ECLI:NL:GHSHE:2017:4829

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
200.224.570_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 Faillissementswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Zeeland-West-Brabant was uitgesproken. De rechtbank had op 23 augustus 2017 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat de appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen, waaronder de sollicitatieplicht, en bovenmatige schulden had laten ontstaan. De appellant had in zijn beroepschrift verzocht om de schuldsaneringsregeling niet te beëindigen en voerde aan dat hij te kampen had met geestelijke en lichamelijke problemen die hem belemmerden in het voldoen aan zijn verplichtingen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 1 november 2017 heeft de appellant zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij hulp zocht voor zijn problemen en dat hij zich gemotiveerd voelde om aan zijn verplichtingen te voldoen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellant, ondanks herhaalde waarschuwingen, zijn verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Het hof heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken over zijn psychosociale problematiek en betalingsregelingen over te leggen. De uitspraak van het hof houdt in dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 18 januari 2018, waarbij de appellant zijn verplichtingen moet blijven nakomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 november 2017
Zaaknummer : 200.224.570/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/16/414 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. E.W. Kempe te Middelburg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 20 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 september 2017, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling niet wordt beëindigd, dan wel de schuldsanering te verlengen voor de duur van één jaar dan wel de schuldsaneringsregeling te verlengen voor de duur die het hof rechtens juist acht opdat de schuldsanering kan worden beëindigd met een verklaring van schone lei.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2017. Bij die gelegenheid is [appellant] , bijgestaan door mr. Kempe, gehoord. Mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 september 2017;
- De indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 18 oktober 2017 en 27 oktober 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 11 oktober 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 23 augustus 2016 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris d.d. 23 augustus 2017 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van voldoende baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“3.2. Ten aanzien van de sollicitatie-/werkverplichting is gebleken dat de schuldenaar die reeds sinds de aanvang van de schuldsaneringsregeling in het geheel niet is nagekomen. Ter zitting van 13 september 2017 heeft de schuldenaar dienaangaande verklaard dat als het gaat om solliciteren of werken, hij last lijkt te hebben van een soort fobie. Voorts rept hij over lichamelijke klachten, maar laat na die met een medische verklaring te (laten) onderbouwen. Hij heeft er nooit werk van gemaakt om zich te laten afkeuren. Uit de verklaring van de schuldenaar kan de rechtbank niet afleiden dat de schuldenaar zich serieus inspant om betaald werk te verkrijgen dan wel om aan te tonen dat hij, (geheel of gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is. Gelet op de weinig gemotiveerde houding van de schuldenaar overweegt de rechtbank voorts geen enkel aanknopingspunt te zien voor een verlenging van de looptijd van de regeling.
3.3.
Voorts is gebleken dat de schuldenaar meerdere nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Die betreffen een huurachterstand (€ 716,45), Nuon (€ 560,--). Zekur.nl (€ 820,83) en ANWB (€ 135,81). Van gehele of gedeeltelijke betaling van voornoemde bedragen is niet gebleken.
