In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een geschil over de koop van onroerend goed. De appellanten, [appellant 1] en [appellante 2], hebben in eerste aanleg verloren en zijn in hoger beroep gegaan tegen de vonnissen van de rechtbank Limburg. De kern van het geschil draait om de vraag of er een erfdienstbaarheid is gevestigd ten gunste van de onroerende zaak die aan [appellant 1] is verkocht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellant 1] niet kon bewijzen dat er een dergelijke overeenkomst was gesloten. In het incident dat aan het hof werd voorgelegd, vorderde [appellant 1] inzage in het dossier van de notaris, waarin mogelijk bewijs zou kunnen liggen voor zijn stelling dat de erfdienstbaarheid was overeengekomen. Het hof oordeelde dat de gevraagde stukken niet onder de berusting van [geïntimeerde 1] vallen en dat deze niet verplicht is om inzage te geven in stukken die zich bij de notaris bevinden. Het hof wees de vordering van [appellant 1] af en veroordeelde hem in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor memorie van grieven, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden.