In deze zaak gaat het om de bekrachtiging van de weigering van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om [appellant 1] en [appellante 2] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geoordeeld dat de schuldenaren niet te goeder trouw waren geweest in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek tot toelating, en dat niet voldoende aannemelijk was dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zouden kunnen nakomen. De schuldenaren, gehuwd in gemeenschap van goederen, hadden een totale schuldenlast van € 148.809,63, waaronder aanzienlijke hypothecaire schulden en belastingschulden. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 1 februari 2017 gehouden, waarbij de schuldenaren en een informant van Schuldhulpverlening Tilburg aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de schuldenaren onvoldoende bewijs hebben geleverd van hun goede trouw en dat hun psychosociale problemen niet adequaat zijn onderbouwd. De rechtbank had eerder overwogen dat de gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal hen zou belemmeren in het nakomen van hun verplichtingen. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling moeten worden afgewezen, en bekrachtigt het vonnis.