Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
8.Het verloop van de procedure
9.De verdere beoordeling
. Daarnaast hebben in de afgelopen jaren meerdere malen gesprekken plaatsgevonden met uw bestuurder naar aanleiding van persberichten c.q. informatie van collega-corporaties die verband hielden met rechtmatigheid en integriteit. Daarover heeft eind 2010 ook een gesprek plaats gehad met uw raad.
de Raad van Commissarissen[heeft]
signalen ontvangen van diverse partijen uit de markt, die indiceren dat er, met uitsluiting van anderen, exclusief zaken werd gedaan door WSG met bepaalde aannemers, leveranciers en dienstverleners, waarbij het vermoeden zou kunnen rijzen dat er andere dan strikt zakelijke overwegingen zijn geweest om met die aannemers, leveranciers en dienstverleners zaken te doen. (…) Daarnaast zijn er signalen die vragen oproepen over de zakelijkheid van het aankopen van bepaalde grondposities’.
‘om onderzoek te doen naar bedoelde beweerdelijke onregelmatigheden en de omvang daarvan’.
De functie van directeur-bestuurder is beëindigd per 30 maart 2011 en de arbeidsovereenkomst eindigt met wederzijds goedvinden op 1 mei 2011. (…).’
‘De werkgever betaalt de werknemer in verband met de beëindiging van het dienstverband een vergoeding voor de fictieve opzegtermijn van 6 maanden ter grootte van € 67.218,- bruto, alsmede wegens gederfde of nog te derven inkomsten dan wel suppletie op een eventueel te ontvangen uitkering dan wel elders te verdienen lager salaris een vergoeding naar redelijkheid en billijkheid van € 195.000,- bruto (zegge: eenhonderd vijf en negentig duizend euro). Werkgever maakt het netto equivalent van dit bedrag (na verplichte inhoudingen door werkgever) in twee tranches over aan de werknemer met inachtneming van het hierna volgende:a. Een eerste tranche van € 130.000,- wordt betaald binnen 3 weken na beëindiging van het dienstverband.b. De tweede tranche van € 65.000,- wordt betaald per 1 oktober 2011, op voorwaarde dat alsdan uit onderzoek is gebleken, dat werknemer zijn functie heeft vervuld, zoals van een goed en integer directeur-bestuurder mag worden verwacht. Werknemer zal zonder voorbehoud alle noodzakelijke medewerking verlenen aan dit onderzoek.’
‘Behoudens en voor zover de uitvoering van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen betreft, hebben partijen niets meer van elkaar te vorderen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, de wijze van beëindiging daarvan en de daarmee gepaard gaande financiële afwikkeling of anderszins en verlenen partijen elkaar algehele en finale kwijting. Partijen erkennen dat behalve de afspraken welke zijn vastgelegd in deze vaststellingsovereenkomst, geen nadere afspraken en/of overeenkomsten meer bestaan.’
Met uw cliënt is de mogelijkheid van onregelmatigheden bij het aangaan van de beëindigingsovereenkomst besproken. Uw cliënt heeft WSG echter voorgehouden dat dit niet het geval was en hij heeft dat nadien meermalen herhaald, laatstelijk nog in zijn zogenaamde overdrachtsdocument, doch ook via u in uw uitgebreide brief van 26 mei jl. Een en ander heeft dan ook tot de opdracht aan [accountants- en belastingadviseurs] geleid (…). Thans is echter duidelijk dat geconcludeerd kan worden dat uw cliënt niet alleen als statutair bestuurder een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak zoals bedoeld in artikel 2:9 BW en intern vastgelegd in de arbeidsovereenkomst van cliënt, de statuten, de integriteitscode, bestuursreglementen en governance voorschriften, die nota bene door uw cliënt mede zijn vorm gegeven, heeft geschonden, doch dat hij opzettelijk en bewust roekeloos namens WSG handelingen heeft verricht waardoor hij aansprakelijk is voor de dientengevolge door cliënte geleden schade ex artikel 7:661 BW. Indien het bovenstaande (de Raad van Toezicht van) cliënte duidelijk was geweest bij het sluiten van de overeenkomst, had zij nimmer de overeenkomst onder dezelfde voorwaarden gesloten, reden waarom zij thans subsidiair, indien uw cliënt mocht willen betwisten dat de ontbindende voorwaarden in artikel 2 van de overeenkomst ziet op de gehele beëindigingsvergoeding inclusief bijkomende betalingen, op basis van het bepaalde in artikel 3:44 BW, de overeenkomst wat betreft de beëindigingsvergoeding, afkoopsom van vakantiedagen en compensatie van het pensioen, in ieder geval vernietigt. In dat verband wijs ik er voor de goede orde nog op dat er weliswaar in de beëindigingsovereenkomst een finale kwijting is opgenomen, toch deze dient te worden beoordeeld aan de hand van het – naar ik aanneem buiten twijfel u bekende – Haviltex criterium, in welk kader kan worden vastgesteld dat, mede gelet op het bepaalde in artikel 2 en de over en weer gewekte verwachtingen, partijen niet hebben bedoeld elkaar finaal te kwijten met betrekking tot het thans ontdekte onregelmatigheden en de daaruit voortvloeiende schade. De schade uit de onregelmatigheden en met name de omvang ervan was immers ten tijde van het sluiten van de beëindigingsovereenkomst niet bekend en uw cliënt heeft daaromtrent ook geen enkele mededeling gedaan.’
€ 10.000,= per overtreding voor iedere dag dat enige overtreding van dit verbod voortduurt;
‘Aanhangsel vervalt en wordt vervangen door volzin bij art. 2b.’. Met de tweede volzin bij artikel 2b wordt kennelijk gedoeld op de voorwaarde dat de tweede tranche van € 65.000,= eerst wordt betaald als uit onderzoek is gebleken dat [geïntimeerde] zijn functie heeft vervuld zoals van een goed en integer directeur-bestuurder mag worden verwacht. [zelfstandig bedrijfsjurist ] heeft hierover in zijn schriftelijke verklaring opgenomen dat WSG zich er terdege bewust van was dat WSG met het artikel over finale kwijting uitdrukkelijk afzag van de mogelijkheid om [geïntimeerde] op welke grond dan ook anders of verder dan in artikel 2 sub b van de beëindigingsovereenkomst is bepaald, aansprakelijk te stellen en/of hierover te procederen.
NJ 1986, 228 (https://www.navigator.nl/document/id15761985111512528nj1986228dosred); Ebele Dillema II). Uit de stukken blijkt dat partijen voorafgaand aan het aangaan van de beëindigingsovereenkomst reeds twistten over de vraag of WSG door het handelen van [geïntimeerde] schade had geleden en of [geïntimeerde] daarvan een ernstig verwijt kon worden gemaakt. Verder bestond daarover onzekerheid, gezien het feit dat [accountants- en belastingadviseurs] opdracht had gekregen om onderzoek te doen naar onregelmatigheden en de omvang daarvan bij WSG, vgl. rov. 9.1.8. [geïntimeerde] betoogt dan ook op goede gronden dat WSG er ten onrechte aan voorbij gaat dat partijen over de mogelijke uitkomsten van het onderzoek in de beëindigingsovereenkomst een regeling hebben getroffen (artikel 2 sub b). Hierop stuit het beroep op dwaling van WSG af.
NJ 2009/50 (https://www.navigator.nl/document/id24220070921c06049hrnj200950dosred)(Ammerlaan/Enthoven) over de verschuldigdheid van wettelijke rente.