6.3.[appellant] heeft in hoger beroep 10 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis. Het hof onderscheidt 8 genummerde grieven en daarnaast nog een tweetal los aangevoerde gronden voor vernietiging van het vonnis waarvan beroep en die het hof ook als grieven beschouwt. In hoger beroep vordert [appellant] , zakelijk weergegeven:
primair de ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen, subsidiair een verklaring voor recht dat deze rechtsgeldig is opgezegd, althans geëindigd, met vaststelling van de datum waarop de huurovereenkomst eindigt,
betaling van een huurachterstand van € 750,= vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2014,
betaling van € 780,= wegens achterstallige servicekosten vanaf 1 juli 2013 tot en met augustus 2015, te vermeerderen met € 30,= per maand zo lang de huurovereenkomst voortduurt en vermeerderd met de wettelijke rente over elke vervallen termijn vanaf 1 juli 2013 tot de dag van betaling
een verklaring voor recht dat de huurprijs en de betalingsverplichting van [geïntimeerde] ingaande 1 februari 2013 € 486,88 bedraagt en ingaande 1 juli 2013, althans 1 oktober 2013 € 506,36, althans op een bedrag en op tijdstippen als het hof juist acht, vermeerderd met de wettelijke rente over het verschil tussen de vervallen maandhuur en het reeds door [geïntimeerde] betaalde bedrag,
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties,
alles uitvoerbaar bij voorraad.
6.4.1.[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord primair en onderbouwd met een schriftelijke verklaring van [de verhuurder] , betoogd dat [appellant] niet kan worden ontvangen in zijn vorderingen, omdat hij niet als verhuurder is opgetreden in de huurovereenkomst in kwestie. [geïntimeerde] heeft erop gewezen dat in de huurovereenkomst als verhuurder staat vermeld “ [appellant] namens [de verhuurder] ” en dat in de huurovereenkomst bovendien is vermeld dat [appellant] als beheerder optreedt totdat verhuurder anders meedeelt.
Voorts heeft [geïntimeerde] de ontvankelijkheid van [appellant] betwist ten aanzien van de beslissing van de kantonrechter op het beroep tegen de beslissingen van de Huurcommissie.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] ook inhoudelijk verweer gevoerd. Het hof komt daar bij de bespreking van de grieven zo nodig op terug.
6.4.2.Tegen de afwijzing van zijn vorderingen in reconventie heeft [geïntimeerde] niet (incidenteel) geappelleerd, zodat in dit hoger beroep alleen de beslissing in conventie aan de orde is.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid.
6.5.1.[geïntimeerde] heeft in hoger beroep als nieuw verweer aangevoerd dat [appellant] niet de verhuurder is van wie hij de woonruimte huurt.
6.5.2.Het hof stelt vast dat [appellant] in de huurovereenkomst niet staat genoemd als verhuurder, maar in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van de verhuurder, [de verhuurder] . Voorts bevat de huurovereenkomst als voorlaatste opmerking/beding de navolgende tekst:
“- het gehuurde maakt deel uit van de woonruimte [adres 2] , zodat bij nieuwe verhuur van de tweede verdieping [adres 3] een nieuwe huurovereenkomst zal worden aangegaan onder dezelfde voorwaarden.”
Blijkens de inhoud van productie 2 bij de memorie van antwoord (een reactie van [de verhuurder] op vragen van [geïntimeerde] ) hebben [de verhuurder] en zijn zus de woonruimte aan het [adres 3] en [adres 4] gehuurd, waarvan de derde verdieping, thans apart genummerd [adres 1] , onderdeel uitmaakte. De huurovereenkomst met [geïntimeerde] betreft in dat geval een onderverhuur met [de verhuurder] als onderverhuurder en [geïntimeerde] als onderhuurder, aangegaan door [appellant] als vertegenwoordiger van [de verhuurder] . De vraag of [appellant] bevoegd was om namens [de verhuurder] deze onderhuurovereenkomst aan te gaan ( [de verhuurder] betwist dit) laat het hof in het midden. Uit de reactie van [de verhuurder] blijkt dat hij zijn huurovereenkomst met [appellant] heeft opgezegd. Dat vervolgens een nieuwe huurovereenkomst met [geïntimeerde] is opgesteld, zoals in de huurovereenkomst was bedongen, is niet gesteld of gebleken. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:269, lid 1 BW heeft in dat geval [appellant] als verhuurder de huurovereenkomst met [geïntimeerde] voortgezet.
