Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/287011 HA ZA 14-895)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven tevens akte tot wijziging van eis (met een productie);
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep tevens akte wijziging van eis in voorwaardelijke reconventie (met drie producties);
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep (met een productie);
- het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de door [de vennootschap 1] op voorhand toegezonden productie 10, die bij het pleidooi bij akte in het geding is gebracht.
3.De beoordeling
Overslagcontract”In deze overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
‘Ten behoeve van het doelmatig overslaan en transporteren van betonzand zijn [de vennootschap 3] vertegenwoordigd door de heer [directeur van de vennootschap 3] en [de vennootschap 4] , vertegenwoordigd door de heer [directeur van de vennootschap 4] onderstaande overeengekomen.Contractduur : 5 jaar, ingaande vanaf 1e leveringOverslagkosten : € 1,00 per inkomend ton betonzandVolume : minimaal 150.000 ton, met als doelstelling 400.000 tonUitgangspunten(…)• Een substantiële hoeveelheid dient geleverd te worden om de exclusiviteit van deze overeenkomst te waarborgen.(..)• [de vennootschap 4] stelt op haar terrein te [vestigingsplaats] 1500 m2, inclusief aanrijroute, ter beschikking ten behoeve van de overslag van betonzand bestaande uit 5 kwaliteiten.(…)”
‘vanaf datum faillissement althans vanaf vandaag’ en aanspraak gemaakt op een schadevergoeding van
“Tot meerdere zekerheid voor de betaling of teruggave van al hetgeen de pandgever aan pandnemer nu of te eniger tijd schuldig mocht zijn of worden, uit welke hoofde dan ook (…) verpandt de pandgever aan de pandnemer, die deze verpanding aanvaardt, zijn gehele bedrijfsuitrusting, zulks in de ruimste zin, waaronder begrepen:(…)Tevens verbindt de pandgever zich hierbij om aan pandnemer alle vorderingen te verpanden die hij op derden heeft of zal hebben, uit hoofde van geleverde goederen, verrichte diensten, geleende gelden, provisies of uit welken hoofde ook (…).”
[de vennootschap 2] vorderde in voorwaardelijke reconventie (i) een verklaring voor recht dat zij zich op een opschortingsrecht kon beroepen en (ii) vergoeding van schade ten bedrage van € 71.500,= exclusief wettelijke (handels)rente, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, op grond van een toerekenbare tekortkoming van [de vennootschap 4] , subsidiair een verklaring voor recht dat haar, zolang de schade uit hoofde van de toerekenbare tekortkoming van [de vennootschap 4] niet is vastgesteld, een opschortingsrecht toekomt.
- dat voor wat betreft de facturen tot een bedrag van € 26.110,89 door de pandakte van 20 januari 2014, en gelet op de geregistreerde overeenkomst van 31 december 2010, een geldig (tweede) pandrecht van [de vennootschap 1] op die facturen was gevestigd;
‘te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar bevoegde directeur [de vennootschap 5] (…), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar directeur de heer [directeur van de vennootschap 4] ’.
gezamenlijk en ieder afzonderlijk’pandnemer worden genoemd, er niet aan in de weg staat dat [de vennootschap 1] zelfstandig als pandhouder kan optreden. Voor zover [de vennootschap 4] met de desbetreffende akte een pandrecht ten behoeve van meer pandnemers (naast [de vennootschap 1] ook { [de vennootschap 1] tezamen met [de vennootschap 5] en} [de vennootschap 5] ) op dezelfde vorderingen heeft willen en kunnen vestigen - de verwijzing naar de stampandakte van 31 december 2010 lijkt op hen niet van toepassing -, is in dat geval een rangorde tussen die pandnemers ontstaan. Aangenomen mag worden dat aan [de vennootschap 1] als eerstgenoemde in dat geval de hoogste rangorde toekomt. Die conclusie komt overeen met de beslissing in het door [de vennootschap 1] overgelegde vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 oktober 2016 tussen [de vennootschap 1] en de curator in het faillissement van [de vennootschap 4] en in tussenkomst de curator in het faillissement van [de vennootschap 5] (prod. 10 mva inc. appel), in welk vonnis de rechtbank onder meer voor recht verklaarde
‘dat het pandrecht van [de vennootschap 1] op de vorderingen van [de vennootschap 4] (..) in rangorde komt voor het pandrecht van [de vennootschap 5] op de vorderingen van [de vennootschap 4] ’ .
