ECLI:NL:GHSHE:2017:4826

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
200.224.338_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 11 september 2017 besloten om de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds te beëindigen, omdat hij niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de regeling. De appellant had nieuwe schulden laten ontstaan en was tekortgeschoten in zijn afdrachtverplichting. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks herhaalde waarschuwingen, zijn verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. De appellant heeft erkend dat er nieuwe schulden zijn ontstaan, maar stelt dat deze niet verwijtbaar zijn. Hij heeft ook aangegeven dat hij in staat is om de boedelachterstand in te lopen met een extra maandelijkse betaling. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de appellant al lange tijd geen salarisstroken heeft overgelegd en dat de boedelachterstand veel hoger is dan eerder gedacht. Het hof heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen van de appellant hem kunnen worden verweten en dat er geen aanleiding is om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank, waarmee de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds is beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 november 2017
Zaaknummer : 200.224.338/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/15/697 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.G. van der Laan te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 19 september 2017, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat het verzoek tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling - zonder schone lei - wordt afgewezen, althans de schuldsaneringsregeling te verlengen voor zover nodig om de achterstand in de boedelafdracht en de nieuwe schulden in te kunnen lopen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van der Laan,
- de heer [de waarnemend bewindvoerder] , waarnemend voor mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen:
de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 13 oktober 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 20 oktober 2017.
2.3.1.
Hoewel bij de hiervoor bedoelde brief van 13 oktober 2017 was aangekondigd
“proces-verbaal wordt nader toegestuurd”, maakt het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg geen deel uit van het dossier, zodat het hof van de inhoud daarvan -indien al opgemaakt- geen kennis heeft genomen.
2.3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft, daartoe door dit hof
uitgenodigd, de advocaat van [appellant] de inhoud voorgedragen van het beweerdelijk door
hem ingezonden processtuk inzake de laatste stand van zaken (omvang 1 A4), nu dit stuk
niet in het hoofdossier is aangetroffen. Als gevolg van deze voordracht, heeft het hof toch
kennis kunnen nemen van de inhoud en de strekking van voornoemd stuk.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 25 november 2015 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 5 augustus 2016 - welk vonnis zich overigens niet bij de processtukken bevindt - is de termijn van de schuldsaneringsregeling met een periode van 6 maanden verlengd (zie nader het vonnis waarvan thans hoger beroep).
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 14 juli 2017 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, aldus de rechtbank.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“3.6. Met hetgeen door de bewindvoerder is aangevoerd en door schuldenaar is erkend, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat schuldenaar een, gelet op zijn leefgeld, bovenmatige schuldenlast heeft laten ontstaan van in totaal € 2.219,53. Schuldenaar is derhalve toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting om geen nieuwe schulden te laten ontstaan. Daarnaast is schuldenaar door het laten ontstaan van een boedelachterstand van € 2.469,= tevens tekortgeschoten in de nakoming van de afdrachtverplichting. Aan het verweer van schuldenaar dat zijn werkgever niet afdroeg aan de boedel, waardoor de boedelachterstand is ontstaan, gaat de rechtbank voorbij. Het had immers op de weg van schuldenaar gelegen om de bewindvoerder hierover in te lichten en het blijft de verantwoordelijkheid van schuldenaar zelf om de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling na te komen.
3.7.
De rechtbank constateert verder dat schuldenaar de bewindvoerder willens en wetens niet heeft geïnformeerd, waarmee hij toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting.
3.8.
