4.1.De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder “2. De feiten” vastgesteld van welke feiten bij de beoordeling van het geschil is uitgegaan. Die feiten zijn niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Daarnaast staan nog enige feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of onvoldoende onderbouwd bestreden. Hierna volgt een opsomming van alle feiten waarvan in dit hoger beroep kan worden uitgegaan.
a. [de vennootschap] B.V. (hierna: [B.V.] ) is op 13 november 2012 in staat van faillissement verklaard met benoeming van eiser tot curator (productie 1 dagvaarding in eerste aanleg).
b. [geïntimeerde] was bestuurder en enig aandeelhouder van [B.V.]
c. Bij pandakte van 1 maart 2012 tussen [B.V.] als pandgever en [geïntimeerde] als pandhouder is - tot zekerheid van de in de akte vermelde geldvordering van [geïntimeerde] op [B.V.] groot € 569.233,- een pandrecht gevestigd op de machines en graafwerktuigen, bedrijfsinventaris en transportmiddelen als vermeld op de bij de pandakte behorende “specificatie materiële vaste activa” (productie 2 dagvaarding in eerste aanleg).
d. Bij pandakte van 4 oktober 2012 tussen ook [geïntimeerde] als pandhouder en [B.V.] als pandgever is tot zekerheid van dezelfde geldvordering een pandrecht gevestigd op de debiteuren van [B.V.] als vermeld op de bij de pandakte behorende “specificatie openstaande posten debiteuren” (productie 3 dagvaarding in eerste aanleg).
e. In of omstreeks oktober 2012, maar in elk geval voor de dag waarop [B.V.] in staat van faillissement is verklaard, zijn drie zaken uit de materiële activa verkocht. De mobiele kraan Doosan is verkocht aan [Enterprises] Enterprises te Pakistan voor € 18.000,-, de VW pick-up aan [derde] voor € 2.087,25 en de Iveco trekker aan [Trucks] Trucks B.V. voor € 42.350,- (aldus de respectievelijk als producties 8, 9 en 10 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde facturen).
f. Op de factuur van de mobiele kraan is als factuurdatum vermeld 22 oktober 2012. De factuur voor de VW pick up vermeldt 26 oktober 2012 als factuurdatum en als factuurnummer [factuurnummer] . Verder is op die factuur vermeld: “gelieve te betalen op rek. [rekeningnummer 1] ”, een Rabobankrekening van [B.V.] (zo blijkt uit onder meer productie 2 dagvaarding eerste aanleg). In het proces-verbaal van comparitie na antwoord is vermeld dat [geïntimeerde] heeft verklaard dat de koper van de VW pick up ( [derde] ) een deel van de factuur heeft verrekend met zijn eigen openstaande facturen die hij aan [B.V.] had gestuurd voor reparaties die hij had uitgevoerd en dat [derde] een deel van die factuur heeft betaald door storting op de privérekening van [geïntimeerde] . De factuur voor de Iveco trekker vermeldt als factuurdatum 6 november 2012 en verder is daarop vermeld: “gelieve over te maken op ABN-Amro rek. [rekeningnummer 2] ”. Dit laatste rekeningnummer is het privé-rekeningnummer van [geïntimeerde] en zijn echtgenote.
g. Op de als productie 15 bij conclusie van antwoord overgelegde rekeningoverzichten van de privérekening van [geïntimeerde] en zijn echtgenote met rekeningnummer [rekeningnummer 2] is op boekdatum 7 november 2012 vermeld een storting door [Trucks] Trucks B.V. van € 42.350,-. Op dit overzicht is verder met boekdatum 13 november 2012 vermeld een storting van € 927,59 door [derde] onder vermelding van “Fact nr [factuurnummer] ”. Tenslotte is op dit overzicht vermeld een storting door de gemeente [gemeente] van € 297,50 op boekdatum 12 november 2012. De gemeente [gemeente] heeft hiermee een vordering van [B.V.] betaald.
h. Op 14 november 2012 heeft [geïntimeerde] van zijn onder f genoemde privé-rekening onder vermelding van “ [BV] BV inlossing Lening” € 48.049,33 overgemaakt naar een rekening van de ABN-Amro als inlossing op de kredietfaciliteit van [B.V.] (productie 15 conclusie van antwoord en productie 2 memorie van antwoord). Met dit bedrag werd het rekening-courantkrediet dat [B.V.] bij de ABN-Amro had volledig afgelost. [geïntimeerde] had zich voor dit krediet hoofdelijk aansprakelijk gesteld (productie 1 memorie van grieven).
4.2.1De curator heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart, dat (het samenstellen van) de rechtshandeling(en) die heeft
(hebben) gestrekt tot verpanding van materiële activa door [B.V.] aan [geïntimeerde] , ex artikel 42 Fw vernietigd is, althans (het samenstellen van) de betreffende rechtshandeling(en) te vernietigen;
2. [geïntimeerde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te voldoen ten minste € 62.437,25, te vermeerderen met alle overige door [geïntimeerde] geïncasseerde opbrengsten ter zake verkoop van activa van [B.V.] in of omstreeks oktober 2012, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 lid 1 BW, te berekenen vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. voor recht verklaart dat (het samenstellen van) de rechtshandeling(en) die heeft (hebben) gestrekt tot verpanding van debiteurenvorderingen door [B.V.] aan [geïntimeerde] , ex artikel 42 Fw vernietigd is, althans (het samenstellen van) de betreffende rechtshandeling(en) te vernietigen;
4. [geïntimeerde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te voldoen € 297,50, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 lid 1 BW, te berekenen vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5. [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van het geding.
4.2.2De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat onvoldoende is gesteld of gebleken dat de verkopen van de materiële activa van [B.V.] hebben plaatsgevonden bij wijze van uitwinning van het pandrecht van [geïntimeerde] . Er kan aldus geen causaal verband worden aangenomen tussen de gestelde vermogensafname van [B.V.] en de betrokken pandrechten. Nu om deze redenen de vorderingen sub 2 en 4 worden afgewezen, heeft de curator geen voldoende belang bij zijn vorderingen sub 1 en 3. De rechtbank heeft vervolgens alle vorderingen afgewezen, met veroordeling van de curator in de proceskosten.