Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03.178659/HA ZA 13-88)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties en vermeerdering van eis;
- de memorie van antwoord tevens incidenteel appel met producties;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel;
- de akte van de zijde van [appellant] van 30 juni 2015;
- de akte van de zijde van [appellant] van 25 augustus 2015;
- de antwoordakte van de zijde van [geïntimeerde] van 22 september 2015.
3.De beoordeling
primair:
- de afgifte van een aantal roerende zaken (grief 1);
- de aanwezigheid van een geestelijke stoornis zoals bedoeld in art. 3:34 BW bij [appellant] (grief 2).
rechtbankheeft over de roerende zaken als volgt overwogen.
hofoverweegt als volgt.
rechtsverwerkingkan niet slagen.
afgifte van de roerende zakengevorderd.
[appellant]stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] , na het door [appellant] aan haar ter beschikking stellen van de Bali-gelden, een beroep kan doen op de voldoening van een natuurlijke verbintenis door [appellant] jegens haar. (Tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een natuurlijke verbintenis heeft [appellant] geen grief gericht.) Ten onrechte heeft de rechtbank de vordering van [appellant] ten belope van € 97.194,64 dan ook afgewezen. Ter toelichting op zijn grief voert [appellant] het volgende aan.
rechtbankheeft in rov. 7.4.5. overwogen dat zij de stellingen van [geïntimeerde] heeft begrepen als een beroep op het voldoen aan een natuurlijke verbintenis. Dat beroep slaagt volgens de rechtbank. Zij overwoog:
hofstelt vast dat [appellant] in appel voor het eerst een beroep doet op het bepaalde in art. 3:34 BW. Dit artikel bepaalt aldus:
rechtbankheeft in rov. 7.5.2. onder d als volgt overwogen.
hofstelt vast dat tegen het oordeel van de rechtbank dat de eettafel en de stoelen aan partijen gezamenlijk zijn geleverd, geen grief is gericht. Daarmee staat dit oordeel in hoger beroep vast. Hieruit volgt dat deze goederen gemeenschappelijke eigendom zijn geworden en is sprake van een gemeenschap zoals bedoeld in art. 3:166 BW.
partijenvorderen een proceskostenveroordeling. Deze vordering van [appellant] is niet onderbouwd. [geïntimeerde] stelt dat [appellant] de rechtbank en het hof van valse respectievelijk vervalste stukken heeft voorzien, zodat [appellant] in de proceskosten moet worden veroordeeld.
hofheeft niet kunnen vaststellen dat [appellant] (ver)vals(t)e stukken in het geding heeft gebracht. Het hof zal daarom met toepassing van artikel 237 jo. artikel 353 Rv (partijen zijn voormalige levensgezellen) de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.