De rechtbank rekent de niet nakoming van de verplichtingen schuldenaar te meer aan daar hij tijdens de behandeling op 1 juni 2016 van een eerder verzoek tot tussentijdse beëindiging op de nakoming van zijn verplichtingen is gewezen en hem destijds de gelegenheid is geboden zijn gebreken in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling aan te zuiveren, hetgeen schuldenaar heeft nagelaten.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan tijdig in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] erkent dat er nieuwe schulden zijn ontstaan, maar is van mening dat het ontstaan van deze schulden niet verwijtbaar is. Zijn vorige werkgever heeft immers nagelaten om maandelijks het vrij te laten bedrag te voldoen. Dit heeft tot gevolg gehad dat bepaalde lasten niet konden worden voldaan. Inmiddels heeft [appellant] een nieuwe werkgever die wel maandelijks het vrij te laten bedrag voldoet en er zijn dan ook betalingsafspraken gemaakt. Daarnaast betwist [appellant] bepaalde schulden en is hij van mening dat er geen sprake is van een problematische nieuwe schuldenlast. De nieuwe schulden vormen gelet op het voorstaande volgens [appellant] dan ook onvoldoende aanleiding tot het tussentijds beëindigen van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei. Verder is [appellant] van mening dat hij de boedelachterstand in een verlenging kan inlopen. Daarnaast is [appellant] van mening dat het ontstaan van de achterstand aan de boedel niet verwijtbaar is. Net als bij de nieuwe schulden is het ontstaan gelegen in het feit dat hij maandelijks te weinig ontving. Aangezien er nu weer inkomen is, is [appellant] van mening dat de achterstand in een verlenging kan worden ingelopen. Een plan van aanpak zal dan ook worden overgelegd. [appellant] erkent tot slot de tekortkoming in de informatieverplichting en hij zal zorgdragen dat de ontbrekende stukken alsnog ten spoedigste worden overgelegd. De reden van de ontstane tekortkoming zal door hem ter zitting worden toegelicht. [appellant] is in ieder geval van mening dat de tekortkoming gezien de geringe betekenis niet dient te leiden tot een tussentijdse beëindiging.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] erkent dat hij veel van zijn stellingen, onder meer met betrekking tot zijn nieuwe schulden, niet door middel van schriftelijke bewijsstukken nader kan onderbouwen. Dat komt omdat zijn ex-partner deze stukken, in zijn bijzijn, heeft vernietigd. Voorts is [appellant] van mening dat hij in staat is om de ontstane boedelachterstand en nieuwe schulden in te gaan lossen met een extra betaling vanuit het vrij te laten bedrag van € 140,00 per maand. Dat komt omdat [appellant] vanaf 1 oktober 2017 een ruim salaris geniet, veelal slaapt in zijn vrachtwagencabine en dus weinig energiekosten heeft en bovendien van zijn werkgever een ruime dagvergoeding ontvangt. Dat hij de bewindvoerder hiervan geen stukken heeft doen toekomen komt volgens [appellant] omdat hij geen computer en printer heeft en alles uitsluitend digitaal op zijn telefoon staat. Desgevraagd erkent [appellant] dat hij de bewindvoerder ook niet heeft bericht dat hij en zijn ex-partner uit elkaar zijn. Dat er nieuwe schulden zijn ontstaan wijt [appellant] tot slot eveneens, en feitelijk uitsluitend, aan de gedragingen van zijn ex-partner. Zij beheerde hun gezamenlijke financiën en wendde de door [appellant] verdiende gelden vooral aan om haar eigen schulden af te lossen waardoor er op naam van [appellant] nieuwe schulden ontstonden. [appellant] heeft aangegeven hiervan echter geen schriftelijke bewijzen te hebben en ook heeft hij dit nooit aan zijn bewindvoerder kenbaar gemaakt.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Op 22 juli 2016 heeft er reeds een zitting plaatsgevonden inzake de schuldsaneringsregeling omdat [appellant] de verplichtingen niet correct nakwam. [appellant] is tijdens de zitting nogmaals gewezen op zijn verplichtingen en heeft nog een kans gekregen omdat zijn ex-werkgever zijn inkomsten niet aan hem uitbetaalde. Na deze bewuste zitting is er slechts vijf maal een bedrag ontvangen op de boedelrekening in ruim een jaar tijd. Sinds de meest recente zitting op 4 september 2017 heeft er tevens geen afdracht aan de boedelrekening plaatsgevonden en dit terwijl [appellant] op de hoogte was van de inspanningsverplichting, de boedelachterstand en het risico van een voortijdig einde van de
