3.1.In rov. 2.1 tot en met 2.5 van het tussenvonnis van 27 mei 2015 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feitenvaststelling hierna vernummerd (rov. 3.1.1 tot en met 3.1.5) weergeven, met aanvullingen en correcties.
3.1.1.[appellante] en [geïntimeerde] hebben op 24 april 2012 twee overeenkomsten gesloten: een ‘overname overeenkomst’ en een overeenkomst van geldlening.
3.1.2.De overname overeenkomst luidt – voor zover van belang – als volgt:
“(…) Koper wil met ingang van 24 april 2012. afrasteringen plaatsen en verkopen voor eigen rekening en wil de hiervoor bestemde dealerschappen, machines, gereedschappen en voorraden overnemen van verkoper.
[geïntimeerde] neemt de volgende dealerschappen over:
(…)
[geïntimeerde] neemt de volgende Inventaris over:
(…)
Overname bedrag Inventaris en machines € 130.000
[geïntimeerde] neemt de afrasteringsvoorraden over waaronder:
(…)
Overname Voorraad € 120.000
Goodwill
[geïntimeerde] betaalt als Goodwill € 100.000,=
De Goodwill wordt door [geïntimeerde] betaald in vijf termijnen, de eerste termijn op 24 april 2014 bij ondertekening van deze overeenkomst. Het resterende bedrag van € 80.000 wordt aan [geïntimeerde] geleend en jaarlijks wordt een bedrag van € 20.000 afgelost. Over het restbedrag is [geïntimeerde] een rente verschuldigd van 5% per jaar. (…) Voor deze lening is een separate leningsovereenkomst bijgevoegd en door partijen ondertekend.
Provisie
Partijen komen overeen dat [appellante] een provisie van 10% ontvangt over door [appellante] verkochte afrasteringen (afrasteringsmaterialen en arbeid) die door [geïntimeerde] worden geleverd met uitzondering van leveringen aan derden (bijv. [derde 1] , [derde 2] etc). Voor leveringen aan derden geldt een provisie van 2,5% (…)”
3.1.3.De overeenkomst van geldlening luidt – voor zover van belang – als volgt:
“(…)Artikel 1 Lening
1.Geldnemer verklaart d.d. 24 april 2012 ter leen te hebben ontvangen en daarom verschuldigd te zijn aan geldgever, die verklaart daarom van geldnemer te vorderen te hebben, een bedrag van € 100.000,- (zegge: honderdduizend Euro)
(…)
Artikel 3 Wijze van aflossing en voldoening van rente
1.Aflossing van het saldo van de uitstaande hoofdsom geschiedt op basis van jaarlijkse aflossingen van achtereenvolgende betalingen van minimaal € 20.000,- (zegge twintigduizend euro en nul centen). Dit bedrag is voor het eerst verschuldigd op de datum van verstrekking van de hoofdsom, als bedoeld in artikel 1 lid 1.
Artikel 4 Opeisbaarheid en aflosbaarheid
1.De hoofdsom of het restant daarvan is terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar, met de rente tot de dag der terugbetaling, in de volgende gevallen:
- ingeval geldnemer in verzuim blijft met de voldoening van de rente en/of aflossing na een schriftelijke ingebrekestelling met een termijn van tenminste 1 maand,
(…)
Artikel 5 Overlijdensrisicoverzekering
1.Geldgever en geldnemer zijn overeengekomen dat door geldgever een overlijdensrisicoverzekering wordt afgesloten op het leven van geldnemer, ter hoogte van de uitstaande hoofdsom. De premie wordt voldaan door geldgever, maar wordt maandelijks doorbelast aan geldnemer, welke de premie aan de geldgever zal vergoeden.
(…)”
3.1.4.Eind 2013 is er tussen partijen een geschil ontstaan over de door [geïntimeerde] aan [appellante] te betalen provisie. [appellante] heeft vervolgens aan [geïntimeerde] medegedeeld dat zij per 1 april 2014 niet langer afrasteringen zou verkopen voor [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] vóór deze datum zijn machines en voorraden uit de bedrijfsruimte van [appellante] moet verwijderen. Partijen hebben vervolgens afgesproken dat [geïntimeerde] het nog niet afgeloste deel van de geldlening op 1 april 2014 zou aflossen.
3.1.5.[geïntimeerde] heeft het nog openstaande deel van de geldlening (€ 60.000,00) niet op 1 april 2014 afgelost en heeft ook niet op 24 april 2014 de jaarlijkse aflossing betaald.
3.2.1.In eerste aanleg vorderde [appellante] in conventie, verkort weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] gelast zich te houden aan de overnameovereenkomst in die zin dat [geïntimeerde] , op straffe van een dwangsom van 500,00 per dag of gedeelte daarvan, binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan [appellante] een deugdelijk overzicht dient te overleggen van de door hem sinds april 2014 ‘geleverde afrasteringen als verkocht door [appellante] ’. Voorts vorderde [appellante] dat de rechtbank [geïntimeerde] veroordeelt deze provisie, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, aan hem te betalen.
