[getuige 1] , p. 78-81).
Op 24 februari 2014 heeft verdachte aan [getuige 1] het volgende whatsapp-bericht gestuurd: “(…) Just now [vader slachtoffer 1 en 2] tried to strangling [slachtoffer 1] coz he was hard to drink milk (…) he keep pushing [slachtoffer 1] (…) and throw [slachtoffer 1] from his lap to a pillow” (verklaring [getuige 1] , blz. 81 en bijlage blz. 87). Dezelfde dag is [getuige 1] met [getuige 4] , medewerker van het Advies Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK), naar de woning van verdachte gegaan. [getuige 4] heeft verklaard dat zij tijdens het bezoek blauwe plekken bij de kinderen constateerde en dat het haar opviel dat [slachtoffer 2] een bult had aan de linkerzijde van zijn borstkas (verklaring [getuige 4] , p. 102).
Nog dezelfde dag zijn de kinderen naar het ziekenhuis gebracht en onderzocht door een kinderarts (zie het rapport van [naam arts] , forensisch arts KNMG van het NFI van 19 september 2014). De kinderarts zag bij lichamelijk onderzoek van [slachtoffer 1] onderhuidse bloeduitstortingen op het voorhoofd links (circa 0,5 bij 0,5 cm), voor het kaakgewricht links (circa 0,5 bij 0,5 cm), op de kin (tweemaal links), op de rechterwang (driemaal circa 1 bij 1 cm) en linksvoor aan de borst (circa 1 bij 1 cm). Er was een litteken in de hals en een rode genezende huidbeschadiging links in de hals (‘oude striem’).
De kinderarts zag bij lichamelijk onderzoek van [slachtoffer 2] bloeduitstortingen aan het jukbeen beiderzijds (1 bij 1 cm). Aan de borstkas linksvoor was plaatselijk een zwelling met intacte huid, waarbij de zwelling leek uit te gaan van een onderliggende rib. In de hals was een lijnvormige, roze huidbeschadiging met korstjes met een lengte van circa 2.5 cm.
Op röntgenfoto’s van 24 februari 2014 was te zien dat [slachtoffer 1] tenminste 20 ribbreuken had, beiderzijds, achterwaarts en zijwaarts, waarvan tenminste 13 ribbreuken uitgebreide botnieuwvorming (callusformatie) vertoonden als teken van vorderende botgenezing. Dit waren zowel recente als niet recente breuken. Voorts waren er metafysaire hoekfracturen van het linker bovenarmbot, linkerspaakbeen en linkerdijbeen. [kinderradioloog] , kinderradioloog met forensische expertise, heeft de röntgenfoto’s beoordeeld en volgens zijn bevindingen waren de recente ribbreuken waarschijnlijk minder dan 1 week oud en de ribbreuken met uitgebreide callusformatie tenminste 1 maand oud, en waren de breuken aan het linker bovenarmbot en het linkerspaakbeen niet recent, genezend.
Van [slachtoffer 2] zijn die dag ook röntgenfoto’s gemaakt en daarop was te zien dat hij tenminste 13 niet recente ribbreuken had waaronder een genezen ribbreuk aan de 8e rib rechts achterwaarts, door voornoemde [kinderradioloog] geschat op tenminste 1 maand oud, en breuken met beperkte hoeveelheid callusvorming aan de 5e en 6e rib rechts zijwaarts, door [kinderradioloog] geschat op circa 2 weken oud. Verder waren er bij [slachtoffer 2] metafysaire hoekfracturen beiderzijds aan het spaakbeen en ellepijp en aan het linkerdijbeen en een genezende torusfractuur aan het rechteronderbeen en een metafysaire hoekfractuur aan het scheenbeen.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) van 19 september 2014 heeft [naam arts] forensisch arts bij het NFI, opgemerkt dat metafysaire hoekfracturen na 4 tot 6 weken niet meer zichtbaar zijn op een röntgenfoto.
Door [getuige 5] is namens het AMK op 25 februari 2014 aangifte gedaan van mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] (aangifte [getuige 5] , p. 58).
In voormeld rapport van het NFI heeft dr. Nijs geconcludeerd dat:
- de onderhuidse bloeduitstortingen bij beide kinderen, zonder verklaringen van de zijde van de ouders, veel waarschijnlijker zijn onder een niet-accidentele toedracht (toegebracht letsel) dan onder een accidentele toedracht (ongeluk/ongeval);
- de geconstateerde breuken bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij afwezigheid van plausibele verklaringen in onderlinge samenhang bezien zeer veel waarschijnlijker zijn in een niet-accidenteel kader (toegebracht letsel) dan in een accidenteel kader of door een medische oorzaak;
- gelet op de verschillen in radiologische dateringen en de verspreiding van het geheel aan botafwijkingen over het lichaam, bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] sprake moet zijn geweest van meerdere (tenminste twee) forse krachtsinwerkingen.
