ECLI:NL:GHSHE:2017:479

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
200.204.119_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis betreffende beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had op 15 november 2016 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor haar geen 'schone lei' werd verleend. De appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar tekortkomingen niet zo ernstig waren dat beëindiging zonder schone lei gerechtvaardigd was. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 februari 2017 is de appellante bijgestaan door haar advocaat en is er ook een persoonlijk begeleider en een bewindvoerder gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante gedurende de schuldsanering niet altijd aan haar informatieplicht heeft voldaan, maar dat er bijzondere omstandigheden waren die deze tekortkomingen in een ander licht plaatsen. Het hof heeft geoordeeld dat de tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing moeten blijven. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de appellante alsnog de 'schone lei' verleend, waarmee de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 februari 2017
Zaaknummer : 200.204.119/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/681 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R.G. van der Laan te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 november 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 23 november 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat het verzoek beëindiging van de schuldsaneringsregeling – zonder schone lei - wordt afgewezen, althans de schuldsaneringsregeling te verlengen voor zover nodig om de achterstand in de boedelafdracht in te kunnen lopen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Van der Laan,
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [(aspirant) beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de (aspirant) beschermingsbewindvoerder,
- de heer [de persoonlijk begeleider] , verbonden aan de Levant groep in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de persoonlijk begeleider.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 november 2016;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 16 januari 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 19 januari 2017;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde stukken, te weten een emailbericht van de persoonlijk begeleider aan de bewindvoerder d.d. 26 januari 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 12 november 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.3. Gedurende de schuldsanering heeft de informatieverstrekking door de saniet tewensen overgelaten. Op 8 september 2015 is daarom een verhoor gepland, dat uiteindelijkniet is doorgegaan omdat de ontbrekende informatie werd aangeleverd. Echter gedurendehet laatste halfjaar werd er opnieuw geen informatie door de saniet verstrekt. De bewindvoerder heeft ter zitting aangegeven dat de informatie altijd door de heer [de persoonlijk begeleider] wordt aangeleverd, maar nooit door de saniet zelf. De heer [de persoonlijk begeleider] heeft verklaard dat deinformatieverstrekking door de saniet strakker had gekund en dat hij de saniet hier vaker opheeft gewezen.
2.4.
De saniet is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De saniet heeft namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat de informatieplicht, niet althans onvoldoende is nagekomen. Van de saniet wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de saniet weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen.
2.5.
Daarnaast is er een verwijtbare boedelachterstand van ongeveer € 956,43 ontstaan.
Gedurende de hele schuldsanering is er blijkens de verslagen sprake van eenboedelachterstand. Naar aanleiding van de oproep van het verhoor van 8 september 2015 iser door de saniet een voorstel gedaan om per maand € 100,- extra aan de boedel af te lossenom de achterstand in te lopen. In de praktijk, werd de extra aflossing wel gedaan, maarwerden er andere bedragen, zoals het vakantiegeld, niet naar de boedel overgemaakt en is de boedelachterstand uiteindelijk, na even een beetje te zijn ingelopen, weer opgelopen. Metafgelopen jaar heeft uitgewezen dat het voor de saniet niet mogelijk is om de boedelachterstand in te lopen. De rechtbank ziet daarom ook geen heil in een verlenging van de schuldsanering om de boedelachterstand in te lopen.