3.5.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat op grond van artikel 350, lid 3 sub c en d Faillissementswet de toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden beëindigd,zonderverlening van de schone lei.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat - naast de toelatingszitting, het intakegesprek met de bewindvoerder en de verdere aanwijzingen van de bewindvoerder - een op 12 april 2017 bij de rechter-commissaris gehouden verhoor de schuldenaar voldoende duidelijk had moeten maken aan welke verplichtingen hij in het kader van een wettelijke schuldsaneringsregeling dient te voldoen. Uit de na dat verhoor door de bewindvoerder gedane constateringen is dat niet gebleken.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan tijdig in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft te kampen met geestelijke en lichamelijke problemen en stelt zich op het standpunt dat deze problemen ertoe hebben geleid dat hij niet heeft gesolliciteerd. Hem wordt tegengeworpen dat hij er nooit werk van heeft gemaakt om zich te laten afkeuren. [appellant] was ondernemer is altijd gemotiveerd geweest om te werken. Hij heeft altijd de hoop gehad dat dat niet nodig was zich te laten afkeuren omdat hij juist aan de slag wilde blijven. [appellant] realiseerde zich niet dat door zich niet af te laten keuren hij de toepassing van de schuldsanering in gevaar bracht. Het is niet zo dat [appellant] een weinig gemotiveerde houding heeft, nu hij in de periode van 10 januari 2017 tot en met 28 februari 2017 een overeenkomst is aangegaan waarbij hij een proefplaatsing aangeboden heeft gekregen bij GM Kozijnen als algemeen medewerker, zonder ontvangst van salaris. [appellant] heeft na de proefplaatsing geen arbeidsovereenkomst aangeboden gekregen. Wegens zijn gezondheid is het ook maar de vraag of hij ook in staat zou zijn dat werk vol te houden. Daarnaast zoekt hij hulp bij arts en psycholoog voor zijn problemen. De nieuwe schulden uit huurachterstand, openstaande facturen bij Nuon en de premieachterstand bij Zekur zijn ontstaan doordat het inkomen niet op peil was. Volgens [appellant] zal daar verandering in komen omdat een aanvullende bijstandsuitkering is aangevraagd. Waarschijnlijk zal hieruit de huurachterstand en de schuld bij de zorgverzekeraar kunnen worden voldaan. Ten aanzien van de huurachterstand en de schuld bij Nuon is hij voornemens om een regeling te treffen. Ten aanzien van de ontstane schuld bij de ANWB wordt opgemerkt dat die schuld een abonnement betreft dat stilzwijgend is verlengd. Inmiddels is dat abonnement opgezegd. Op dit moment is nog niet duidelijk of die schuld na opzegging vermindert. [appellant] is gemotiveerd om te voldoen aan alle verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling en, wanneer zijn gezondheidstoestand dat toestaat, te werken. De specifieke persoonlijke omstandigheden en de aard en de omvang van de schulden rechtvaardigen het om in de geschetste omstandigheden de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem toe te wijzen en hem een tweede kans te bieden. [appellant] stelt dat de rechtbank onvoldoende alle relevante omstandigheden bij de beoordeling heeft betrokken. Hij is uiterst gemotiveerd alle verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling na te komen en tevens is bij hem een positieve persoonlijke ontwikkeling aanwezig waarbij hij meer grip heeft gekregen op zijn persoonlijke situatie. Dit uit zich onder andere in het feit dat hij psychische en medische hulp zoekt. Ten overvloede wordt opgemerkt dat ten aanzien van mevrouw [echtgenote van appellant] , echtgenoot van [appellant] en genoemd in het vonnis, de toepassing van de schuldsanering niet is beëindigd.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat hij soms moeite heeft om in actie te komen. Wellicht heeft hij zijn eigen vermogen om daadwerkelijk aan de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te kunnen voldoen dan ook wat te positief ingeschat. Reeds in 2007 is er bij hem een ADHD-stoornis vastgesteld. Daar zijn ook stukken van, maar deze stukken heeft hij in het kader van zijn schuldsaneringsregeling nooit aan de bewindvoerder doen toekomen. Desgevraagd kan hij zich naar eigen zeggen ook niet meer herinneren of hij bij gelegenheid van zijn toelatingszitting van deze problematiek melding heeft gemaakt. Op dit moment beseft [appellant] echter dat het zo niet langer kan en dus heeft hij contact opgenomen met zijn huisarts om een professionele behandeling van zijn psychosociale problemen te starten. Ook heeft hij inmiddels contact opgenomen met maatschappelijk werk. [appellant] erkent voorts dat hij niet heeft gesolliciteerd, dat hij de bewindvoerder niet, althans niet voldoende heeft geïnformeerd en dat hij bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Ten aanzien van die nieuwe schulden stelt [appellant] dat hij met een aantal schuldeisers inmiddels betalingsregelingen heeft weten te treffen. Schriftelijke bewijzen hiervan heeft hij echter niet. Tot slot verzoekt [appellant] het hof om een termijn teneinde alle ontbrekende stukken, onder meer betrekking hebbende op zijn psychosociale problematiek alsmede zijn recent overeengekomen betalingsregelingen, alsnog in het geding te mogen brengen.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat hij te kampen heeft met geestelijke en lichamelijke problemen.
Zoals uit het 1e verslag blijkt, heeft [appellant] indertijd aangegeven dat er inderdaad sprake is geweest van beperkingen, maar sinds de ontdekking van zijn lactose intolerantie ging het beter met hem. Van een noodzakelijke medische keuring was geen sprake; een sollicitatie-/werkverplichting werd opgelegd. [appellant] en [echtgenote van appellant] waren er zelfs voor aanvang van hun schuldsanering al van uitgegaan dat de [appellant] zou gaan werken. Immers, kort voor toelating van de schuldsanering werd een contract met Kinderopvang Walcheren gesloten, juist omdat kinderopvang nodig zou zijn als beide ouders zouden werken. [appellant] spreekt in het beroepschrift over afkeuren. Een dergelijke afkeuring zou in het geheel niet nodig zijn geweest. Een ontheffing van zijn sollicitatieplicht zou immers geen betrekking hoeven te hebben op een volledige afkeuring. Duidelijk is diverse keren uitgelegd dat, indien er wel sprake zou zijn van beperkingen, op basis van een medische verklaring geheel dan wel gedeeltelijke ontheffing kan worden verzocht van de sollicitatie-/werkverplichting. Een dergelijke verklaring is nooit ontvangen, ook thans niet. Overigens heeft [appellant] in 2016 nog werkzaamheden verricht, zodat hij kennelijk wel in staat was om te werken. Uit het feit dat er sprake is geweest van een proefplaatsing zou een gemotiveerde houding van [appellant] moeten blijken. De proefplaatsing is hem aangeboden door bemiddeling van derden. Zelf heeft hij geen initiatieven getoond, ook niet ten aanzien van de terugkoppeling aan de bewindvoerder. Na afloop van de proefperiode heeft [appellant] desgevraagd medegedeeld dat hij wachtte op een reactie. Kennelijk vond hij het niet noodzakelijk ook daar zelf naar te informeren. Op respectievelijk 9 en 11 oktober 2017 is geïnformeerd naar de mogelijk nog openstaande nieuwe schulden. Dit zouden schulden zijn aan de ANWB van € 48,81, aan Sabewa van € 279,41 (welk bedrag volgens de bewindvoerder thans geblokkeerd staat omdat door [echtgenote van appellant] alsnog een kwijtscheldingsverzoek is ingediend) en aan Zekur van € 1.372,83. Na de zitting tussentijdse beëindiging is uitgebreid met [appellant] en [echtgenote van appellant] gesproken. [echtgenote van appellant] heeft in dat gesprek aangegeven dat er bij [appellant] wel degelijk sprake is van beperkingen. Door de bewindvoerder werd hen op het hart gedrukt dat er dan eindelijk hulp gezocht dient te worden. Hoewel [appellant] , naar aanleiding van de mededeling van mevrouw mr. Kempe dat er hoger beroep is ingesteld tegen het onderhavige vonnis, bij brief van 27 september 2017 gewezen op continuering van de opgelegde verplichtingen, zijn van hem tot op heden geen sollicitatieactiviteiten bekend. Een medische verklaring waaruit mogelijk zijn beperkingen blijken heeft de bewindvoerder evenmin ontvangen. [appellant] stelt zich nog steeds passief op. Indien die houding zou zijn te wijten aan zijn beperkingen, dan had [appellant] daar in een veel eerder stadium actie op moeten ondernemen. Volgens de bewindvoerder heeft de rechtbank de schuldsanering van [appellant] terecht tussentijds beëindigd. Mocht het hof een andere mening zijn toegedaan, dan geeft de bewindvoerder in overweging de termijn van deze schuldsanering in elk geval met een jaar te verlengen.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.7.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] , ondanks herhaalde waarschuwingen waaronder een verhoor bij de rechter-commissaris op 12 april 2017, de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren, en in bepaalde gevallen zelfs in het geheel niet, is nagekomen. Zo heeft [appellant] , ondanks het feit dat hij weet dat de sollicitatieplicht onverkort op hem van toepassing is, geen enkele sollicitatie verricht, althans heeft hij hiervan geen bewijzen aan zijn bewindvoerder doen toekomen. [appellant] heeft evenmin aan zijn bewindvoerder verklaringen dan wel keuringsrapportages doen toekomen waaruit de precieze aard en omvang van zijn actuele psychosociale problematiek kan worden herleid en verder heeft hij een aantal bovenmatig nieuwe schulden laten ontstaan. Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken alsmede op grond van hetgeen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellant] naar voren is gebracht, sluit het hof evenwel niet geheel uit dat de uiterst gebrekkige nakoming van de verplichtingen zijdens [appellant] in meer of mindere mate - mede - een gevolg is van de beweerde psychosociale problematiek. Dienaangaande – en in het kielzog hiervan ook ten aanzien van enkele andere punten – heeft het hof behoefte aan nadere voorlichting teneinde in deze zaak een rechtens juiste beslissing te kunnen nemen. Daarbij neemt het hof tevens in ogenschouw dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijdens [appellant] onder meer het aanbod is gedaan om alsnog stukken met betrekking tot de psychosociale problematiek van [appellant] over te leggen (onder meer in aanvulling op dan wel ter onderbouwing van de verklaring van huisarts [huisarts] van 9 oktober 2017).
3.7.3.
Het hof stelt [appellant] concreet in de gelegenheid om, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, de navolgende bescheiden over te leggen (met steeds kopie aan de bewindvoerder):
 een actuele rapportage van een psychische hulpverlener waaruit ten minste blijkt wat de aard van de psychische klachten is, welke behandeling(en) hij hiervoor (zouden dienen te) ontvang(t/en), wanneer de behandeling(en) is/zijn dan wel word(t/en) aangevangen en wanneer de behandeling(en) (naar verwachting) zal/zullen kunnen worden beëindigd;
 een rapportage waaruit blijkt dat destijds, naar zeggen van [appellant] in 2007, ten aanzien van hem door een deskundige behandelaar de diagnose ADHD is gesteld (vgl. verder ook de verklaring van huisarts [huisarts] d.d. 9 oktober 2017 waarin onder meer staat te lezen: “…in 2007 bij psycholoog geweest ivm. concentratiestoornissen.”);
 een verklaring van een maatschappelijk werker waaruit blijkt welke vorm van begeleiding [appellant] met welke frequentie voor de duur van welke periode zal gaan ontvangen;
 een, onder meer middels schriftelijke bewijzen van daartoe overeengekomen betalingsregelingen onderbouwd, realistisch plan van aanpak met betrekking tot het inlopen van de nieuwe schulden;
 betalingsbewijzen ten aanzien van de schulden waarvan [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gesteld dat deze schulden inmiddels (geheel) zouden zijn voldaan.
3.7.4.
Het hof wijst [appellant] er hierbij nadrukkelijk op dat voorts
alleuit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name doch niet uitsluitend ook de sollicitatieverplichting, onverkort voor hem van kracht blijven totdat definitief in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is beslist. [appellant] dient zich hierbij stipt te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat hij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellant] , voor zover hij dit heeft nagelaten, bewijsstukken aan de bewindvoerder over te leggen dat hij staat ingeschreven bij vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Daarbij dient [appellant] steeds kopieën van zijn sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en die prompt aan de bewindvoerder toe te sturen. Refererend aan de door [appellant] op de mondelinge behandeling in hoger beroep aangevoerde (psychische) belemmeringen bij de nakoming van zijn verplichtingen wijst het hof [appellant] erop dat, indien noodzakelijk, hij zelf zal moeten organiseren dat hij zich laat bijstaan bij de nakoming van de verplichtingen.
3.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
houdt de behandeling van de zaak met het in rechtsoverweging 3.7.4. van dit arrest overwogen oogmerk aan tot 18 januari 2018, PRO FORMA;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2017.