6.5.3.Het hof stelt vast dat het voorgaande al is overwogen in een vonnis van de kantonrechter te Maastricht van 2 december 2009 (zaaknummer 337245 CV EXPL 09-2738), die op grond daarvan een beroep van [geïntimeerde] op de niet-ontvankelijkheid van [appellant] heeft verworpen. [appellant] heeft als productie 17 bij akte d.d. 8 januari 2014 een kopie van dit vonnis in het geding gebracht. Dat tegen dit vonnis is geappelleerd is niet gesteld of gebleken. Het hof zal dan ook [appellant] aanmerken als verhuurder van het gehuurde. Als zodanig kan hij in zijn vorderingen worden ontvangen.
6.6.1.[geïntimeerde] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de memorie van grieven zodanig is ingericht dat het hem niet duidelijk is op welke gronden door [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter wordt gegriefd. Ook om die reden bepleit [geïntimeerde] de niet-ontvankelijkheid van [appellant] .
6.6.2.Hoewel aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat de memorie van grieven op een ongebruikelijke wijze is ingericht, verwerpt het hof toch dit verweer. [appellant] heeft een achttal specifieke grieven geformuleerd, die respectievelijk zijn toegelicht in de nummers 48 en verder van de memorie. Daarnaast heeft [appellant] bepleit dat het appelverbod van artikel 7:262, lid 2 BW doorbroken kan worden om alsnog de beslissing over de huurprijs ter discussie te kunnen stellen en heeft hij aangevoerd dat zich zodanig onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan dat [geïntimeerde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten dat de huurovereenkomst ongewijzigd in stand blijft. Het beroep op doorbreking van een appelverbod leest het hof in samenhang met grief 7. Het beroep op het bepaalde in artikel 6:258 juncto artikel 6:248 BW beschouwt het hof als een zelfstandige grond die is aangevoerd voor de vernietiging van het vonnis waarvan beroep, zodat ook die grond als een grief moet worden aangemerkt. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] ook op dit punt verweer gevoerd, waaruit het hof afleidt dat hij deze grond (onvoorziene omstandigheden) als grief heeft onderkend. Uit de formulering van de grieven en de daarop gegeven toelichting blijkt afdoende tegen welke overwegingen en beslissingen het hoger beroep is gericht en op welke gronden.
6.7.1.[geïntimeerde] heeft tot slot, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:262, lid 2 BW, nog de ontvankelijkheid van [appellant] betwist voor zover de grieven zijn gericht tegen de beslissingen van de kantonrechter over de punten waarover de Huurcommissie om een uitspraak was verzocht.
6.7.2.Het hof oordeelt op dit punt als volgt.
Een wettelijk rechtsmiddelenverbod kan volgens vaste rechtspraak worden doorbroken op een van de in de rechtspraak ontwikkelde doorbrekingsgronden, te weten indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Het hoger beroep is reeds dan ontvankelijk indien en voor zover de grieven betogen dat de kantonrechter bij de behandeling van de zaak en zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken. Nu [appellant] gemotiveerd heeft gesteld dat een grond bestaat (schending van hoor en wederhoor) om het appelverbod te doorbreken, kan hij ook op dit onderdeel in zijn vordering ontvangen worden. Of de doorbrekingsgrond zich ook daadwerkelijk voordoet, zal het hof beoordelen bij de behandeling van grief 7.
Ten aanzien van de grieven