ECLI:NL:GHSHE:2017:4766

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
200.214.303_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake koop onroerend goed en verzoek om inzage notariële stukken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een geschil over de koop van onroerend goed. De appellanten, [appellant 1] en [appellante 2], hebben in eerste aanleg verloren en zijn in hoger beroep gegaan tegen de vonnissen van de rechtbank Limburg. De kern van het geschil draait om de vraag of er een erfdienstbaarheid is gevestigd ten gunste van de onroerende zaak die aan [appellant 1] is verkocht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellant 1] niet kon bewijzen dat er een dergelijke overeenkomst was gesloten. In het incident dat aan het hof werd voorgelegd, vorderde [appellant 1] inzage in het dossier van de notaris, waarin mogelijk bewijs zou kunnen liggen voor zijn stelling dat de erfdienstbaarheid was overeengekomen. Het hof oordeelde dat de gevraagde stukken niet onder de berusting van [geïntimeerde 1] vallen en dat deze niet verplicht is om inzage te geven in stukken die zich bij de notaris bevinden. Het hof wees de vordering van [appellant 1] af en veroordeelde hem in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor memorie van grieven, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.214.303/01
arrest van 7 november 2017
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellante 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. M.J. Goedhart te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
de erven van [erflaatster],
bij leven laatstelijk wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. A.F.J.M. Mulders te Echt,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 april 2017 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 11 november 2015 en 5 april 2017, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen appellanten – hierna te noemen: [appellant 1] (in enkelvoud) – als gedaagden in conventie, eisers in reconventie, en geïntimeerden – hierna te noemen: [geïntimeerde 1] (in enkelvoud) – als eisers in conventie, verweerders in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/191471 / HA ZA 14-283)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie in het incident van [appellant 1] ;
  • de antwoordmemorie in het incident van [geïntimeerde 1] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.1.
Tussen partijen is op 13 oktober 2013 een overeenkomst gesloten waarbij [geïntimeerde 1] aan [appellant 1] heeft verkocht de onroerende zaak aan de [adres] te [vestigingsplaats] , onderdeel van een aan [geïntimeerde 1] in eigendom toebehorend groter perceel. In de hoofdzaak is in geschil, kort gezegd, de vraag of tussen partijen al dan niet overeengekomen is dat ten gunste van de aan [appellant 1] verkochte onroerende zaak, ten laste van het aan [geïntimeerde 1] in eigendom gebleven perceel, een recht van erfdienstbaarheid zou worden gevestigd, waardoor het voor (bezoekers van) [geïntimeerde 1] mogelijk zou worden om via het aan [geïntimeerde 1] gebleven perceel de drie parkeerplaatsen op de aan [appellant 1] verkochte onroerende zaak te bereiken.
3.1.2.
Bij het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank [appellant 1] opgedragen te bewijzen dat op 15 november 2013 ten kantore van de betrokken notaris, mr. [plaatsvervangend notaris] (destijds als plaatsvervangend notaris werkzaam bij Notariaat [notariaat] te [standplaats] , thans elders), tussen partijen onvoorwaardelijk is overeengekomen dat een recht van erfdienstbaarheid zou worden gevestigd.
Na getuigen te hebben gehoord, onder wie notaris [de notaris] (hierna: de notaris), is de rechtbank bij het bestreden eindvonnis tot het oordeel gekomen dat [appellant 1] niet in die bewijsopdracht is geslaagd. In conventie heeft de rechtbank [appellant 1] op vordering van [geïntimeerde 1] veroordeeld om op straffe van verbeurte van een dwangsom mee te werken aan het notariële transport van de onroerende zaak, om een contractuele boete te betalen en om aan [geïntimeerde 1] schadevergoeding te betalen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De vorderingen van [appellant 1] in reconventie, ertoe strekkende voor recht te verklaren dat hij de koopovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden en [geïntimeerde 1] te veroordelen tot betaling van contractuele boetes, heeft de rechtbank afgewezen.
3.2.
[appellant 1] vordert in het incident [geïntimeerde 1] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen arrest aan Notariaat [notariaat] onvoorwaardelijk te berichten dat het dossier met betrekking tot de levering van de onroerende zaak aan partijen kan worden vrijgegeven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 50.000,-, althans de vordering in het incident op een door het hof op de voet van artikel 843a Rv dan wel artikel 22 Rv te bepalen wijze toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proceskosten van het incident.