[appellante] vorderde daarnaast dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 60.000,00, vermeerderd met de contractuele rente ad 5% vanaf 24 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, en tot betaling van de premie overlijdensrisicoverzekering vanaf 24 april 2014 tot aan de dag van algehele aflossing van de geldlening, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Subsidiair vorderde [appellante] dat de rechtbank [geïntimeerde] gelast zich, op straffe van een dwangsom van 500,00 per dag of gedeelte daarvan, te houden aan de overeenkomst van geldlening en om de jaarlijkse aflossingstermijnen op de overeengekomen data te voldoen.
3.2.2.In reconventie vorderde [geïntimeerde] , verkort weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 40.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2014. Subsidiair vorderde [geïntimeerde] dat de rechtbank [appellante] veroordeelt tot vergoeding van de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, die hij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige concurrentie door [appellante] .
3.2.3.Hetgeen partijen aan hun onderscheidenlijke vorderingen ten grondslag hebben gelegd en de daartegen door hen over en weer gevoerde verweren zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 4 februari 2015 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 17 april 2015. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
3.3.2.In het tussenvonnis van 27 mei 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar tekort schiet in haar verplichtingen uit de hoofde van de overnameovereenkomst door concurrerende activiteiten te ontplooien. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat hoewel er geen non-concurrentiebeding in de overnameovereenkomst is opgenomen, [geïntimeerde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen en er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat [appellante] in de toekomst geen concurrerende activiteiten zou ontplooien. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] gerechtigd is de overnameovereenkomst alsook de overeenkomst van geldlening te ontbinden.
In verband met de verschuldigde provisie heeft de rechtbank overwogen dat [geïntimeerde] in de gelegenheid zal worden gesteld bij akte een overzicht in het geding te brengen van alle opdrachten die in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 zijn uitgevoerd bij klanten waarvan de overeenkomst tussen de klant en [geïntimeerde] door directe bemiddeling van [appellante] tot stand is gekomen. De zaak is daarvoor naar de rol verwezen.
3.3.3.Nadat [geïntimeerde] daarop een akte na tussenvonnis met producties had genomen, heeft de rechtbank het tussenvonnis van 7 oktober 2015 gewezen. De rechtbank heeft daarin overwogen dat [geïntimeerde] over zogenoemde vervolgopdrachten geen provisie verschuldigd is aan [appellante] . Voorts heeft de rechtbank [appellante] opgedragen haar stelling te bewijzen dat door haar bemiddeling in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 overeenkomsten tot stand zijn gekomen tussen [geïntimeerde] enerzijds en [derde 3] te [plaats] , mevrouw [derde 4] te [plaats] , mevrouw [derde 5] te [plaats] , mevrouw [derde 6] te [plaats] en [derde 7] te [plaats] anderzijds.
3.3.4.In het eindvonnis van 25 november 2015 heeft de rechtbank vermeld dat [appellante] de brief van 28 oktober 2015 heeft bericht dat zij niet aan deze bewijsopdracht kan voldoen. Dit betekent dat de te bewijzen stelling van [appellante] wordt afgewezen, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft beslist dat de vorderingen van [appellante] in verband met de verschuldigde provisie worden afgewezen.
Mede op grond van hetgeen de rechtbank heeft overwogen in het tussenvonnis van 27 mei 2015 heeft de rechtbank vervolgens in het eindvonnis, verkort weergegeven:
in conventie: de vorderingen van [appellante] afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de kosten, en
in reconventie: [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 40.000,00 vermeerderd met wettelijke rente, met veroordeling van [appellante] in de kosten.
De veroordelingen heeft de rechtbank zowel in conventie als in reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4.1.[appellante] heeft in hoger beroep dertien, met Romeinse cijfers aangeduide, grieven aangevoerd. Blijkens de memorie van grieven is niet alleen het in de dagvaarding in hoger beroep genoemde eindvonnis van 25 november 2015 aan hoger beroep onderworpen, maar ook het tussenvonnis van 27 mei 2015 en het tussenvonnis van 7 oktober 2015.
3.4.2.[appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en tot het toewijzen van haar vorderingen zoals vermeld in het petitum van de memorie van grieven. Verkort weergegeven vordert zij thans:
I veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de nog niet betaalde doch wel opeisbare termijnen van de geldlening van 24 april 2015 aan [appellante] , te vermeerderen met een contractuele rente van 5%, althans de wettelijke rente;
II veroordeling van [geïntimeerde] om aan [appellante] te vergoeden de door [appellante] betaalde premie overlijdensrisicoverzekering vanaf 24 april 2015, te vermeerderen met wettelijke rente;
III ten aanzien van de overnameovereenkomst van 24 april 2012, veroordeling van [geïntimeerde] om aan [appellante] ex artikel 22 en/of 843a Rv een deugdelijk en volledig overzicht te verstrekken van de opdrachten over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014, op straffe van een dwangsom;
IV veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen zij heeft betaald ten titel van uitvoering van het vonnis van 25 november 2015;
V veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de proceskosten.
3.4.3.Deze vorderingen houden een eiswijziging in ten opzichte van de vorderingen van [appellante] in eerste aanleg. [geïntimeerde] heeft tegen deze eiswijziging geen bezwaar gemaakt. Het hof heeft daartegen ook ambtshalve geen bezwaar. Bij de verdere beoordeling zal derhalve uitgegaan worden van de gewijzigde eis.