen. Voor [geïntimeerde] traden mrs. [advocaat 1] en [advocaat 2] van dit kantoor op. [betrokkene] onderhield als operationeel directeur van [geïntimeerde] contact met mr. [advocaat 2] .
Op 2 juli 2015 in de namiddag was [algemeen directeur] in bespreking met [betrokkene] toen [algemeen directeur] werd gebeld door mr. [advocaat 1] . Mr. [advocaat 1] deelde [algemeen directeur] volgens [geïntimeerde] toen mee:
“dat hij hem moest inlichten over een situatie met [betrokkene] . [algemeen directeur] hoorde in dit […] gesprek dat [betrokkene] c.q. [appellante] [Advocaten en Notarissen] advocaten had ingeschakeld om andere dan [ [geïntimeerde] ] belangen te behartigen. [betrokkene] had [Advocaten en Notarissen] […] gevraagd om op te treden als advocaat voor [appellante] […]. De reden van het telefoontje was […] dat […] [advocaat 1] van […] [advocaat 2] had vernomen dat [betrokkene] aan [advocaat 2] had gevraagd om gewerkte uren in een dossier van [appellante] te laten factureren op een dossier van [ [geïntimeerde] ]. Toen [advocaat 2] dit weigerde heeft [betrokkene] gemeld [dat] hij er dan voor zou zorgen dat het advocatenkantoor minder omzet en/of zaken zou krijgen van [ [geïntimeerde] ], aldus [advocaat 1] ”.
Direct na dit telefoongesprek heeft [algemeen directeur] [betrokkene] geconfronteerd met de hiervoor aangehaalde, door [geïntimeerde] gestelde, inhoud ervan, waarop [betrokkene] een en ander heeft ontkend. [algemeen directeur] heeft die middag nog aan [betrokkene] voorgesteld een verklaring op te laten stellen en door [betrokkene] te laten ondertekenen waarbij mrs. [advocaat 1] en [advocaat 2] door [betrokkene] jegens [geïntimeerde] zouden worden ontslagen van hun geheimhoudingsplicht.
Per mail d.d. 3 juli 2015 heeft [algemeen directeur] aan [betrokkene] meegedeeld:
“Conform afspraak stuur ik je bijgaand de verklaring waarmee je toestemming geeft aan […] [advocaat 1] en [advocaat 2] om met mij zonder terughoudendheid in gesprek te gaan. Ik ontvang de verklaring graag zo spoedig mogelijk getekend retour”.
Per mail d.d. 5 juli 2015 heeft [algemeen directeur] aan [betrokkene] meegedeeld:
“Even mijn positie als bestuurder verduidelijken […]: Er komt mij te ore dat er mogelijk misbruik gemaakt wordt van de positie die je hebt bij [ [geïntimeerde] ]. […] dat moet ik […] onderzoeken […]. Het vermeende misbruik is mogelijk omdat tegen de afspraken in jij je zakelijke belangen vermengd hebt met die van [ [geïntimeerde] ] door een opdracht in privé (via je BV) te verstrekken aan [Advocaten en Notarissen] . Herhaaldelijk heb ik je […] aangesproken op het gevaar dat hierin schuilt en je hebt eerder meermaals toegezegd dit mij te zullen melden als dit aan de orde was. Ik wist hier niets van dus heb je daarin verzaakt. Ik ben […] bereid je verklaringen te horen en met je in gesprek te gaan maar dat doe ik in eerste instantie vanuit mijn verantwoordelijkheid als directeur en dan kan ik niets anders dan je argumenten en verklaringen aanhoren als ik weet dat je bereid bent de ‘klokkenluider(s)’ toestemming te geven mij volledige openheid van zaken te geven. Zo niet dan heeft een gesprek geen zin tenzij je a priori aangeeft dat je fout gehandeld hebt. […] Graag hoor ik wel uiterlijk dinsdagochtend om 12.00 uur je standpunt in deze.”
i. Per mail d.d. 6 juli 2015 heeft [betrokkene] aan [algemeen directeur] meegedeeld:
“Je stelt een termijn […] Ik ga dit proberen maar moet dit zoals gezegd juridisch laten toetsen. Ik heb nu geen garantie of dat morgen voor 1200 uur lukt”.
Per mail d.d. 6 juli 2015 heeft [algemeen directeur] aan [betrokkene] meegedeeld:
“Ik heb geen idee wat jij juridisch moet laten toetsen […] maar het opschuiven van de deadline […] uur is wat mij betreft niet aan de orde. In mijn beleving is de situatie heel eenvoudig: ik heb een serieus signaal gekregen over jouw handelen in relatie tot [ [geïntimeerde] ]. Dit heb ik direct besproken met jou, jij ontkende de situatie zoals die mij geschetst werd. Vanuit mijn verantwoordelijkheid en de aard van de kwestie kan daarmee voor mij de kous niet af zijn, daar is het signaal te zwaar en te ernstig voor. Mij rest niets anders dan de andere kant te willen horen. Vanwege de beroepsethiek van betrokkenen is daarvoor jouw toestemming nodig, die jij (nog) niet wilt geven”.
Op dinsdag 7 juli 2015 om 17.10 uur heeft [algemeen directeur] per mail aan [betrokkene] de overeenkomst van opdracht tussen partijen per direct beëindigd. Deze mail houdt onder meer in:
“Met verwijzing naar mijn eerdere mails stel ik vast dat ik niets van je heb gehoord, dat je de gevraagde openheid niet wenst te geven en dat daarmee het proces dat ik moest doorlopen dus eindigt. […] Wat mij betreft factureer je tot het einde van deze week”.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellante] , kort gezegd, na bij akte haar eis te hebben vermeerderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen aan haar te betalen:
a. het loon ex artikel 7:411 BW over de periode dat de overeenkomst tussen partijen vanaf 1 juli 2015 zonder voortijdige beëindiging daarvan door [geïntimeerde] had voortgeduurd, zijnde volgens haar t/m april 2016, 10 maanden x € 16.456,00 = € 164.560,00, althans
b. een vergoeding gelijk aan het loon over de redelijke opzegtermijn, zijnde volgens haar 6 maanden x € 16.456,00 = € 98.936,00, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.2.[appellante] heeft haar primaire vordering gebaseerd op het bepaalde in artikel 7:411 BW, stellende dat de overeenkomst zou eindigen in april 2016 en dat de verschuldigdheid van loon gedurende de opdracht afhankelijk was van het verstrijken van de tijd. Haar subsidiaire vordering (onder b) heeft zij gegrond op de stelling dat [geïntimeerde] de overeenkomst heeft beëindigd op gronden die een onmiddellijke opzegging niet kunnen dragen, althans dat is opgezegd zonder een redelijke opzegtermijn in acht te nemen. [appellante] stelt als gevolg daarvan schade te hebben geleden.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het vonnis van 3 februari 2016 heeft de rechtbank de primaire vordering afgewezen omdat de regeling zoals opgenomen in artikel 7:411 BW niet geldt voor de onderhavige opdracht. De rechtbank heeft de subsidiaire vordering afgewezen omdat in rechte geen omstandigheden zijn komen vast te staan op grond waarvan [geïntimeerde] niet conform de hoofdregel de overeenkomst zonder enige termijn kon opzeggen.