[appellant 1] heeft aan zijn vordering in het incident aangevoerd dat het dossier van de notaris (meer specifiek: de aantekeningen die de notaris heeft gemaakt naar aanleiding van het gesprek op 15 november 2013, de door de notaris opgestelde concepten van de leveringsakte voorzien van diens aantekeningen en de verdere correspondentie tussen de notaris en partijen die heeft plaatsgevonden na het gesprek op 15 november 2013) naar verwachting bewijs zal opleveren voor zijn stelling dat tussen partijen is overeengekomen dat een erfdienstbaarheid zou worden gevestigd, welk bewijs [appellant 1] nodig heeft ter onderbouwing van zijn standpunt in de hoofdzaak. De notaris is bereid zijn dossier over te leggen mits [geïntimeerde 1] daarmee akkoord gaat. [geïntimeerde 1] heeft zijn medewerking echter onthouden, aldus [appellant 1] .
3.3.
[geïntimeerde 1] voert gemotiveerd verweer tegen de vordering in het incident.
3.4.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een 'fishing expedition' te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
3.5.
Volgens de wetgever (MvT, TK 2011/2012, 33079, nr. 3, blz. 10) moet degene van wie afschrift van bescheiden wordt verlangd, de bescheiden 'tot zijn beschikking hebben'. Er kan geen afschrift van bescheiden worden verschaft als de aangesprokene de bescheiden niet tot zijn beschikking heeft. Van 'tot zijn beschikking hebben' is in elk geval sprake, wanneer de aangesprokene de bescheiden fysiek gezien onder zich heeft. Denkbaar is dat de aangesprokene de bescheiden niet fysiek onder zich heeft, omdat deze zich bij een derde bevinden, maar dat hij daarover wel de beschikking kan krijgen. De zinsnede 'tot zijn beschikking hebben' moet zo ruim worden uitgelegd dat de aangesprokene ook in dat geval gehouden is om de bescheiden bij de derde op te vragen. Dat veronderstelt natuurlijk wel dat hij daarop ook recht heeft en er dus daadwerkelijk aanspraak op kan maken .
3.6.
In het onderhavige geval kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de stukken waarvan [appellant 1] inzage wenst ter beschikking of onder berusting zijn van [geïntimeerde 1] . De verlangde stukken betreffen het dossier dat toebehoort aan de notaris en bevinden zich in het voormalige kantoor van de notaris. [geïntimeerde 1] kan geen aanspraak maken op die stukken, hij heeft daarover niet de beschikking. Het dossier van de notaris valt naar het oordeel van het hof, nu de vordering is gericht tegen [geïntimeerde 1] , daarom niet onder het bereik van artikel 843a Rv. Dat artikel voorziet er niet in dat een partij kan worden gelast aan een derde mede te delen dat inzage kan worden gegeven in stukken van die derde.
3.7.
Voorts overweegt het hof dat de notaris ingevolge artikel 22 van de Wet op het notarisambt ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding is verplicht, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald. Deze bepaling strekt ook ter bescherming van [geïntimeerde 1] . Toewijzing van de vordering in het incident zou er in feite op neerkomen dat [geïntimeerde 1] wordt gelast zonder meer af te zien van de bescherming die artikel 22 van de Wet op het notarisambt hem beoogt te bieden.
3.8.
Artikel 22 Rv biedt de rechter een discretionaire bevoegdheid. Het artikel kent een partij geen (vorderings)recht toe.
3.9.
Gelet op het hiervoor overwogene moet de vordering worden afgewezen. Het hof wijst voor de volledigheid op HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4529 (NJ 2006/78), in welke uitspraak de Hoge Raad oordeelde dat het in rechte mogelijk is om gevolgen te verbinden aan gedragingen van een procespartij die maken dat de andere partij wordt bemoeilijkt in haar bewijsvergaring.
3.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant 1] in de kosten van het incident worden veroordeeld.
In de hoofdzaak
3.11.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt [appellant 1] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde 1] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 19 december 2017 voor memorie van grieven.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, J.R. Sijmonsma en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 november 2017.
griffier rolraadsheer