‘de uitstaande vorderingen per 20 januari 2014 ad € 6.059.324,79’met daaraan toegevoegd:
‘Deze vorderingen zijn vermeld op de hierbij gevoegde computerlijst(en)/specificaties bestaande uit 155 gewaarmerkte pagina’s’.Met die aanduiding heeft [de vennootschap 4] concreet aangegeven op welke vorderingen zij een pandrecht verleende. Vorderingen die daarin niet zijn begrepen vallen daarmee buiten de vorderingen waarop een pandrecht is gevestigd. Van een slechts generieke omschrijving is, anders dan [de vennootschap 1] stelt, in dit geval geen sprake.
‘inkomend’betonzand en niet per ton
‘gekiept’zand en die tekst is ook in overeenstemming met het uitgangspunt dat volgens de overeenkomst
‘een substantiële hoeveelheid’geleverd diende te worden en met het in de overeenkomst genoemde volume van minimaal 150.000 ton met als doelstelling 400.000 ton. Volgens [de vennootschap 1] is haar uitleg van de overeenkomst bij uitleg naar de Haviltex-maatstaf de juiste en had de rechtbank haar niet met een nadere bewijsopdracht mogen belasten.
inkomende ton betonzand” wordt in de overeenkomst genoemd in verband met ‘overslagkosten’. De lezing van [de vennootschap 2] van de afspraak dat het gaat om de hoeveelheid betonzand die op de locatie van [de vennootschap 4] zou worden gelost om vervolgens te worden overgeslagen op een ander transportmiddel (een andere vrachtwagen), is voorshands niet minder aannemelijk dan de hiervoor weergegeven lezing van [de vennootschap 1] . Nu [de vennootschap 1] zich voor haar vordering baseerde op een uitleg van de prijsafspraak in de overeenkomst in de door haar gestelde en door [de vennootschap 2] betwiste zin, heeft de rechtbank [de vennootschap 1] terecht belast met nader bewijs van de door haar gestelde prijsafspraak.
‘het overslaan van goederen van het ene schip in het andere en in ruimere zin elke overgang van een vervoerwijze op een andere voor eenzelfde object’.Het hof ziet niet in waarom die omschrijving niet van toepassing zou kunnen zijn in de onderhavige situatie waarin immers evenzeer zaken (betonzand) vanuit het ene vervoermiddel (de ene vrachtwagen) worden gelost om vervolgens in een ander voertuig (een andere vrachtwagen) te worden overgeladen voor verder transport. Het hof acht in de omstandigheid dat in de overeenkomst in verband met de overslagkosten wordt gesproken over ‘
inkomende ton betonzand’geen aanwijzing voor het tegendeel gelegen. Naar het oordeel van het hof blijkt uit die aanduiding evenmin dat de enkele aanwezigheid van betonzand in een vrachtauto die de locatie oprijdt om betonzand bij te laden al zou meebrengen dat het in die vrachtauto reeds aanwezige betonzand ook als inkomend betonzand zou moeten worden aangemerkt. Het hof verwerpt derhalve eveneens als onjuist het standpunt van [de vennootschap 1] dat de bewoording ‘
inkomende ton betonzand’voorshands de door haar gegeven uitleg zou ondersteunen en dat daarom, gezien het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2013 in de zaak Mexx/Lundiform (LJN: BY8101), niet zij belast had moet worden met het bewijs van de door haar gestelde uitleg maar dat [de vennootschap 2] de bewijslast had behoren te krijgen van haar uitleg.
‘minimaal 150.000 ton, met als doelstelling 400.000 ton’acht het hof evenmin een duidelijke aanwijzing gelegen voor de ene of de andere uitleg van het begrip ‘
inkomende ton betonzand’. Uit de brief van 1 december 2014 van de advocaat van [de vennootschap 2] aan de curator in de faillissementen van [de vennootschap 5] , [de vennootschap 4] en [de vennootschap 6] (productie 7 cva) kan weliswaar worden geconcludeerd dat ook volgens [de vennootschap 2] met de aangeduide volumina wordt gedoeld op volumina
‘inkomend betonzand’, doch [de vennootschap 2] gaat daarbij uit van een hoeveelheid voor de gehele duur van de overeenkomst van vijf jaren, derhalve van een minimale hoeveelheid van 30.000 ton per jaar. De hoeveelheid van circa 7.000 à 8.000 ton betonzand die naar de uitleg van [de vennootschap 2] in de periode van 25 juni 2013 tot en met 24 januari 2014 (een half jaar) op de locatie is ingekomen (zie r.o. 3.6.5), wijkt weliswaar in negatieve zin af van voormeld minimum doch niet in die mate dat daaruit tot een mindere aannemelijkheid van de door [de vennootschap 2] gestelde uitleg van het begrip
‘inkomend betonzand’zou moeten worden geconcludeerd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat bij een uitleg in de door [directeur van de vennootschap 4] voorgestane zin in een half jaar al meer (nl. (31.570,55 ton) dan de minimale jaarlijkse hoeveelheid van 30.000 ton zou zijn bereikt.