schuldsaneringsregeling. Daarnaast zijn er sinds november 2016 geen inlichtingen van [appellant] ontvangen. Hierdoor is het niet mogelijk om te controleren of hij zijn verplichtingen is nagekomen en om de boedelachterstand uit te rekenen. In het beroepschrift is aangegeven dat de nieuwe schulden en de boedelachterstand buiten zijn schuld zijn ontstaan omdat die zijn ontstaan doordat zijn ex-werkgever zijn salaris niet uitbetaalde. Dit is echter, aldus nog steeds de bewindvoerder, een situatie van vóór juli 2016, vóór de eerste zitting op de rechtbank. [appellant] was dan ook volledig op de hoogte van de verplichtingen en van zijn eigen verantwoordelijkheid om deze verplichtingen na te komen. Tijdens de tweede zitting op de rechtbank, in september 2017, heeft [appellant] aangegeven dat hij geen ruimte had om af te dragen aan de boedelrekening omdat er een huurachterstand bleek te zijn en de woning ontruimd zou gaan worden als hij de huurachterstand niet zou voldoen. De huur staat op naam van de vriendin van [appellant] , waar hij slechts bij zou inwonen (aldus [appellant] tijdens het huisbezoek). Doordat hij geen ruimte meer had om af te dragen aan de boedelrekening, heeft [appellant] de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling naast zich neergelegd. Volgens [appellant] had het geen nut meer. Wel heeft hij in oktober 2016 laten weten op vakantie te gaan met het gezin. Gezien bovenstaande en het feit dat hij sinds de zitting van september 2017 nog geen verbetering heeft laten zien is er van de kant van de bewindvoerder geen vertrouwen in dat [appellant] alsnog zijn verplichtingen gaat nakomen, ook niet in een verlenging van de schuldsaneringsregeling.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder stelt dat de boedelachterstand, nu hij vanwege het feit dat [appellant] al vanaf januari 2017 geen loonstroken meer heeft overgelegd en de bewindvoerder derhalve eerst ter zitting in hoger beroep verneemt dat [appellant] klaarblijkelijk inmiddels een aanzienlijk salaris geniet, veel hoger is dan aanvankelijk werd verondersteld, snel berekend circa € 13.000,00, en dat de boedelachterstand dan ook niet zal kunnen worden ingelopen met, zoals door [appellant] is voorgesteld, een extra maandelijkse afdracht van € 140,00, zeker nu er van die extra afdracht ook nog op de nieuwe schulden, waarvan de exacte hoogte evenmin als die van de boedelachterstand vaststaat, zal moeten worden afgelost. Daarbij benadrukt de bewindvoerder dat [appellant] al erg vaak is gewaarschuwd en dat er, zelfs nadat zijn schuldsaneringsregeling al een keer was verlengd, desondanks toch geen enkele verbetering in diens gedrag is opgetreden. De bewindvoerder heeft er dan ook geen enkel vertrouwen meer in dat [appellant] alsnog zijn verplichtingen zal nakomen, ook niet wanneer de schuldsaneringsregeling nogmaals, al dan niet tot de maximale termijn, zou worden verlengd. Het verzoek om de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds te beëindigen, wordt dan ook gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks zelf bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en afdrachtverplichting, ondanks de door hem ondertekende “checklist” in het kader van het door de bewindvoerder op 7 december 2015 afgelegde huisbezoek en in weerwil van herhaalde waarschuwingen, onder meer in het kader van een verlenging van de termijn van zijn schuldsaneringsregeling (zie verder bijv. ook het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling d.d. 14 juli 2017, onder 2) nog immer niet naar behoren nakomt, waarbij hij bovendien ook nog bovenmatige nieuwe schulden heeft doen dan wel laten ontstaan. Zo heeft [appellant] sinds januari 2017 geen salarisstroken meer aan zijn bewindvoerder overgelegd, zodat de bewindvoerder niet in staat is geweest om de exacte hoogte van de boedelachterstand te berekenen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). Tevens heeft [appellant] de bewindvoerder ook niet geïnformeerd met betrekking tot zijn recente promotie en bijbehorende hogere salaris, het feit dat hij en zijn ex-partner uit elkaar zijn gegaan en de, althans volgens [appellant] , achterliggende redenen van het ondanks zijn behoorlijke inkomsten uit arbeid ontstaan van nieuwe schulden. Een en ander klemt des temeer nu [appellant] bij herhaling door de bewindvoerder is gewaarschuwd en aangespoord en zijn schuldsaneringsregeling met het oog op voornoemde tekortkomingen bij wijze van allerlaatste kans al eens met een periode van zes maanden is verlengd. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). De door [appellant] aangevoerde feitelijke omstandigheden, zo daarvan al uitgegaan zou kunnen worden, nemen zijn eigen verantwoordelijkheid voor de nakoming van de verschillende verplichtingen niet weg.
3.8.3.
Nu, tevens doordat hij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals subsidiair door hem is verzocht, te verlengen daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de bovenmatige nieuwe schulden en de boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant] ondanks herhaalde sommaties nog immer niet is overgelegd – ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd.
3.8.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2017.