[vader slachtoffer 1 en 2] heeft tegenover de politie verklaard dat hij de kinderen telkens hard en stevig heeft vastgepakt en gedrukt en dat hij de kinderen met te veel kracht heeft opgepakt (verklaring [vader slachtoffer 1 en 2] , blz. 157 en 158).
Blijkens het in het dossier opgenomen vonnis d.d. 13 maart 2015 van de rechtbank Oost-Brabant is [vader slachtoffer 1 en 2] veroordeeld voor zware mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , gepleegd in de periode van 3 december 2013 tot en met 23 februari 2014.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2017 verklaard dat [vader slachtoffer 1 en 2] na de geboorte van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aanvankelijk liefdevol en zorgzaam met de tweeling is omgegaan. Op enig moment ging hij echter steeds ruwer met de kinderen om. Vanaf ongeveer de tweede helft van januari richting februari werd verdachte bezorgd en bang dat de kinderen letsel zouden oplopen. Dit ruwe gedrag bestond volgens verdachte uit het met één van de kinderen in de hand de trap op- en afrennen als hij de kinderen boven ging verschonen of aan- uitkleden, het op hardhandige wijze vastpakken, verschonen en aankleden van de kinderen en het heen en weer schudden van de kinderen. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 augustus 2015 heeft verdachte daarover verklaard dat [vader slachtoffer 1 en 2] de kinderen schudde in de box en in bed en tegen [getuige 4] heeft verdachte gezegd dat “ [vader slachtoffer 1 en 2] de baby’s vast heeft en schudt als ze huilen” (eindp-v p. 104). Tegen [vader slachtoffer 1 en 2] had verdachte ook opgemerkt dat hij de kinderen als een zak cement behandelde (eindp-v p. 159). In haar ogen was het niet normaal hoe [vader slachtoffer 1 en 2] met de kinderen omging. Het handelen van [vader slachtoffer 1 en 2] was dermate ruw dat in het geval zij in Indonesië waren geweest en zij dit handelen aldaar had waargenomen, zij haar familie en de politie had ingeschakeld. Bij het zien van de blauwe plekken in het gezicht, welke in het bijzijn van [getuige 1] werden waargenomen op 20 februari 2014, was zij zeker in [geboorteland verdachte] naar de politie gegaan. Zij heeft verder nog verklaard dat zij weet, ook omdat zij in [geboorteland verdachte] een opleiding heeft gehad als kleuterleidster en jarenlang daar als kleuterleidster werkzaam is geweest, dat je voorzichtig met baby’s moet omgaan en dat zij ook altijd voorzichtig met haar baby’s is omgegaan.
Op grond van het vorenstaande staat naar het oordeel van het hof vast dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door de toenmalige partner van verdachte werden mishandeld en dat verdachte daarvan op de hoogte was. Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen hebben deze mishandelingen in ieder geval plaatsgevonden in de periode vanaf 1 januari tot 24 februari 2014. Gezien de kwetsbaarheid van de zeer jonge kinderen moet verdachte hebben geweten dat door het handelen van [vader slachtoffer 1 en 2] gevaar bestond voor het leven of de gezondheid van die kinderen. Door niet tijdig adequaat in te grijpen heeft verdachte minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door het handelen van [vader slachtoffer 1 en 2] en door haar eigen nalatigheid, de kinderen grote risico’s liepen.
Verdachte heeft pas op 24 februari 2014 hulp ingeroepen, terwijl zij al langer wist van de mishandeling van de kinderen. Gelet op de mishandelingen, zoals het ruw met de kinderen omgaan, het de trap op- en afrennen met de kinderen in de arm en het schudden van de kinderen, die zij al eerder heeft waargenomen en de omstandigheid dat zij, gelet op de kwetsbaarheid van de twee nog zeer jonge kinderen, moet hebben geweten dat er door het handelen van [vader slachtoffer 1 en 2] gevaar bestond voor het leven of de gezondheid van die kinderen, had zij, als moeder, de rechtsplicht om al eerder in te grijpen en hulp in te schakelen. Aan die plicht heeft zij niet voldaan.
