ECLI:NL:GHSHE:2017:4821

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
200.221.315_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontvankelijkheid in familiezaken met betrekking tot de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de ontvankelijkheid van een hoger beroep van de vader in een familiezakenprocedure. De vader had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant aangevochten, waarin de Raad voor de Kinderbescherming was verzocht om een onderzoek in te stellen naar de contactregeling tussen de moeder en de minderjarige. De vader verzocht om vernietiging van deze beschikking en om een nieuw psychologisch onderzoek van de moeder voordat de raad zijn onderzoek zou verrichten.

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 oktober 2017, waarbij de moeder en de raad niet verschenen. De vader was vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. C. Doreleijers. Het hof moest beoordelen of de vader ontvankelijk was in zijn hoger beroep, waarbij het hof vaststelde dat de bestreden beschikking een tussenbeschikking was. Dit betekende dat er geen tussentijds hoger beroep mogelijk was, tenzij de rechtbank expliciet had bepaald dat dit wel kon.

Het hof concludeerde dat de vader niet in zijn hoger beroep kon worden ontvangen, omdat de beschikking van de rechtbank niet voldeed aan de criteria voor een eind- of deelbeschikking. De beslissing van het hof werd op 9 november 2017 openbaar uitgesproken, waarbij de rechters de vader niet ontvankelijk verklaarden in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 9 november 2017
Zaaknummer: 200.221.315/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/305547/ FA RK 16-1186_2
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C. Doreleijers,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.J.Th.B. Gerlag.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, met producties, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2017, heeft de vader - kort samengevat - verzoeken gedaan die ertoe strekken dat voormelde beschikking wordt vernietigd en dat opnieuw recht doende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt bepaald dat de moeder - voordat de raad onderzoek zal verrichten - opnieuw psychologisch wordt onderzocht en dat daarover wordt gerapporteerd.
2.2.
De vader heeft bij brief van 29 augustus 2017 een toelichting gegeven op de ontvankelijkheid in hoger beroep.
2.3.
Op 7 september 2017 heeft de moeder een verweerschrift ingediend met betrekking tot de ontvankelijkheid in hoger beroep.
2.4.
De mondelinge behandeling, die uitsluitend de ontvankelijkheid van het hoger beroep betrof, heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Doreleijers;
  • namens de moeder; mr. Gerlag.
De moeder is niet verschenen. De raad is evenmin verschenen.
2.5.
Voorts zijn bij het hof nog binnengekomen:
- het V-formulier van de advocaat van de vader d.d. 1 september 2017, met bijlagen;
- de brief van de advocaat van de vader d.d. 16 oktober 2017, met bijlage.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1.
Het hof dient ambtshalve te beoordelen of de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
3.2.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank - kort gezegd - de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag welke contactregeling tussen de moeder en de minderjarige in het belang van de minderjarige is en daarover te adviseren en te rapporten. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.
De vader heeft betoogd dat sprake is van een deelbeschikking, althans dat appel tegen deze beschikking tot de mogelijkheden behoort omdat blijkens de overwegingen sprake is van een bindende eindbeslissing.
3.4.
De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een niet-appellabele tussenbeschikking.
3.5.
Ingevolge artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan van tussenbeschikkingen hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
3.6.
De beslissing om de raad te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de vraag welke contactregeling tussen de moeder en de minderjarige in het belang van de minderjarige is en daarover te adviseren en te rapporten en iedere verdere beslissing aan te houden, heeft betrekking op de aan de rechter voorbehouden instructie van de zaak. In het dictum van de bestreden beschikking is niet beslist omtrent het volledige verzoek of enig deel van het verzochte, te weten het verzoek van de moeder om een zorgregeling vast te stellen. Daarom is onderhavige beschikking geen eindbeschikking of deelbeschikking. De bestreden beschikking betreft een tussenbeschikking waartegen conform de hoofdregel geen tussentijds hoger beroep openstaat. Gesteld noch gebleken is dat de rechtbank heeft bepaald dat hoger beroep wel mogelijk is. Aan de stelling van de vader dat het hier gaat om een bindende eindbeslissing in de overwegingen gaat het hof voorbij nu een dergelijke eindbeslissing in de overwegingen aan het hiervoor overwogene niet afdoet. Immers het dictum is beslissend voor de kwalificatie van de beschikking.
3.7.
Al het voorgaande brengt mee dat appellant niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen. Gelet hierop behoeft de vraag of de brief van de advocaat van de vader d.d. 16 oktober 2017 met bijlage, die buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn is ingediend en tegen overlegging waarvan door de advocaat van de moeder ter zitting uitdrukkelijk bezwaar is gemaakt, geen bespreking meer.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.