In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 11 november 2016. De vader verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling met zijn minderjarige kind vast te stellen. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vader. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 oktober 2017, waarbij de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaten, en de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
Het hof heeft zich in deze zaak primair gebogen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De vader had zijn beroepschrift ingediend op 15 februari 2017, terwijl de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 13 februari 2017 was verstreken. De advocaat van de vader betoogde dat het beroepschrift tijdig was aangeboden aan het hof, maar door een administratieve fout was geweigerd. Het hof heeft echter vastgesteld dat het beroepschrift pas na het verstrijken van de beroepstermijn was ontvangen.
Uiteindelijk heeft het hof geconcludeerd dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. De beslissing van het hof is op 9 november 2017 openbaar uitgesproken, waarbij de rechters de vader in zijn verzoeken niet hebben kunnen ontvangen.