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] erkent dat zij het afgelopen half jaar heeft verzuimd met betrekking tot haar inlichtingenplicht. Gezien de geringe aard en haar persoonlijke omstandigheden destijds, is zij evenwel van mening dat deze tekortkoming niet dient te leiden tot een beëindiging van het schuldsaneringstraject zonder schone lei. [appellante] acht het van belang te melden dat haar persoonlijke situatie inmiddels is gestabiliseerd, Daarnaast wordt zij vanaf heden persoonlijk begeleid en is er sprake van budgetbeheer Voorts zal op korte termijn en verzoek tot onderbewindstelling worden ingediend. [appellante] erkent voorts dat er een achterstand in de boedelafdracht is ontstaan, maar een deel hiervan is echter reeds ingelopen. Aangezien de reguliere looptijd is verlopen, heeft [appellante] op dit moment geen afdrachtsverplichting. [appellante] zal dan ook trachten om met het geld dat zij normaliter aan de boedel afdroeg de achterstand in te lopen. Zij wenst het resterende deel (indien noodzakelijk) in een eventuele verlenging in te lopen. Een plan van aanpak zal dan ook ten spoedigste worden overgelegd.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat de informatieplicht gedurende de schuldsaneringsregeling wellicht niet geheel vlekkeloos verlopen is, maar dat alle relevante stukken inmiddels wel aan de bewindvoerder zijn toegezonden. Daarnaast stelt [appellante] dat de boedelachterstand inmiddels geheel is ingelopen. Voorts geeft [appellante] aan dat zij inmiddels een verzoek tot het instellen van een beschermingsbewind heeft ingediend, [appellante] is hieromtrent nog in afwachting van de oproep van de rechtbank, maar de aspirant beschermingsbewindvoerder, die ook al jaren haar budgetbeheerder is, is al wel bij de zitting in hoger beroep aanwezig. Tot slot geeft [appellante] aan dat zij ten aanzien van het nakomen van de voor haar uit hoofde van de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen steeds zwaar heeft geleund op haar persoonlijk begeleider. Hij voorzag de bewindvoerder van de nodige informatie en sinds hij in beeld is, is de informatievoorziening naar het idee van [appellante] immer adequaat geweest.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 19 januari 2017 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] miskent haar gebrek aan informatieverstrekking. Zij is zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de inlichtingenplicht jegens de bewindvoerder alsook de rechter-commissaris. [appellante] heeft gedurende het hele schuldsaneringstraject nagenoeg nimmer zelf de bewindvoerder geïnformeerd. Dit is te allen tijde via de heer [de persoonlijk begeleider] , haar begeleider van RIMO, verlopen. Volgens [appellante] liggen er ‘persoonlijke omstandigheden’ ten grondslag aan het gebrek aan inlichtingen het afgelopen jaar. Niet alleen wordt daarmee het gebrek aan inlichtingen over de gehele periode gebagatelliseerd, maar er wordt ook op geen enkele wijze uitgelegd welke ‘persoonlijke omstandigheden’ rechtvaardigen dat [appellante] het laatste half jaar heeft verzuimd met betrekking tot haar inlichtingenplicht. Deswege dient de tekortkoming als toerekenbaar te worden beschouwd. Voorts zou volgens [appellante] de situatie inmiddels zijn gestabiliseerd. Ook deze stelling wordt geheel niet onderbouwd. Een verzoek tot onderbewindstelling is ingediend. Deswege erkent [appellante] indirect dat er reeds lange tijd, zelfs tijdens de wettelijke schuldsanering, (financiële) problemen zijn ontstaan. Het had op de weg van [appellante] gelegen deze stap te nemen vóór dat zij tot de schuldsaneringsregeling werd toegelaten. Immers waren dan ook niet de boedelachterstand en de nieuwe schulden ontstaan. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat zij in de toekomst de boedelachterstand in zal gaan lopen. Er is telefonisch contact geweest met Saldo in de Plus, die het beschermingsbewind gaan uitvoeren. Gebleken is dat er totaal geen ruimte is om de boedelachterstand in te lopen. De laatste maanden is er ook geen extra bedrag ter aflossing van de achterstand op de boedelrekening overgemaakt. Derhalve acht de bewindvoerder het niet mogelijk deze boedelachterstand in te lopen en de nieuwe schulden te betalen. [appellante] kan ook met een voortzetting van de schuldsaneringsregeling niet de boedelachterstand en de nieuwe schulden aflossen. Er wordt door [appellante] slechts aangegeven dat een plan zal worden overgelegd, indien er voortzetting van de wettelijke schuldsaneringsregeling plaatsvindt. Uit voornoemde trekt de bewindvoerder de conclusie dat [appellante] geen oplossing voorhanden heeft.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder erkent dat alle relevante informatie thans door haar is ontvangen en dat ook de boedelachterstand geheel is ingelopen, maar zij benadrukt dat dit ten tijde van de eindzitting nog zeker niet het geval was. Zo kwam de verhuizing van [appellante] ook pas op die eindzitting aan het licht en is er gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling eigenlijk altijd sprake geweest van een (voortdurend fluctuerende) boedelachterstand. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei dan ook gehandhaafd, temeer nu de boedelachterstand is ingelopen door middel van de uitkering die [appellante] recent in het kader van de bijzonder bijstand heeft mogen ontvangen, een uitkering die zij volgens de bewindvoerder al veel eerder aan had kunnen vragen.