Daarbij overweegt het hof voorts dat, gelet op de hulpverlening die reeds rondom het gezin was opgebouwd en de vele contacten die er zijn geweest - het hof verwijst daartoe behalve naar de hierboven genoemde huisbezoeken ook naar de uitgebreide WhatsApp-contacten tussen verdachte en maatschappelijk werkster [getuige 1] vanaf 1 januari 2014 tot 25 februari 2014 (blz. 85-89) – verdachte volop in de gelegenheid is geweest hulp in te roepen. Dit te meer nu uit de inhoud van die WhatsApp berichten blijkt dat verdachte wel van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, maar dit alleen naar aanleiding van agressie van [vader slachtoffer 1 en 2] richting haar en zijn dreiging om haar, verdachte, naar [geboorteland verdachte] terug te sturen (zonder de kinderen) (WhatsApps van 31 januari 2014 “ [vader slachtoffer 1 en 2] hit me” en van 7 februari 2014 “ [getuige 1] help me [vader slachtoffer 1 en 2] throw me the bottle … he want to send me back home to [geboorteland verdachte] ”, blz.85-87). Daaruit blijkt dat zij voor wat betreft haar eigen positie wel al eerder hulp inriep, maar dit heeft zij niet gedaan voor haar beide kinderen. Uiteindelijk, pas op 24 februari 2014, heeft zij hulp ingeroepen voor haar kinderen.
Door na te laten tijdig hulp in te roepen dan wel anderszins de kinderen in veiligheid te brengen, daar waar optreden haar plicht was en die mogelijkheid voor haar ook bestond, heeft verdachte haar kinderen in een hulpeloze toestand gelaten en zich daardoor schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het hof volgt de verdediging dan ook niet in wat door de verdediging is genoemd ‘het duivels dilemma’ waar verdachte zich voor geplaatst zou zien.
Niet valt in te zien dat het eigen belang (ook al ziet dat ook mede op het belang van de kinderen) boven de morele en wettelijke verplichting van een ouder wordt gesteld om haar hulpeloze kinderen tegen onmiddellijk dreigend gevaar te beschermen, zeker in het geval als het onderhavige waarin dit ook zonder meer mogelijk was.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gelaten en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 255 Sr. Het feit dat zij wist van de mishandelingen, maar niet ingreep om de situatie te doen stoppen, maakt dat sprake is van opzet op het in hulpeloze toestand laten.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet verplicht is, in hulpeloze toestand laten, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
De raadsman heeft – in het geval het hof het ten laste gelegde bewezen acht – verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Verdachte heeft haar twee pasgeboren kinderen in een hulpeloze toestand gelaten, terwijl zij wist dat haar kinderen door haar partner werden mishandeld. De door haar partner gepleegde geweldshandelingen hebben er toe geleid dat beide kinderen – onder meer - zeer veel (rib)breuken hebben opgelopen.
Beide slachtoffers waren geheel afhankelijk van hun moeder en in plaats van hen veiligheid en geborgenheid te bieden, heeft verdachte hen geen adequate bescherming geboden tegen het geweld van haar partner. Verdachte heeft, hoewel zij zich in een voor haar vreemd land bevond en zij in een lastige situatie zat, niet gedaan wat onder de gegeven omstandigheden van haar als moeder mocht worden verwacht. Beide slachtoffers hebben, zo jong als zij zijn, veel moeten doorstaan en het is een feit van algemene bekendheid dat door hetgeen zij hebben meegemaakt een normale ontwikkeling wordt doorkruist en zij ook op latere leeftijd nog te kampen kunnen krijgen met de psychische gevolgen van hetgeen hen is overkomen.
Ten voordele van verdachte houdt het hof rekening met het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 september 2017 Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Het hof houdt er voorts rekening mee dat de onderhavige zaak er uiteindelijk toe heeft geleid dat verdachte uit het ouderlijke gezag is gezet en dat zij haar kinderen thans éénmaal per drie weken gedurende twee uren onder begeleiding ziet, hetgeen voor haar als moeder bijzonder pijnlijk zal zijn. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte thans werkzaam is in Nederland, zij in Nederland een sociaal netwerk heeft opgebouwd en dat zij afstand heeft genomen van haar toenmalige partner.
Met betrekking tot de strafmaat heeft het hof voorts gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De raadsman heeft verzocht ingevolge artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Naar het oordeel van het hof doet een dergelijke afdoening van de zaak geen recht aan de ernst van de feiten.
Het hof constateert dat bij de strafvervolging in hoger beroep de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM is geschonden. Het openbaar ministerie heeft op 15 september 2015 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 8 november 2017 arrest. Gelet op de geringe overschrijding, namelijk nog geen twee maanden, volstaat het hof met de enkele constatering van de schending.
Het hof acht alles afwegende de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden en zal verdachte mitsdien veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 255 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.