3.8.
De persoonlijk begeleider heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd aangegeven dat hij er gedurende de schuldsaneringsregeling van [appellante] alles aan heeft gedaan om samen met [appellante] de hieruit voor haar voortvloeiende kernverplichting steeds naar behoren na te komen. Bovendien heeft hij bij mail van 26 januari 2017 ook inhoudelijk gereageerd op de brief van de bewindvoerder van 19 januari 2017 en heeft hij naar zijn idee daarmee alle in deze brief neergelegde bedenkingen van de bewindvoerder weten te weerleggen, althans aanzienlijk te nuanceren.
3.9.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de (aspirant) beschermingsbewindvoerder desgevraagd aangegeven dat het juist is dat de boedelachterstand mede is ingelopen door de uitkering van de bijzondere bijstand hiervoor aan te wenden, maar dat deze uitkering, anders dan door de bewindvoerder wordt gesuggereerd, niet louter voor dit doel was aangevraagd. De aanvraag was immers ook al geruime tijd geleden gedaan maar deze aanvraag is, door een fout van de gemeente en derhalve buiten de schuld van [appellante] om, enige tijd blijven liggen. Hieruit kan bovendien geconcludeerd worden dat [appellante] ook geruime tijd een te laag inkomen heeft genoten.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit hoofde van de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht niet steeds naar behoren is nagekomen. Deze situatie is na aanstelling van een persoonlijk begeleider evenwel sterk verbeterd. Daarbij komt dat thans alle door de bewindvoerder bevraagde informatiebescheiden, zij het voor een deel eerst na afloop van de beëindigingszitting van 3 november 2016 en daarmee in beginsel te laat, door [appellante] zijn overgelegd.
3.10.3.
Vast staat eveneens dat er gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling nagenoeg structureel sprake is geweest van een bij voortduring in hoogte fluctuerende boedelachterstand. Ofschoon dit, in het licht van de op [appellante] rustende kernverplichtingen met welke verplichtingen zij geacht wordt bekend te zijn, in beginsel een toerekenbare tekortkoming is, vond deze toerekenbare tekortkoming wel plaats onder enigszins a-typische c.q. bijzondere omstandigheden. Dit vanwege het feit dat, achteraf bezien, het zogenoemde “eetgeld” van [appellante] door de bewindvoerder enige tijd ten onrechte als inkomen is beschouwd. Ten aanzien van de boedelachterstand heeft gedurende de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling dan ook een hercalculatie plaatsgevonden waaraan de afspraak werd gekoppeld dat [appellante] enige tijd geen reguliere boedelafdrachten hoefde te verrichten; door miscommunicatie werd dit surplus een achterstand. Bovendien werden de (reguliere) boedelafdrachten door haar budgetbeheerder verricht. En daar komt dan ook nog bij dat [appellante] gedurende de looptijd van haar schuldsaneringsregeling extra boedelaflossingen heeft verricht en het boedeltekort thans, zij het eerst na afloop van de eindzitting van 3 november 2016 en daarmee in beginsel te laat, ook geheel heeft aangezuiverd. Dit alles is door de bewindvoerder niet of onvoldoende gemotiveerd betwist tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep.
3.10.4.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een tweetal uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof ziet op grond van hetgeen zoals hiervoor is overwogen echter aanleiding om te bepalen dat deze tekortkomingen gezien haar bijzondere aard dan wel geringe betekenis buiten beschouwing blijven. Aan [appellante] dient derhalve alsnog de “schone lei” te worden verleend.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal dan ook, met inachtneming van het onderstaande, worden vernietigd.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
;
bepaalt dat de toerekenbare tekortkoming van [appellante] in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gezien haar bijzondere aard dan wel geringe betekenis buiten beschouwing blijft;
verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal eindigen na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst met toepassing van artikel 358 lid 1 Fw;
verleent aan [appellante] alsnog de “schone lei”.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, S.M.A.M. Venhuizen en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2017.